Uitspraak 201907187/1/A3


Volledige tekst

201907187/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],

2.    [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 september 2019 in zaken nrs. 19/4211, 19/4240, 19/4430 en 19/4431 in het geding tussen:

[appellante sub 1],

[appellante sub 2]

en

de burgemeester van Waalwijk.

Procesverloop

Bij besluiten van 1 mei 2019 heeft de burgemeester onder aanzegging van bestuursdwang [appellante sub 1] en [appellante sub 2] gelast het pand [locatie] te [plaats] te sluiten voor de duur van twaalf maanden.

Bij besluiten van 25 juli 2019 heeft de burgemeester de door [appellante sub 1] en [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 september 2019 heeft de rechtbank de door [appellante sub 1] en [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2020, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. C.P. Posthuma, advocaat te 's-Hertogenbosch, [gemachtigden], [appellante sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.C.L. van de Corput, advocaat te Breda, en [bestuurder A], en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H. van de Werken, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 7 maart 2019 heeft de politie het bedrijfspand aan de [locatie] te [plaats] gecontroleerd. [appellante sub 1] verhuurt het pand aan [appellante sub 2], die daar een tuincentrum exploiteert. Van deze controle is op 10 april 2019 op ambtsbelofte een proces-verbaal opgemaakt. Bij deze controle heeft de politie geconstateerd dat in het pand aanwezig waren koolstoffilters, lampenkappen geschikt voor assimilatielampen, transformatoren, klimaat- en andere computers, fan-controllers, tijdschakelaars, brandblussers, een groepenkast, cannacutters, een grote hoeveelheid speciale vloeibare voedingsstoffen die vaak voor hennepplanten worden gebruikt in jerrycans van 5, 10 en 20 l, een zwarte groeitent, slakhuis- en andere ventilatoren, latex wegwerphandschoenen, grote doorzichtige gripzakken, witte wegwerpoveralls, sporttassen, luchtverfrissers, bruine merkloze dozen, stroomkabels, verschillende grote zwarte plantenpotten, hoge vaten, droogrekken, droognetten, maatbekers, waterslangen, dompelpompen en potgrond met perlietkorrels. Volgens het proces-verbaal van 10 april 2019 en een op ambtsbelofte opgemaakt aanvullend proces-verbaal van 21 juni 2019 zijn deze voorwerpen bij elkaar geschikt om een hennepplantage op te zetten. Een deel van de aangetroffen goederen is daarom in beslag genomen. De bestuurders van [appellante sub 2] zijn volgens de burgemeester in 2015 en 2017 met de politie in aanraking gekomen in verband met overtredingen van de Opiumwet. Daarbij zijn ook voorwerpen in beslag genomen die bestemd waren voor de hennepteelt. Volgens de burgemeester wist [appellante sub 2] of had zij ernstige redenen om te vermoeden dat deze voorwerpen bestemd waren voor beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. De burgemeester heeft daarom op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet en het Damoclesbeleid 2019 [appellante sub 1] en [appellante sub 2] gelast het pand te sluiten voor de duur van twaalf maanden. Bij uitspraak van 7 juni 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:2608, heeft de voorzieningenrechter de besluiten van 1 mei 2019 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. De burgemeester heeft vervolgens de bezwaren bij besluiten van 25 juli 2019 ongegrond verklaard.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten voor de duur van twaalf maanden. De voorwerpen die [appellante sub 2] voorhanden had zijn geschikt voor het opzetten van een grootschalige of bedrijfsmatige hennepkwekerij. Verder wist [appellante sub 2] of had [appellante sub 2] een ernstige reden om te vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren voor een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage. Daarbij is niet van belang of de caissière een ernstige reden had om te vermoeden dat die voorwerpen daarvoor waren bestemd omdat de last onder bestuursdwang is opgelegd aan [appellante sub 2] en niet aan de caissière. Van belang is dat op 3 maart 2015 verscheidene voorwerpen in beslag zijn genomen. [appellante sub 2] heeft destijds een klaagschrift ingediend dat heeft geleid tot een beschikking van de strafrechter van 21 juli 2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4951. Bij de behandeling van het klaagschrift heeft een bestuurder van [appellante sub 2] verklaard dat hij op de hoogte is van het feit dat hij bij verkoop van de voorwerpen vooraf dient te toetsen of de goederen gebruikt zullen worden voor de hennepteelt. De in beslag genomen voorwerpen mochten niet terug naar [appellante sub 2]. Ook van belang is dat de aangetroffen voorwerpen samen bestemd waren voor het opzetten van een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage. De door [appellante sub 2] ter zitting gegeven verklaringen over het voorhanden hebben van de voorwerpen hebben niet tot een ander oordeel geleid, omdat de rechtbank die verklaringen niet aannemelijk acht. Verder is voor het aannemen van een ernstige reden niet van belang dat alle onderdelen voor een grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige hennepplantage aanwezig zijn. Het gaat erom dat op grond van feitelijke omstandigheden de voorwerpen aanleiding geven om een ernstige reden aan te nemen, aldus de rechtbank.

Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken om het pand voor de duur van twaalf maanden te sluiten. Van een eigenaar van een pand mag worden verwacht dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. Het lag op de weg van [appellante sub 1] om concreet toezicht te houden op het gebruik van het pand. [appellante sub 1] heeft gesteld dat zij een aantal keer het pand heeft bezocht, maar niet dat zij controleerde op het gebruik van het pand, aldus de rechtbank.

Naar aanleiding van de uitspraak hebben [appellante sub 1] en [appellante sub 2] de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de sluiting van het bedrijfspand te schorsen totdat de Afdeling op de hoger beroepen heeft beslist. Het verzoek is toegewezen bij uitspraak van 28 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3611.

Wettelijk kader

3.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Was de burgemeester bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen?

Hoger beroep

4.    [appellante sub 1] en [appellante sub 2] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om een last onder bestuursdwang tot sluiting van het pand voor twaalf maanden op te leggen. [appellante sub 2] wist niet en had geen ernstige redenen om te vermoeden dat de voorwerpen bestemd waren voor het opzetten van een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage. De processen-verbaal vertonen verschillende gebreken en zijn een eenzijdige weergave van een politieagent. [appellante sub 2] heeft bijvoorbeeld nooit tassen verkocht met een logo erop. Daarnaast is de rechtbank buiten de kaders van het geding getreden en heeft zij in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de goede procesorde de beschikking van de strafrechter van 21 juli 2015 betrokken, omdat deze beschikking niet voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank aan [appellante sub 1] is voorgelegd. Dit is in strijd met het recht op een eerlijk proces en het beginsel van equality of arms, die voortvloeien uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Bovendien is die beschikking onvoldoende om nog steeds strafbare voorbereidingshandelingen aan te nemen. Om te bepalen of [appellante sub 2] wist of ernstige redenen moest hebben om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage, is van belang dat niet alle benodigdheden daarvoor verkrijgbaar waren. Zo waren er drie koolstoffilters aanwezig, onvoldoende voor een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage. Bovendien waren de filters gebruikt en dus niet voor verkoop bestemd. De bevoegdheid van de burgemeester zou in dit geval pas ontstaan als de caissière wist of ernstige redenen had moeten hebben om te vermoeden dat een koper de voorwerpen wilde gebruiken voor beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Zij wist dat niet en had ook geen ernstige redenen om te vermoeden dat dat het geval zou zijn. De burgemeester heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Verder dient onderscheid gemaakt te worden tussen een kleinschalige hennepplantage en een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage. De burgemeester heeft dat ten onrechte niet gedaan. Niet in geschil is dat [appellante sub 2] zelf geen intentie had om een hennepkwekerij op te zetten. Het enkel voorhanden hebben van de voorwerpen is onvoldoende voor de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen, aldus [appellante sub 1] en [appellante sub 2].

Beoordeling

5.    Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in verband met artikel 11a van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet te handelen, zoals door middel van hennepteelt. In een dergelijk geval is het de betrokkene die in strijd met artikel 11a van de Opiumwet heeft gehandeld. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikelen 11a en  13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4, en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6, p. 5) volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties. De beoordeling of sprake is van het beroeps- of bedrijfsmatig in strijd handelen met artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet is volgens paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, in het geval van een hennepplantage, afhankelijk van het aantal planten, de mate van de professionaliteit en het doel van de teelt.

