Uitspraak 201900965/1/A2


Volledige tekst

201900965/1/A2.
Datum uitspraak: 29 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),

2.    [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2018 in zaak nr. 17/4975 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

de RDW.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2017 heeft de RDW de tenaamstelling in het kentekenregister van het voertuig met kenteken [...] per 14 april 2017 vervallen verklaard.

Bij besluit van 28 september 2017 heeft de RDW het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van

28 september 2017 vernietigd, het besluit van 14 april 2017 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 11 april 2019 heeft de RDW de beëindiging van de registratie van het voertuig met kenteken [...] hersteld en het vervallen van de tenaamstelling teruggedraaid.

[appellant sub 2] heeft te kennen gegeven zich niet met het besluit van 11april 2019 te kunnen verenigen en heeft hiertegen gronden ingediend.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 november 2019, waar de RDW, vertegenwoordigd door K.N. Heemskerk-Grimbergen, bijgestaan door E.J.O. Bothof, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.M.L.G. de Jong, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    Het relevante wettelijk kader is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellant sub 2] is eigenaresse van een gerestaureerde Mercedes Benz, type 190 SL met kenteken [...] (hierna: het voertuig). De geschatte waarde van het voertuig is € 85.000,00. De eerste afgifte van het Nederlands kentekenbewijs heeft plaatsgevonden op 26 juni 1962. Dit kentekenbewijs is afgegeven voor een voertuig dat door de voertuigfabrikant is voorzien van het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [...]. De laatste tenaamstelling van het kenteken heeft plaatsgevonden op 18 september 1999 op naam van [appellant sub 2].

Op 8 maart 2017 heeft in opdracht van de RDW een onderzoek plaatsgevonden door een deskundige voertuigidentificatie van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: het LIV) naar de identiteit van het desbetreffende voertuig. In het op basis van dit onderzoek opgestelde deskundigenrapport van 10 april 2017 is vermeld dat het VIN dat is aangetroffen volgens de deskundige is aangebracht door de fabrikant met uitzondering van de laatste zes posities. In dit gedeelte zijn slijpsporen aangetroffen. Tijdens de met daartoe bestemde, chemisch werkzame vloeistoffen toegepaste etsbehandeling werden slechts fragmenten van een eerder aangebracht nummer en twee maal het cijfer "1"zichtbaar. De exacte plaats waar deze enen gestaan moeten hebben kon niet worden vastgesteld. Daardoor kon de identiteit van het voertuig niet worden vastgesteld.

3.    De RDW heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport van 10 april 2017 de tenaamstelling van het voertuig met ingang van 14 april 2017 vervallen verklaard op grond van artikel 40b, eerste lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement. De vervallenverklaring is gehandhaafd bij besluit van 28 september 2017. De RDW heeft zich, voor zover thans van belang, onder verwijzing naar het deskundigenrapport van het LIV op het standpunt gesteld dat de onderzochte zelfdragende carrosserie onbevoegd door een derde is ontdaan van de unieke identiteit die de fabrikant er aan heeft gegeven en vervolgens onbevoegd is voorzien van nummers die niet oorspronkelijk bij de carrosserie behoren. Hierdoor is het niet langer mogelijk om de originele identiteit van het voertuig vast te stellen, aldus de RDW. Een en ander leidt volgens de RDW tot de conclusie dat een hoofdonderdeel niet is te identificeren waardoor er geen VIN kan worden vastgesteld voor het voertuig.

