Uitspraak 201404852/1/A1


Volledige tekst

201404852/1/A1.
Datum uitspraak: 20 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2014 in zaak nr. 13/5178 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2013 heeft de RDW de aanvraag van [appellant] voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs afgewezen.

Bij besluit van 29 september 2013 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 april 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 februari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J.W. van Eijk, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) wordt een goedkeuring voor een individueel voertuig verleend, indien het voertuig bij een door de Dienst Wegverkeer verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg.

Ingevolge artikel 48, eerste lid, wordt een kentekenbewijs slechts afgegeven indien het voertuig waarvoor de afgifte wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Regeling voertuigen (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde van belang, kan door de Dienst Wegverkeer, in het kader van een aanvraag van een kentekenbewijs het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) worden vastgesteld.

Ingevolge het tweede lid kan door de Dienst Wegverkeer een VIN worden vastgesteld, toegekend en ingeslagen, indien van een voertuig het VIN ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden.

Ingevolge het derde lid, wordt het VIN vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in Bijlage I.

Ingevolge artikel 3 van Bijlage I van de Regeling, zoals deze bijlage luidde ten tijde van belang, wordt, indien vaststelling van het VIN geschiedt in het kader van de aanvraag van een kentekenbewijs met een afzonderlijk onderzoek van het betrokken voertuig, voor een individuele goedkeuring, dan wel voor een ander onderzoek, het VIN vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 8.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, geschiedt de vaststelling van het VIN als bedoeld in artikel 3 aan de hand van het originele door de voertuigfabrikant in het voertuig ingeslagen VIN en overige voertuigkenmerken.

Ingevolgde het derde lid wordt, indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer een VIN niet is vast te stellen, door de Dienst Wegverkeer geen VIN toegekend.

Ingevolge het vierde lid wordt in afwijking van het derde lid, indien naar het oordeel van de Dienst Wegverkeer door de voertuigfabrikant oorspronkelijk geen VIN is ingeslagen, door de Dienst Wegverkeer een VIN toegekend.

Ingevolge artikel 5 kan de Dienst Wegverkeer een nader onderzoek instellen, indien er twijfel bestaat over de juistheid van het VIN, het originele ingeslagen VIN ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden.

Ingevolge artikel 8, vierde lid, wordt geen VIN vastgesteld, indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW ten onrechte zijn verzoek om afgifte van een Nederlands kentekenbewijs voor zijn bromfiets heeft afgewezen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte de verklaring van [persoon A], beheerder van de Kreidlerdatabase, heeft gepasseerd, dat zijn bromfiets is geregistreerd, dat het ingeslagen framenummer fabrieksmatig is aangebracht en dat het een uniek Kreidler nummer betreft. Voorts voert hij aan dat [persoon B], werkzaam bij de Afdeling Forensisch Voertuigidentificatie Onderzoek, het forensisch onderzoek naar het VIN op het frame van de bromfiets op verkeerde wijze heeft uitgevoerd en zijn bevindingen op onzorgvuldige wijze in zijn rapport heeft weergegeven. Volgens [appellant] kon het rapport van dat onderzoek niet aan het besluit om geen Nederlands kentekenbewijs af te geven ten grondslag worden gelegd, nu hij aan de hand van het rapport niet kan controleren wat het resultaat is van het etsonderzoek.

2.1. [appellant] heeft zijn bromfiets van het merk Kreidler, type Florett K53/IM, op 14 mei 2013 ter keuring aangeboden op het keuringstation van de RDW te Venlo. Omdat bij de keurmeester twijfel bestond over de juistheid van het VIN is de bromfiets aan de Afdeling Forensisch Voertuigidentificatie Onderzoek aangeboden ten behoeve van forensisch onderzoek als bedoeld in artikel 5 van Bijlage I van de Regeling. In het rapport van het op 20 juni 2013 verrichte forensisch onderzoek is vermeld dat bij dit type bromfiets het VIN rechts tegen de bovenste motorsteun behoort te zijn aangebracht. Hier werd bij de bromfiets het nummer 775392 aangetroffen. Dit nummer is volgens [persoon B] niet door de fabrikant aangebracht. Na het verwijderen van een laag lak en een laag op plamuur gelijkend materiaal werden straalsporen aangetroffen. Ter plaatse is met chemisch werkzame vloeistoffen een etsbehandeling toegepast. Tijdens deze behandeling werden fragmenten van een eerder ingeslagen VIN zichtbaar, aldus [persoon B]. Het door de fabrikant aangebrachte VIN kon volgens [persoon B] niet worden vastgesteld. Naar aanleiding van het door [appellant] in bezwaar gestelde heeft [persoon B] per e-mail van 28 augustus 2013 aan de RDW een nadere toelichting op zijn rapport gegeven. [persoon B] vermeldt hierin dat de sporen van een eerder ingeslagen nummer alleen te zien zijn tijdens het etsen en dan meestal alleen nog onder een bepaalde hoek bij de juiste lichtinval. Fotograferen lukt in verband met overbelichting door de lichtbron vaak niet, aldus [persoon B].