Ook is de burgemeester bevoegd als in een lokaal voorwerpen of stoffen voorhanden zijn waarvan de betrokkene weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn om opzettelijk in strijd met artikel 3 van de Opiumwet te handelen en, zoals is vereist op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, het daarbij gaat om een grote hoeveelheid van de in lijst II, behorend bij de Opiumwet, bedoelde middelen. Uit artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit volgt dat van een grote hoeveelheid sprake is bij meer dan 500 g hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel.

Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat de betrokkene wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet (Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 3) is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.

5.1.    Vaststaat dat de bij [appellante sub 2] aangetroffen voorwerpen gebruikt kunnen worden om een hennepplantage op te zetten. De Afdeling moet de vraag beantwoorden of [appellante sub 2] wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage.

5.2.    Zoals de Afdeling vaker heeft geoordeeld (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 21 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2801), mag een bestuursorgaan onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.

Met de enkele stelling van [appellante sub 1] en [appellante sub 2] dat de processen-verbaal verschillende gebreken vertonen en een eenzijdige weergave zijn van de politieambtenaar, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de processen-verbaal onjuist zijn. De burgemeester mocht de processen-verbaal daarom aan zijn besluit tot sluiting van het pand ten grondslag leggen.

5.3.    Uit de processen-verbaal van 10 april 2019 en 21 juni 2019 blijkt dat in ieder geval het overgrote deel van de hiervoor, onder 1, genoemde voorwerpen niet te koop wordt aangeboden op de website van [appellante sub 2]. De vloeibare voedingsmiddelen die zijn aangetroffen worden niet in reguliere tuincentra verkocht, maar de merken van die voedingsmiddelen zijn wel aangetroffen op een lijst van standhouders op een cannabisbeurs in Spanje. De merken voedingsmiddelen bij de andere tuincentra stonden niet op deze lijst. Bovendien werden die voedingsmiddelen daar in een veel kleinere hoeveelheid verkocht. Vloeibare voedingsmiddelen zijn volgens de processen-verbaal gebruikelijk in de hennepteelt. Daarnaast is de hoeveelheid water die moet worden toegevoegd aan de voedingsmiddelen ongebruikelijk bij hobbymatige kweek. De grootschaligheid is tevens af te leiden uit het feit dat één jerrycan van 10 l geschikt is voor bijna 102 hennepplanten. Ook zijn een zwarte groeitent en slakhuisventilatoren aangetroffen die speciaal geschikt zijn voor hennepteelt. Deze worden niet verkocht bij andere tuincentra. De overige aangetroffen voorwerpen worden niet in die combinatie verkocht bij andere tuincentra. De slakhuisventilatoren zijn volgens de processen-verbaal ongebruikelijk bij teelt in kassen. De vloerstaande ventilatoren of kleine ventilatoren die aan de muur bevestigd moeten worden, worden niet gebruikt bij teelt in kassen. Daar worden professionelere en grotere systemen gebruikt. De aangetroffen koolstoffilters zijn volgens de processen-verbaal nieuw, in tegenstelling tot hetgeen [appellante sub 1] stelt, en geschikt om in de slakhuisventilatoren te plaatsen. De aarde die op pallets bij [appellante sub 2] is aangetroffen, bestond uit een speciale mengvorm met extra voeding die gebruikt wordt voor de groei van hennepplanten. In de loods, behorend bij het bedrijfspand, werd een grote voorraad goederen voor beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt aangetroffen en geen normale tuincentrumgoederen. Tweemaal in 2015 en eenmaal in 2017 zijn vergelijkbare goederen in beslag genomen bij [appellante sub 2]. Verder blijkt uit de processen-verbaal dat een verdachte, die is aangehouden nadat bij hem een hennepplantage was aangetroffen, heeft verklaard dat hij bij [appellante sub 2] zakken potgrond heeft gekocht en dat hij die eerst in bruine dozen heeft gedaan om op deze manier de potgrond uit het zicht te kunnen vervoeren. Die bruine dozen waren ook te verkrijgen bij [appellante sub 2]. De potgrond was contant afgerekend. Een andere verdachte heeft verklaard dat hij de stekjes voor zijn hennepplantage bij [appellante sub 2] had gekocht en dat daarbij ook voedingsstoffen en bestrijdingsmiddelen werden geleverd.