Uitspraak van de rechtbank

4.    De rechtbank heeft op het door [appellant sub 2] ingestelde beroep geoordeeld dat [appellant sub 2] geen rapport van een deskundige heeft overgelegd, op grond waarvan de RDW behoorde te twijfelen aan het onderzoek van het LIV. Het door [appellant sub 2] ingebrachte rapport van Mercedes Benz B.V. van 21 juli 2017 kan volgens de rechtbank niet gelden als een deskundig tegenadvies, omdat het niet is opgesteld door een deskundige op het gebied van voertuigidentificatie en bovendien uit het rapport niet kan worden afgeleid dat het LIV gebrekkig onderzoek heeft verricht. De RDW mocht op grond van het deskundigenrapport van het LIV aannemen dat de carrosserie van het voertuig onbevoegd door een derde is ontdaan van de unieke identiteit die de fabrikant er aan heeft gegeven en vervolgens onbevoegd is voorzien van nummers die niet oorspronkelijk bij de carrosserie behoren. De rechtbank heeft evenwel geconstateerd dat de bevoegdheid tot vervallen verklaren van een tenaamstelling, gelet op artikel 51a, derde lid, onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994), gelezen in samenhang met artikel 40b, vierde lid, van het Kentekenreglement, van discretionaire aard is. Hoewel de RDW naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid van de gedragslijn om van de bevoegdheid tot het vervallen van de tenaamstelling van het kenteken gebruik te maken mag uitgaan, kan de rechtbank de RDW in dit specifieke geval niet volgen. Daarbij betrekt de rechtbank dat er geen enkele aanwijzing is dat [appellant sub 2] is betrokken bij eventuele voertuigcriminaliteit ten aanzien van het voertuig, zij sinds 1999 eigenaresse is van het voertuig en bij de aankoop van het voertuig onderzoek heeft gedaan naar de herkomst ervan, en dat behalve grote emotionele waarde voor [appellant sub 2], het voertuig ook een forse financiële waarde heeft waardoor zij aanzienlijke schade leidt door het vervallen verklaren van de tenaamstelling. Volgens de rechtbank leidt het vervallen verklaren van de tenaamstelling tot een zodanige onevenwichtigheid dat geoordeeld moet worden dat de RDW hiertoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten.

Hoger beroep van de RDW

5.    Volgens de RDW volgt uit de uitspraak van de rechtbank dat zij mocht concluderen dat het VIN [...] niet ziet op het onderzochte voertuig. De RDW wijst erop dat dit ertoe leidt dat het haar ingevolge artikel 5, vierde lid, van de Bijlage I behorende bij artikel 2.1, derde lid, van de Regeling voertuigen niet is toegestaan om in dit geval een VIN vast stellen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4760) stelt de RDW dat, indien voor een voertuig geen VIN kan worden vastgesteld, de tenaamstelling van dat voertuig vervallen wordt verklaard en het kenteken dat voor het voertuig behoorde te zijn afgegeven ongeldig wordt verklaard. De aangevallen uitspraak brengt evenwel met zich dat de RDW de tenaamstelling dient te laten herleven en de registratie van het kenteken [...] weer geldig moet laten worden zonder dat aan dit kenteken een individueel voertuig kan worden gekoppeld. Dit leidt volgens de RDW tot de onwenselijke situatie dat het kenteken in de praktijk kan zien op ieder voertuig. Dit is ook in strijd met de wet- en regelgeving. Immers, de RDW kan ofwel niet voldoen aan de verplichting in Bijlage I van de Regeling voertuigen om geen VIN vast te stellen, ofwel de RDW dient een kentekenbewijs in stand te laten in de wetenschap dat er geen voertuig bij hoort waarmee niet kan worden voldaan aan de verplichting die volgt uit artikel 5.2.1 van de Regeling voertuigen om een ingeslagen VIN te hebben. Voorts leidt het oordeel van de rechtbank er toe dat de RDW niet in staat is om zijn wettelijke taak om zorg te dragen voor een zuiver kentekenregister, zoals deze is neergelegd in artikel 42 en 44 van de Wvw 1994, uit te voeren.

Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2]

6.    [appellant sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van de RDW gegrond is. Het incidenteel hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de RDW op grond van het deskundigenonderzoek dat door het LIV is uitgevoerd, heeft mogen aannemen dat de carrosserie van het voertuig onbevoegd door een derde is ontdaan van de unieke identiteit die de fabrikant er aan heeft gegeven en vervolgens is voorzien van nummers die niet oorspronkelijk bij de carrosserie behoren. Volgens [appellant sub 2] heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat er geen gegronde reden is voor twijfel aan de juistheid van het deskundigenrapport. [appellant sub 2] wijst erop dat de RDW heeft erkend dat de eerste acht posities van het ingeslagen VIN door de fabrikant zijn ingeslagen. Juist deze cijfers zijn volledig weg geëtst en op die plaats zijn krassen waarneembaar. Uit de foto die is gemaakt na het etsen blijkt dat sprake is van roest en krassen op de plek van de laatste 6 cijfers. Net als bij de eerste 8 cijfers het geval is, komen krassen onder andere voort uit een poging roest te verwijderen door schuren. Er zijn geen "enen" zichtbaar. De vlekken onder de "0" en de "6" duiden niet op een lasspoor en zijn ook te zien onder de "2", bij de "4" en "7" en onder de "3". De vlekken zijn mogelijk ontstaan door het etsen, waarvan de werkwijze niet door de RDW is vastgelegd en het protocol niet bekend is gemaakt. Nu de wijze van behandelen oncontroleerbaar is, dient te worden geconcludeerd dat onvoldoende zorgvuldig is gewerkt en heeft de rechtbank niet onderkend dat de RDW het rapport van 10 april 2017 niet aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen, aldus [appellant sub 2].

Beoordeling hoger beroep en incidenteel hoger beroep

7.    [appellant sub 2] stelt voorop dat als gevolg van het besluit van 11 april 2019 het procesbelang van de RDW is komen te vervallen. [appellant sub 2] wijst er in dit verband op dat de rechtbank zelf in de zaak heeft voorzien door het besluit van 14 april 2017 te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De RDW hoefde dus naar aanleiding van de uitspraak geen nieuw besluit te nemen, aldus [appellant sub 2]. Door dit wel te doen, heeft de RDW zelf een nieuw standpunt ingenomen.

Na de afwijzing door de voorzieningenrechter van de Afdeling bij uitspraak van 4 april 2019 van zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, heeft de RDW ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit gemeend te moeten nemen. Dit mede naar aanleiding van het verzoek van 8 april 2019 van [appellant sub 2] om gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank in die zin dat de beëindiging van de registratie in het kentekenregister van het voertuig met kenteken [...] wordt teruggedraaid. Met het besluit van 11 april 2019 heeft de RDW de registratie en de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [...] in het kentekenregister in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de rechtbank. Nu de RDW bij het nemen van het nieuwe besluit met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank genoodzaakt was af te wijken van zijn eigen standpunt, zoals onder meer uiteengezet in zijn hoger beroepschrift, is dat nieuwe besluit genomen onder behoud van het standpunt van de RDW in de bodemprocedure in hoger beroep. Anders dan [appellant sub 2] meent, leidt het nemen van een nieuw besluit er dus niet toe dat het belang van de RDW bij een beoordeling van zijn hoger beroep is vervallen.

Het besluit van 11 april 2019 wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.

8.    Omdat de beoordeling of de RDW zich op grond van het deskundigenrapport op het standpunt heeft kunnen stellen dat de identiteit van het voertuig niet kon worden vastgesteld vooraf dient te gaan aan de vraag of sprake is van een zodanige onevenwichtigheid dat de RDW in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten tot het vervallen verklaren van de tenaamstelling, ziet de Afdeling in dit geval aanleiding eerst de grond van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] te bespreken.

Deskundigenonderzoek VIN

9.    Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd.