De RDW heeft zich in het besluit van 29 september 2013 gebaseerd op de bevindingen in het rapport van 20 juni 2013 alsmede de toelichting in de e-mail van 28 augustus 2013 en gesteld dat de identiteit van het frame van de bromfiets niet is vast te stellen.

Op 13 november 2013 heeft [persoon B] in reactie op het beroep van [appellant] - waarin is gesteld dat het forensisch onderzoek verkeerd is gedaan - aan de RDW schriftelijk verklaard dat het gebruikte etsmiddel fry betreft en dat het aanmaken van de benodigde vloeistoffen en het fysieke onderzoek is geschied conform de normen van het Nederlands Forensisch Instituut. Tijdens het onderzoek heeft [persoon B] een leesbril in plaats van veiligheidsbril gebruikt bij controle op het zichtbaar worden van tekens, waarbij een collega hem schaduwde. Voorts zijn foto’s bijgevoegd van het aangetroffen nummer 775392.

2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door [appellant] overgelegde verklaring van [persoon A], beheerder van de Kreidlerdatabase, geen waarde heeft voor de vaststelling van het VIN van de bromfiets. Deze verklaring is niet gedaan aan de hand van het originele door de bromfietsfabrikant ingeslagen VIN en overige voertuigkenmerken, maar berust enkel op door [appellant] overgelegde foto’s en documenten.

[appellant] betoogt echter terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW de bevindingen uit het rapport van 20 juni 2013 en de toelichting van 28 augustus 2013 niet aan het besluit van 29 september 2013 ten grondslag mocht leggen. [persoon B] heeft het voertuig onderzocht door middel van een etsbehandeling. Een dergelijke etsbehandeling kan slechts eenmaal worden uitgevoerd, omdat het zuur zich daarna in het frame bijt en een eventueel aanwezig nummer wordt aangetast door het zuur. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 september 2013 in zaak nr. 201301223/1/A3 dient een bestuursorgaan zich, indien het een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ervan te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is. Gelet op de vluchtigheid van het etsonderzoek dienen hoge eisen te worden gesteld aan de verslaglegging van dat onderzoek.

Naar het oordeel van de Afdeling is het advies niet zorgvuldig tot stand gekomen omdat gelet op de daaraan te stellen eisen de verslaglegging van voormeld onderzoek tekortschiet. In het rapport van 20 juni 2013 is niet opgenomen welk protocol is gevolgd tijdens het etsonderzoek en evenmin een beschrijving van alle tijdens en na het onderzoek aangetroffen fragmenten. Er zijn geen foto’s bijgevoegd. De RDW heeft zich naar aanleiding van de toelichting van [persoon B] van 28 augustus 2013 er niet van vergewist of in dit geval tijdens het forensisch onderzoek foto’s zijn genomen van het resultaat van het etsen en of op een eventuele foto het etsresultaat is te zien. Ter zitting van de Afdeling kon de RDW geen nadere toelichting op het rapport van 20 juni 2013 geven en heeft het desgevraagd verklaard niet te weten of in het protocol voor het uitvoeren van een forensisch onderzoek naar het oorspronkelijke VIN is bepaald dat foto’s moeten worden gemaakt voor en tijdens het etsonderzoek. Onder die omstandigheden kan de RDW niet geacht worden te hebben voldaan aan zijn vergewisplicht.

Het betoog slaagt.

3. De RDW heeft desgevraagd ter zitting van de Afdeling verklaard dat aan de hand van de bewaarde gegevens over de vorm en sierlijkheid van de op het frame van de bromfiets aangetroffen cijfers nogmaals een onderzoek kan worden verricht of die cijfers het oorspronkelijke VIN bevatten. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding dit geschil finaal te beslechten en draagt de RDW op een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 september 2013 gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De RDW dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

5. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2014 in zaak nr. 13/5178;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer van 29 september 2013, kenmerk BZW.13.0594/CM;

V. veroordeelt de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2003,84 (zegge: tweeduizendendrie euro en vierentachtig cent), waarvan € 1960,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de directie van de Rijksdienst voor het wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdenzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2015

414-761.