Uitspraak 201807382/1/A1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2020:588
- Datum uitspraak
- 26 februari 2020
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 14 december 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, onder aanzegging van bestuursdwang, onder meer [appellant] gelast het gebruik van elf appartementen aan de [locatie A] te Amsterdam als hotel dan wel short stay appartement te staken, te laten staken en gestaakt te houden. [appellant] is eigenaar van de elf appartementen aan de [locatie A] B - R te Amsterdam en gebruikt deze appartementen via Iambnb B.V. voor verhuur aan met name toeristen. Dat gebruik kan volgens het college worden aangemerkt als gebruik als hotel of voor short stay en dat is in strijd met het bestemmingplan "Zuidelijke binnenstad".
- Hoger beroep
- Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
201807382/1/A1.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 juli 2018 in zaak nr. 17/7382 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2016 heeft het college, onder aanzegging van bestuursdwang, onder meer [appellant] gelast het gebruik van elf appartementen aan de [locatie A] te Amsterdam als hotel dan wel short stay appartement te staken, te laten staken en gestaakt te houden.
Bij besluit van 20 november 2017 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2018 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 november 2017 vernietigd, het besluit van 14 december 2016 herroepen en bepaald dat aan [appellant] een last onder bestuursdwang wordt opgelegd die gelijkluidend is aan die in laatstgenoemd besluit was opgenomen, waarbij de woorden "dan wel short stay appartement" komen te vervallen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar van de elf appartementen aan de [locatie A] B - R te Amsterdam (hierna: de appartementen) en gebruikt deze appartementen via Iambnb B.V. voor verhuur aan met name toeristen. Dat gebruik kan volgens het college worden aangemerkt als gebruik als hotel of voor short stay, hetgeen in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingplan "Zuidelijke binnenstad" (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft daarom [appellant] en Iambnb B.V. bij besluit van 14 december 2016 gelast dat gebruik te staken, te laten staken en gestaakt te houden binnen een week na dagtekening van dat besluit. Indien aan die last geen gevolg wordt gegeven, zal het college de deuren van de appartementen verzegelen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het gebruik van de appartementen wel kan worden aangemerkt als gebruik als hotel, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan, maar niet als short stay. Om die reden heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 20 november 2017 vernietigd en het besluit van 14 december 2016 herroepen, en daarbij bepaald dat de last opnieuw wordt opgelegd, maar dan zonder het gedeelte over short stay.
Wettelijk kader
2. De relevante bepalingen van het bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van de appartementen moet worden aangemerkt als hotelmatig en dat het daarom in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Gemengd-1". Op grond van deze bestemming is "wonen" op het perceel toegestaan. Aangezien elk van de appartementen is voorzien van een eigen keuken en badkamer en van de huurders onder meer wordt verwacht dat zij zelf het vuilnis aan straat zetten, komt het gebruik volgens [appellant] niet overeen met dat van een hotel, maar moet het worden aangemerkt als "wonen", hoe kortdurend ook. Ook tijdelijk wonen, waarvan in de appartementen sprake is, valt onder "wonen" als bedoeld in het bestemmingsplan, aldus [appellant].
3.1. Voor de beantwoording van de vraag of het gebruik van de appartementen kan worden aangemerkt als "wonen", dient eerst te worden vastgesteld op welke wijze de appartementen feitelijk werden gebruikt. Vast staat dat de appartementen waren gemeubileerd en voorzien van een keuken en badkamer. Toezichthouders van het college hebben de appartementen bezocht op 15 augustus 2016 en 13 september 2016. In de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapporten van bevindingen staat dat de appartementen ten tijde van die bezoeken voor de duur van ongeveer twee tot negen nachten werden gebruikt voor verblijf door buitenlandse toeristen. In de appartementen zijn geen persoonlijke eigendommen aangetroffen, die erop wijzen dat de appartementen ook voor langduriger verblijf werden gebruikt. Daarbij hebben geen van de personen die in de appartementen zijn aangetroffen zich ingeschreven in de Basisregistratie personen en hebben zij allen verklaard elders hun hoofdverblijf te hebben en daarnaartoe binnen enkele dagen te zullen terugkeren. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de toeristen niet werden geacht de appartementen schoon te maken, eigen beddengoed mee te nemen of de kosten van gas, water en licht te betalen, maar dat hij of Iambnb B.V. daarvoor zorg droegen.