9.1.    Het voertuig is door een deskundige van het LIV onderzocht waarbij een etsbehandeling is toegepast. [appellant sub 2] stelt terecht dat gelet op de vluchtigheid van het etsonderzoek hoge eisen dienen te worden gesteld aan de verslaglegging van dat onderzoek (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1590). Hoewel de verslaglegging van het onderzoek door de deskundige van het LIV kort is, bestaat geen grond voor het oordeel dat het deskundigenrapport van 10 april 2018 niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De verslaglegging van het onderzoek beschrijft de tijdens en na het onderzoek aangetroffen fragmenten. Voorts heeft de deskundige van het LIV naar aanleiding van het door [appellant sub 2] in bezwaar gestelde aan de RDW onder overlegging van een tweetal foto’s een nadere toelichting gegeven. Daarin heeft hij vermeld dat duidelijk is te zien dat de laatste 6 posities van het VIN anders zijn en dat de donkere vlekken ter hoogte van de cijfers "0" en "2" het gevolg zijn van een lasspoor. In dat verband heeft de deskundige uitgelegd dat als een nummer weggeslepen wordt, een soort kuil ontstaat. Door daarop een las te leggen en die weer vlak te snijden is de oorspronkelijke kuil niet meer zichtbaar. Aanvullend hierop heeft de deskundige ter zitting van de Afdeling toegelicht dat, hoewel de cijfers van het gehele VIN achter elkaar zouden moeten zijn ingeslagen, het laatste deel van het VIN dieper is ingeslagen dan het eerste deel. Dit verklaart waarom deze cijfers na de etsbehandeling zichtbaar zijn gebleven maar de eerste cijfers niet meer leesbaar zijn. Bovendien wijken de slagcijfers af, zoals is af te leiden uit de 4 in het eerste deel en de 4 in het laatste deel van het VIN. De deskundige heeft verder toegelicht waarom de enen van een eerder ingeslagen VIN wel zichtbaar zijn geworden na de etsbehandeling maar van de overige cijfers slechts fragmenten zijn aangetroffen. Desgevraagd heeft de deskundige toegelicht dat aan het op de zelfdragende carrosserie vastgeklonken typeplaatje, waarop hetzelfde VIN is ingeslagen, geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, omdat een dergelijk typeplaatje eenvoudig te verwijderen is en opnieuw te bevestigen is. Niet is uitgesloten dat dit typeplaatje in overeenstemming is gebracht met de onbevoegd ingeslagen nummers. De deskundige wijst er bovendien op dat bij het onderzoek is vastgesteld dat ook andere mogelijkheden van identificatie bleken te zijn vervalst. Dit betreft informatie waarvan de Afdeling bij uitspraak van 12 augustus 2019 de beperkte kennisneming gerechtvaardigd heeft geacht. Op grond hiervan kan de RDW niet worden tegengeworpen dat niet alle onderzoeksmethoden- en resultaten bekend zijn gemaakt. [appellant sub 2] heeft de Afdeling geen toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven om mede op de grondslag van de stukken waarvan de beperkte kennisgeving gerechtvaardigd is geacht, uitspraak te doen. Hierdoor kan de Afdeling deze stukken niet betrekken bij de beoordeling of het deskundigenrapport zorgvuldig tot stand is gekomen. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd biedt onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het deskundigenrapport en de daarin getrokken conclusies.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de RDW op grond van het deskundigenonderzoek door het LIV heeft mogen aannemen dat de carrosserie van het voertuig onbevoegd door een derde is ontdaan van de unieke identiteit die de fabrikant er aan heeft gegeven en vervolgens onbevoegd is voorzien van nummers die niet oorspronkelijk bij de carrosserie horen. Daarbij is niet van belang of [appellant sub 2] terzake enig verwijt valt te maken.

Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

Belangenafweging

10.    Gelet op het vorenstaande staat vast dat voor het voertuig niet het VIN kan worden vastgesteld waarvoor het kenteken [...] in het kentekenregister is opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat ook het VIN dat de fabrikant oorspronkelijk aan het voertuig heeft toegekend, zoals bedoeld in artikel 1, Bijlage I, behorende bij artikel 2.1, derde lid van de Regeling voertuigen, niet aan de hand van het ingeslagen VIN of overige voertuigkenmerken kan worden herleid. De RDW wijst er terecht op dat op grond van artikel 5, vierde en vijfde lid, van Bijlage I door haar geen VIN kan worden vastgesteld en toegekend. Dat volgens [appellant sub 2] alleen het niet betwiste deel van het VIN opnieuw behoeft te worden ingeslagen, laat onverlet dat het voertuig daarmee een volledig ingeslagen VIN zou krijgen dat onmiskenbaar niet bij het voertuig hoort. De RDW kan daartoe niet gehouden worden. Ook kan de RDW geen willekeurig ander VIN vaststellen.