5.4.    Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat [appellante sub 2] wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de in het tuincentrum voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. De wetenschap van de caissière behoeft daarom geen bespreking. Van de aangetroffen voorwerpen moet, met name wegens de aard, hoeveelheid en combinatie daarvan, redelijkerwijs worden aangenomen dat deze gebruikt zouden worden voor de teelt van hennep op een beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige manier, zoals ook volgt uit het proces-verbaal van 10 april 2019. Mede gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen voedingsmiddelen moet, gezien artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit, redelijkerwijs worden aangenomen dat de goederen zouden worden gebruikt voor een grootschalige hennepplantage. Wegens de hoeveelheid hennepplanten die met die goederen kunnen worden geteeld en de professionele aard van de aangetroffen materialen, moet, gelet op paragraaf 3.2.1. van de Aanwijzing Opiumwet, eveneens redelijkerwijs worden aangenomen dat de goederen zouden worden gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsmatige hennepplantage. Daar komt bij dat de feitelijke bestuurders van [appellante sub 2], [bestuurder B] en [bestuurder A], die in het tuincentrum werkzaam zijn, eerder, in 2015 en 2017, zo volgt ook uit het advies van de bezwaarschriftencommissie, waarop de besluiten van 25 juli 2019 zijn gebaseerd, in aanraking zijn gekomen met de politie in verband met de vondst van voorwerpen die waren bestemd voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. De burgemeester was om deze redenen bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen.

5.5.    Het standpunt van [appellante sub 1], dat de rechtbank buiten de omvang van het geding is getreden door de beschikking van de strafrechter van 21 juli 2015 pas ter zitting aan de orde te stellen en dat daarmee in strijd met artikel 6, eerste lid, van het EVRM en de goede procesorde is gehandeld, kan haar niet baten. Ten eerste heeft [appellante sub 1] in hoger beroep alsnog kunnen reageren op de inhoud van de beschikking van de strafrechter. Ten tweede volgt uit het voorgaande dat de burgemeester, gezien de aangetroffen voorwerpen en los van de inhoud van de beschikking van de strafrechter, bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen.

Heeft de burgemeester voldoende alle relevante belangen afgewogen?

Hoger beroep

6.    [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid om een last onder bestuursdwang op te leggen gebruik heeft kunnen maken. Zij heeft aannemelijk gemaakt dat zij toezicht heeft gehouden op het gebruik van het pand, mede naar aanleiding van een inval door Justitie in 2015. De rechtbank is er daarbij ten onrechte aan voorbijgegaan dat zij geen kennis heeft van de Opiumwet. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het in dit geval niet gaat om het aantreffen van verboden middelen maar om voorwerpen in een tuincentrum, waarvan het voor een leek die geen verstand heeft van de Opiumwet lastig is om in te schatten of die voorwerpen voor de hennepteelt worden gebruikt, aldus [appellante sub 1]. Ter zitting heeft [appellante sub 2] gesteld dat zij failliet zal gaan als de burgemeester het tuincentrum mag sluiten. De burgemeester had dit in zijn besluitvorming moeten betrekken, aldus [appellante sub 2].

Beoordeling

7.    In het Damoclesbeleid 2019 is bepaald dat, als een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet voorhanden is, het pand bij een eerste overtreding wordt gesloten voor twaalf maanden. De last tot sluiting van het pand aan de [locatie] is hiermee in overeenstemming. De Afdeling acht dit beleid op zichzelf niet onredelijk. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

7.1.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3351) volgt dat eigenaren concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg als zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand.

