Uitspraak 201905057/1/A3


Volledige tekst

201905057/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2019 in zaak nr. 18/5542 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Haarlemmermeer.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2018 heeft de burgemeester voor de [hond] een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd. Daarbij heeft hij aan [appellante] een preventieve last onder dwangsom opgelegd, die inhoudt dat zij per geconstateerde overtreding een bedrag van € 250,00 verbeurt, met een maximum van € 1.000,00.

Bij besluit van 8 november 2018 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 2 juli 2018 herroepen, voor zover daarin een preventieve last onder dwangsom is opgelegd. Ook heeft de burgemeester besloten de proceskosten in bezwaar te vergoeden.

Bij uitspraak van 20 mei 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.B. Modderman, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] woont aan [locatie 1] te Hoofddorp. Zij is eigenaar van een hond, genaamd [hond], een kruising tussen een labrador en een herdershond. Op 21 mei 2018 vindt een bijtincident tussen de hond en een kat plaats. Uit een rapport van de politie volgt dat de hond in 2015, 2016 en 2017 ook betrokken is geweest bij bijtincidenten; hij heeft toen ook een kat en twee honden gebeten. De burgemeester heeft naar aanleiding hiervan de hond als ‘gevaarlijk’ aangemerkt. Hij heeft [appellante] gelast om de hond aan te lijnen en te voorzien van een muilkorf voor zover hij verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander. Aan dit gebod heeft hij een preventieve last onder dwangsom verbonden. Bij het besluit op bezwaar heeft de burgemeester het besluit tot oplegging van het aanlijn- en muilkorfgebod gehandhaafd. De opgelegde preventieve last onder dwangsom heeft hij herroepen, omdat niet is gebleken van een klaarblijkelijke dreiging van overtreding van het gebod.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank volgt [appellante] niet in haar betoog dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. De burgemeester heeft volgens de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat de uitnodiging voor de hoorzitting naar de gemachtigde van [appellante] is verzonden. De ontvangst van de uitnodiging is niet geloofwaardig ontkend. Wat betreft het opgelegde aanlijn- en muilkorfgebod heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester zich op de mutatierapporten mocht baseren. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding om aan de inhoudelijke juistheid daarvan te twijfelen. Dat de hond niet betrokken was bij de bijtincidenten in 2016 en 2017 is niet aannemelijk gemaakt, mede nu [appellante] in haar zienswijze de betrokkenheid juist had erkend. De burgemeester heeft de hond, gelet op de incidenten, in redelijkheid als gevaarlijke hond mogen aanmerken. De verklaringen van buurtbewoners en een uitlaatservice dat het een lieve hond betreft, doen er niet aan af dat de hond in bepaalde situaties gevaarlijk is voor katten en honden. De conclusie van Stichting Hond in Nood dat de hond niet gevaarlijk is, is gebaseerd op onderzoek dat na het besluit van 8 november 2018 is verricht, en kon daarom niet bij dat besluit worden betrokken. De burgemeester heeft in redelijkheid mogen besluiten om in dit geval een aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3.    [appellante] betoogt dat zij of haar gemachtigde niet of niet deugdelijk en verifieerbaar is opgeroepen voor de hoorzitting in bezwaar. Uit de stukken blijkt daarover niets. De hoorcommissie had contact moeten opnemen toen er niemand op de hoorzitting verscheen, terwijl er geen afmeldingsbericht was. Niet is gebleken dat dat is gebeurd, aldus [appellante].

3.1.    Uit de dossierstukken blijkt het volgende. Bij brief van 22 augustus 2018 heeft de toenmalige gemachtigde van [appellante] verzocht de uitnodiging voor de hoorzitting aan hem te doen toekomen. Bij brief van 30 augustus 2018 is die gemachtigde uitgenodigd voor de hoorzitting van 23 oktober 2018. Deze brief wordt vermeld op de verzendadministratie die tot de dossierstukken behoort. Uit het verslag van de hoorzitting van 23 oktober 2018 blijkt dat [appellante], noch haar gemachtigde, daar is verschenen.

Het horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester aannemelijk gemaakt dat hij zich in voldoende mate heeft ingespannen om [appellante] in bezwaar te horen. Hij heeft immers tijdig een uitnodiging voor de hoorzitting verstuurd en deze was gericht aan de toenmalige gemachtigde van [appellante], zoals verzocht. Voorts is gelet op de verzendadministratie van de gemeente aannemelijk gemaakt dat de brief daadwerkelijk is verzonden. Hierbij is van belang dat, zoals de burgemeester bij de rechtbank heeft toegelicht, een brief pas in die administratie wordt geregistreerd nadat die in de postkamer in de bak ‘verzenden’ is gelegd. De enkele stelling dat de brief daarna mogelijk zoek is geraakt, is onvoldoende om aan te nemen dat de brief niet zou zijn verzonden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellante] in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Er bestond geen verplichting voor de hoorcommissie om contact op te nemen toen er niemand op de hoorzitting verscheen.