10.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld is het vervallen verklaren van de tenaamstelling gelet op artikel 51a, derde lid, onder f, van de Wvw 1994 gelezen in samenhang met artikel 40b, vierde lid, van het Kentekenreglement een discretionaire bevoegdheid. De RDW heeft ter zitting bevestigd dat indien sprake is van één van de in artikel 51a, derde lid, van de Wvw 1994 genoemde gevallen, na afweging van de betrokken belangen niettemin kan worden afgezien van het vervallen verklaren van de tenaamstelling. De RDW heeft evenwel genoegzaam uiteengezet dat in een geval als het onderhavige, waarin geen VIN kan worden vastgesteld, geen gebruik kan worden gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om af te zien van het vervallen verklaren van de tenaamstelling. Via het VIN wordt een voertuig in het kentekenbewijs gekoppeld aan een kenteken. Zonder VIN kan een dergelijke koppeling niet worden gemaakt. Indien bij het ontbreken van een VIN niet wordt overgegaan tot het vervallen verklaren van de tenaamstelling, dan heeft dit, zoals de RDW heeft toegelicht, tot gevolg dat een kentekenbewijs in stand wordt gelaten zonder dat het daarin opgenomen kenteken via het VIN gerelateerd kan worden aan een voertuig. Dit leidt niet alleen tot onzuiverheid van het kentekenregister, ook is handhaving van de tenaamstelling in een dergelijk situatie niet in het belang van degene op wiens naam het kenteken is gesteld. Handhaven van de tenaamstelling zou voor [appellant sub 2] ertoe leiden dat zij beschikt over een op haar naam gesteld kenteken, dat volgens het kentekenbewijs bij een voertuig met het daarin vermelde VIN hoort, terwijl het voertuig waarmee zij dat kenteken voert, niet dat overeenkomstige VIN heeft. De RDW heeft erop gewezen dat zij bij een politiecontrole het risico loopt dat het voertuig in beslag wordt genomen. Verder dient zij motorrijvoertuigbelasting te betalen met betrekking tot een kenteken waarvan de relatie met het voertuig er niet is. Ook is het niet mogelijk een Algemene periodieke keuring te laten verrichten of het voertuig te laten verzekeren. Gelet hierop hanteert de RDW de vaste gedragslijn om bij het ontbreken van een VIN zonder nadere belangenafweging de tenaamstelling te laten vervallen. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, gaat het in onderhavig geval niet om een situatie als bedoeld in artikel 48, derde lid, van de Wvw 1994.

Op grond van het feitenrelaas zijn er geen aanwijzingen dat [appellant sub 2] te kwader trouw is. De Afdeling onderkent dat het voertuig, behalve een aanzienlijke financiële waarde, ook een grote emotionele waarde voor [appellant sub 2] heeft. De Afdeling volgt evenwel de RDW dat het systeem zo is ingericht, dat zonder een VIN de tenaamstelling dient te vervallen. De Afdeling is zich bewust van de grote negatieve gevolgen die dit voor [appellant sub 2] heeft maar ziet in de toepasselijke wet- en regelgeving geen ruimte voor de belangenafweging die de rechtbank heeft gemaakt. De koper van een voertuig doet er daarom goed aan om, zeker bij voertuigen die een aanzienlijke financiële waarde vertegenwoordigen, voordat tot aanschaf daarvan wordt overgegaan niet alleen een onderzoek te doen naar de herkomst van het voertuig en op grond van het VIN het autoverleden te controleren, maar het voertuig ook aan te bieden bij een RDW-keuringsstation om een identiteitsonderzoek te laten verrichten zodat kan worden vastgesteld dat het ingeslagen VIN juist is.

Het betoog van de RDW slaagt.

Conclusie over de hoger beroepen en het beroep

11.    Het hoger beroep van de RDW is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant sub 2] alsnog ongegrond verklaren.