7.1.1.    [appellante sub 1] heeft toegelicht dat zij sinds 2011 geregeld bij [appellante sub 2] is geweest in verband met verschillende activiteiten, zoals het verrichten van onderhoud, de verkoop van vuurwerk, het keuren van een elektrische installatie en het invullen van een vragenformulier van de gemeente over het huurcontract. Naar aanleiding van de inval in 2015 is zij langsgegaan om te vragen wat er aan de hand was en is afgesproken dat [appellante sub 2] zich niet bezighoudt met de verkoop van materialen voor growshops. Bij bezoeken heeft zij geen onregelmatigheden aangetroffen en leek het erop dat er een normaal tuincentrum wordt geëxploiteerd. Bovendien bevond een aanzienlijk deel van de aangetroffen goederen zich in afgesloten ruimten die niet voor haar toegankelijk waren, aldus [appellante sub 1].

7.1.2.    Van belang is dat uit de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 17 oktober 2018 volgt dat het enkel langsgaan bij het pand onvoldoende is om concreet toezicht uit te oefenen op het gebruik van het pand. Ook van belang is dat de bestuurders van [appellante sub 2] eerder, in 2015 en 2017, in aanraking zijn gekomen met Justitie in verband met dezelfde overtredingen van de Opiumwet. Desondanks heeft [appellante sub 1] geen concrete stappen gezet om tot ontbinding van de huurovereenkomst te komen en mocht [appellante sub 2] de exploitatie van het tuincentrum voortzetten. In het licht van de eerdere voorvallen, had [appellante sub 1] extra alert moeten zijn. Desnoods had zij een externe partij met kennis van zaken kunnen inhuren die haar had kunnen voorlichten over de aanwezige voorwerpen. Omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er concreet toezicht is uitgeoefend op het gebruik van het pand, volgt de Afdeling [appellante sub 1] niet in haar standpunt, dat haar geen enkel verwijt kan worden gemaakt.

Verder is de enkele stelling van [appellante sub 2], dat zij bij een sluiting van het tuincentrum failliet zal gaan, onvoldoende om een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb aan te nemen.

7.2.    Gezien het voorgaande heeft de burgemeester in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bedrijfspand voor twaalf maanden te sluiten.

Slotsom

8.    De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. De Vries
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020

582-857.

BIJLAGE

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 6. Recht op een eerlijk proces

1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. […]

[…]

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84

Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 8:69

1. De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.

[…]

Opiumwet

Artikel 3

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

C. aanwezig te hebben;

D. te vervaardigen.

Artikel 11

[…]

2. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

4. Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.

[…]

Artikel 11a

Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

[…]

b. een voorwerp of stof als bedoeld in […] artikel 11a voorhanden is.

[…]

Lijst II

Opiumwetbesluit

Artikel 1

[…]

2. De hoeveelheid middelen, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de wet, betreft 500 gram hennep, 200 hennepplanten of 500 eenheden van een ander middel als bedoeld in de bij de wet behorende lijst II.

Aanwijzing Opiumwet

3.2. Vervaardigen, telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben

3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant)

Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.

[…]

[…] Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:

− De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;

Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.

− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);

Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

− Het doel van de teelt.

Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

[…]

Bijlage 1

Factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis

NB. Deze lijst met indicatoren is niet limitatief. Hetzelfde geldt voor de duiding van de aangetroffen installatie en productiemiddelen.

Damoclesbeleid 2019

III Beleidsregels niet gedoogde verkooppunten van drugs: aanwezigheid handelshoeveelheid drugs (al dan niet voor het publiek opengestelde) lokalen en/of daarbij behorende erven, niet zijnde coffeeshops/ voorbereidingshandelingen

[…]

2. Aanwezigheid of voorbereiding drugs: Constatering in niet gedoogde verkooppunten

De gemeente Waalwijk maakt geen onderscheid tussen middelen van lijst I ("harddrugs") of lijst II ("softdrugs") van de Opiumwet.

Gelet op de professionalisering die de hennepteelt heeft doorgemaakt, de risico’s die daarbij genomen worden en de uitstraling daarvan op de leefomgeving is ook bij de handel in softdrugs sprake van een zeer ernstige verstoring van de openbare orde.

Bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst I (>0,5 gram / > 1 pillen / > 5 milliliter) of lijst II (> 5 planten of > 5 gram) of een middel dat vooruitlopend op plaatsing op lijst I en II is aangewezen in een ministeriële regeling wordt aangetroffen of een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a voorhanden is, dan wordt het pand gesloten voor de duur van 12 maanden.[…]

[…]