3.2. De vraag is nu of de hiervoor geschetste kortdurende verhuur aan toeristen kan worden aangemerkt als "wonen". De Afdeling stelt met de rechtbank vast dat het bestemmingsplan niet omschrijft wat onder "wonen" verstaan moet worden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat bij de interpretatie van dat begrip daarom aansluiting dient te worden gezocht bij het normale spraakgebruik en dat "wonen" een zekere duurzaamheid vereist (vergelijk daartoe onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1633). De duur van het verblijf is, zoals [appellant] terecht stelt, niet doorslaggevend voor de vraag of een verblijf voldoende duurzaam is om te worden aangemerkt als "wonen". Van belang zijn ook de andere omstandigheden van het geval, waaronder hier het feit dat de huurders toeristen waren met een hoofdverblijf elders, die slechts een kortdurend recreatief verblijf hielden in de appartementen, dat hen het leveren van beddengoed en de schoonmaak uit handen werd genomen, en dat zij - gelet op het ontbreken van een inschrijving in de Basisadministratie personen en hun verklaringen tegen de toezichthouders - niet de bedoeling hadden zich voor langere of kortere duur ter plaatse te vestigen. Gelet op de korte duur van het verblijf en deze overige omstandigheden heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gebruik dat ten tijde van de controles van de appartementen werd gemaakt niet voldoende duurzaam was om te kunnen worden aangemerkt als "wonen".
Gelet op het voorgaande is de Afdeling het eens met de rechtbank dat het door het college geconstateerde gebruik van de appartementen niet kan worden aangemerkt als "wonen" en in strijd is met de bestemming.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte de last in stand heeft gehouden voor zover die ziet op [appartement nummer K]. De personen die daar werden aangetroffen verbleven langer dan een week in het appartement. Gebruik voor verblijf van meer dan een week moet volgens [appellant] worden aangemerkt als "short stay", zodat gebruik voor de duur van zeven, acht of negen dagen volgens hem niet als hotelmatig gebruik kan worden aangemerkt. Na de herroeping van het besluit van 14 december 2016 door de rechtbank ziet de last niet meer op het beëindigen van gebruik voor short stay, zodat volgens [appellant] de last ook niet meer kan zien op het beëindigen van het gebruik van het genoemde appartement.
4.1. Ingevolge artikel 1, onder 1.53, van de planregels wordt onder "short stay" verstaan het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een week en maximaal zes maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt, aldus de definitie. Zoals hiervoor overwogen onder 3.2, is het gebruik van de appartementen zoals dat door toezichthouders is geconstateerd niet voldoende duurzaam om als "wonen" te kunnen worden aangemerkt. Dat geldt ook voor het gebruik van [appartement nummer K], ondanks het feit dat de aangetroffen toeristen daar iets langer dan een week verbleven. Van "short stay" als bedoeld in artikel 1, onder 1.53, van de planregels is dan ook geen sprake. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college niet heeft geconstateerd dat de appartementen, waaronder appartement 121 K, voor "short stay" worden gebruikt.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt ook dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het gebruik van de appartementen niet wordt beschermd door het overgangsrecht. Hij wijst er in dit verband op dat hem sinds 1983 steeds vergunning is verleend voor de exploitatie van de appartementen als een zogenaamde "woonverblijfsinrichting", laatstelijk in 2000. De appartementen worden volgens [appellant] tot op de dag van vandaag nog altijd zo gebruikt als in 1983, namelijk voor tijdelijke verhuur van zelfstandige woningen die deel uitmaken van een verblijfsinrichting, zodat dit gebruik op grond van artikel 45, onder 45.1, van de planregels mag worden voortgezet, zelfs al is het in strijd met de bestemming.
5.1. De stelling van [appellant] dat het gebruik van de appartementen nog altijd gelijk is aan het gebruik dat daarvan in 1983, of in elk geval voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in 2012, werd gemaakt, mist feitelijke grondslag. [appellant] heeft in 2014 de verhuur van de appartementen bij Iambnb BV in beheer gegeven, althans gedeeltelijk in beheer gegeven. Voor die tijd verhuurde [appellant] de appartementen ook al aan derden, maar niet hotelmatig. In het uittreksel uit de gemeentelijke basisregistratie, dat door het college is overgelegd, is te lezen dat de huurders van de appartementen tussen 2001 en 2014 zich aldaar als bewoners hadden ingeschreven en allen langere tijd - meerdere maanden of jaren - in de appartementen woonden. Onder het beheer door Iambnb BV is in 2014 de exploitatie van de appartementen gewijzigd. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het huidige hotelmatig gebruik van de appartementen niet wordt beschermd door het overgangsrecht, aangezien het niet reeds was aangevangen toen het bestemmingsplan in werking trad in 2012.
Het betoog faalt.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
531-860.
Bijlage
Bestemmingsplan "Zuidelijke binnenstad"
Artikel 1
1.38 horeca 5:
hotels;
1.53 short stay:
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt.
Artikel 8
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.2.16;
[…]
n. horeca 5 in de eerste, tweede en derde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de eerste, tweede en derde bouwlaag;
o. horeca 5 in de derde en vierde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de derde en vierde bouwlaag';
p. horeca 5 in de tweede, derde en vierde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede, derde en vierde bouwlaag';
q. horeca 5 in de derde, vierde en vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de derde, vierde en vijfde bouwlaag';
r. horeca 5 in de tweede, derde, vierde en vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede, derde, vierde en vijfde bouwlaag';
[…].
8.5.10 Geen short stay
Short stay is niet toegestaan.
Artikel 45
45.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
45.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 45.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
45.6 Onderbroken verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 45.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
45.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Artikel 45.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.