Uitspraak 201901566/2/A3


Volledige tekst

201901566/2/A3.
Datum uitspraak: 8 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2019 in zaak nr. 17/3547 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3375, heeft de Afdeling het college opgedragen een nieuw besluit te nemen over het verzoek van [appellant] dat op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) is ingediend. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 17 december 2019 heeft het college opnieuw besloten op het bezwaar van [appellant].

[appellant] heeft schriftelijk een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken die in de tussenuitspraak zijn vastgesteld zijn hersteld.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Gelet op wat in de tussenuitspraak onder 5.1, 5.2, 5.3, 6.2 en 7.1 is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De rechtbank heeft in strijd met artikel 8:72, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzuimd na gegrondverklaring van het beroep het besluit van 20 september 2017 geheel of gedeeltelijk te vernietigen. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd, voor zover zij dit heeft nagelaten, alsmede voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 20 september 2017 in stand zijn gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 11, eerste lid, van de Wob vernietigen, voor zover het gaat om de weigering van:

- de e-mailcorrespondentie tussen de gemeente en [bedrijf] of [appellant], behoudens aanwezige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10 en 11 van de Wob;

- onderzoeksgegevens als bedoeld in document B64 bij het inspectieformulier handhaving Besluit Bodemkwaliteit Bbk 889; en

- documenten 2, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 16, 20, 31 en 34, behoudens aanwezige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10 van de Wob.

De Afdeling zal nu beoordelen of het college aan de opdracht in de tussenuitspraak heeft voldaan.

Besluit van 17 december 2019

2.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college bij het besluit van 17 december 2019 een nieuw besluit genomen over het Wob-verzoek. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. In dit besluit staat dat het college heeft besloten om de e-mailcorrespondentie tussen de gemeente en [bedrijf] in geanonimiseerde vorm te verstrekken. De e-mails zijn genummerd van B68 tot en met B107. Daarnaast heeft het college navraag gedaan bij de CRV of er onderzoeksgegevens zijn als bedoeld in document B64 dat behoort bij het inspectieformulier. De CRV heeft het college bij brief van 13 december 2019 bericht dat die gegevens er niet zijn. Verder heeft het college besloten om documenten 2, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 16, 20, 31 en 34 in geanonimiseerde vorm te verstrekken.

Verder heeft het college besloten om de documenten eerst na zes weken na dagtekening van dit besluit te verstrekken, omdat naar verwachting de CRV bezwaar daartegen heeft. Documenten B68 tot en met B107 worden wel verstrekt, maar voorlopig niet met de daarin vermelde geldbedragen. De hiervoor genoemde documenten 2 tot en met 31 houdt het college voorlopig onder zich.

3.    [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft besloten om de informatie, die alsnog openbaar wordt gemaakt, pas na zes weken nadat het besluit van 17 december 2019 bekend is gemaakt te verstrekken. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van de Wob moet het college dit na twee weken doen, aldus [appellant].

4.    Artikel 6, vijfde lid, van de Wob, luidt: "Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, in welk geval de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt."

5.    Uit deze bepaling volgt niet dat het college gehouden is om informatie na twee weken na de bekendmaking van een Wob-besluit te verstrekken, indien naar verwachting een belanghebbende bezwaar heeft tegen die verstrekking. Uit deze bepaling volgt dat de verstrekking in dat geval niet eerder dan twee weken plaatsvindt. Omdat het college heeft besloten de informatie na zes weken te verstrekken, is het besluit van 17 december 2019 dus in zoverre niet in strijd met artikel 6, vijfde lid, van de Wob.

Het betoog faalt.

6.    Het beroep tegen het besluit van 17 december 2019 is ongegrond.

Proceskosten

7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 januari 2019 in zaak nr. 17/3547, voor zover:

- het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 20 september 2017 niet gedeeltelijk is vernietigd;

- de rechtsgevolgen van dat besluit in stand zijn gelaten;

III.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 20 september 2017, kenmerk BZW.1.17.0070.01/2017-Z33569, voor zover het gaat om de weigering van:

- de e-mailcorrespondentie tussen de gemeente en [bedrijf] of [appellant], behoudens aanwezige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10 en 11 van de Wob;

- onderzoeksgegevens als bedoeld in document B64 bij het inspectieformulier handhaving Besluit Bodemkwaliteit Bbk 889; en

- documenten 2, 4, 5, 6, 7, 9, 10, 11, 12, 16, 20, 31 en 34, behoudens aanwezige weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10 van de Wob;

IV.    verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 17 december 2019 ongegrond;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Van Eck

voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2020

629.