Besluit van 11 april 2019

12.    Uit het voorgaande volgt dat aan het besluit van 11 april 2019, dat naar aanleiding van de aangevallen uitspraak is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal dat besluit worden vernietigd.

Proceskostenveroordeling

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer gegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2018 in zaak nr. 17/4975;

IV.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

V.    vernietigt het besluit van 11 april 2019, met kenmerk 3 S 0287j.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Soest-Ahlers
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2020

343.

BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 1

"(…)

3. Degene aan wie een kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig of een aanhangwagen wordt, tenzij anders blijkt, voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet beschouwd als eigenaar of houder van dat motorrijtuig of die aanhangwagen.

(…)"

Artikel 26

"1 Een goedkeuring voor een individueel voertuig wordt op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kunnen worden gesteld."

Artikel 36

"(…)

5. Motorrijtuigen en aanhangwagens dienen overeen te komen met de gegevens in het voor het betrokken voertuig afgegeven kentekenbewijs en met de gegevens die omtrent het voertuig zijn opgenomen in het kentekenregister, tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan."

Artikel 48

"(…)

3. In bepaalde  uitzonderingsgevallen kan door de Dienst Wegverkeer een motorvoertuig of een aanhangwagen worden ingeschreven, indien ten aanzien van het motorrijtuig of de aanhangwagen, waarvoor de inschrijving wordt verlangd, niet is voldaan aan het eerste en tweede lid.

(…)"

Artikel 51a

"1. Een tenaamstelling in het kentekenregister vervalt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.

(…)

3. Onverminderd het eerste en tweede lid, kan een tenaamstelling vervallen worden

verklaard:

(…)

f. in andere bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen gevallen."

Kentekenreglement

Artikel 40b

"(…)

4. De Dienst Wegverkeer kan een tenaamstelling vervallen verklaren indien naar oordeel van deze dienst blijkt dat:

a. degene op wiens naam het voertuig is ingeschreven opgehouden is eigenaar, bezitter of houder van het voertuig te zijn;

(…)"

Regeling voertuigen

Artikel 2.1

"1. In het kader van een aanvraag tot inschrijving of tenaamstelling, een individuele goedkeuring of een door de Dienst Wegverkeer uitgevoerd onderzoek kan door de Dienst Wegverkeer het voertuigidentificatienummer worden vastgesteld.

2. Indien van een voertuig het voertuigidentificatienummer ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden, kan door de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen.

3. Het voertuigidentificatienummer wordt vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de  wijze, bepaald in bijlage I."

Artikel 5.2.1

"1. De personenauto moet in overeenstemming zijn met de op de voor het voertuig afgegeven kentekencard, dan wel het kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens.

(…)

3. Het voertuigidentificatienummer moet in het chassis, frame of soortgelijke structuur zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn."

Bijlage I behorende bij artikel 2.1, derde lid, Regeling voertuigen

Artikel 1

"In deze bijlage wordt verstaan onder:

hoofdonderdelen van een voertuig met een volledig dragend of semi-dragend chassis: chassis, aandrijflijn en carrosserie;

hoofdonderdelen van een voertuig voorzien van een volledig zelfdragende carrosserie: carrosserie en aandrijflijn;

(…)

voertuigidentificatienummer: gestructureerde combinatie van tekens die de voertuigfabrikant oorspronkelijk aan een voertuig heeft toegekend en heeft ingeslagen, dan wel dat door de Dienst Wegverkeer is ingeslagen, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, het voertuig eenduidig te identificeren."

Artikel 5

"1. De vaststelling van het voertuigidentificatienummer, bedoeld in artikel 3, geschiedt aan de hand van het in het voertuig ingeslagen voertuigidentificatienummer of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het voertuigidentificatienummer kan worden herleid.

(…)

4. Indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, wordt geen voertuigidentificatienummer vastgesteld.

5. Indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een voertuigidentificatienummer niet is vast te stellen, wordt geen voertuigidentificatienummer door deze dienst toegekend."