Het betoog faalt.

4.    Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat zij zich kan vinden in het gebod, voor zover dat een aanlijngebod inhoudt. De Afdeling begrijpt hieruit dat het hoger beroep aldus moet worden opgevat dat het is gericht tegen het muilkorfgebod.

5.    [appellante] betoogt dat de burgemeester zich bij het opleggen van het muilkorfgebod niet op de mutatierapporten van de politie mocht baseren. De bewijslast dat bepaalde feiten niet hebben plaatsgevonden, wordt nu ten onrechte bij haar neergelegd. Volgens haar heeft [hond] de andere honden niet gebeten of toegetakeld, maar heeft hij die ‘neergedrukt’ en tot onderdanigheid gedwongen. Voorts valt volgens [appellante] niet in te zien waarom de rapportage van stichting Hond in Nood van 13 december 2018 niet bij de beoordeling mag worden meegenomen. De test die is afgenomen, zegt wel degelijk iets over de situatie ten tijde van het nemen van het besluit, zo voert [appellante] aan.

5.1.    Artikel 2:59 (Gevaarlijke honden) van de Algemene Plaatselijke Verordening 2018 (hierna: APV) luidt:

"1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. […]"

5.2.    Onder de dossierstukken bevinden zich over de hond de volgende mutaties van de politie-eenheid Noord-Holland:

- van 28 november 2015. Hierin is een melding opgenomen van de bewoonster van [locatie 2], waarin is verklaard dat de hond erg bijtgraag is en al tijden konijnen en vogels etc., pakt. Omdat de hond nu ook katten begint te pakken en te bijten, is de bewoonster bang dat hij op een gegeven moment een kind pakt. In de mutatie is nog een tweede melding opgenomen, deze is van de bewoonster van [locatie 3]. Zij verklaarde dat de hond de week ervoor de kat van het adres [locatie 4] heeft gebeten. De kat moest met vier drains worden behandeld bij de dierenarts. In de mutatie staat verder dat de hond een man in de straat in zijn arm zou hebben gebeten en dat beide melders zich ernstige zorgen maken.

- van 21 januari 2016. Daaruit volgt dat de bewoonster van [locatie 5] een melding heeft gedaan dat de hond haar eigen hondje, genaamd [naam], in zijn bek heeft gegrepen en een beetje met zijn kop schudde. Tijdens het bijten jankte het hondje. Het hondje moest bij de dierenarts worden behandeld. Uit de mutatie blijkt dat een hondengeleider van de politie hierna met [appellante] contact heeft gehad over de incidenten tot dan toe.

- van 28 maart 2017. Uit deze mutatie volgt dat de bewoonster van [locatie 6] verklaarde dat de hond van het adres [locatie 1] haar eigen hond vlak boven de staart tot bloedens toe had gebeten. De bewoonster wilde dit melden omdat zij had gehoord dat deze hond al vaker andere dieren beschadigd heeft. Er zijn foto’s van de gebeten hond bij de mutatie gevoegd.

- van 24 mei 2018. In deze mutatie staat dat de bewoonster van [locatie 7] heeft verklaard dat haar 17 jaar oude kat op 21 mei 2018 op de hoek van de straat met de steeg achter haar huis door de hond is gegrepen. Zij is direct naar de dierenarts gegaan. Zij heeft de kat moeten laten inslapen omdat de schade door de beet niet meer te herstellen was. In de mutatie staat voorts dat, omdat dit het vijfde bijtincident in drie jaar zou betreffen, de verbalisant met de gemeente contact heeft gelegd om maatregelen zoals een muilkorfplicht te bezien.

5.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, heeft de burgemeester beoordelingsruimte bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, van de APV. Hij heeft beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst vervolgens of de burgemeester in redelijkheid tot zijn beoordeling en beslissing heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2689).

De burgemeester heeft de hond op grond van de in 5.2 genoemde mutaties als ‘gevaarlijk’ aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2161) brengt een op ambtsbelofte of ambtseed opgemaakt mutatierapport niet zonder meer met zich dat van de juistheid van dat mutatierapport mag worden uitgegaan. Aan [appellante] staat de mogelijkheid open om tegenbewijs te leveren dat tot de conclusie noopt dat niet van de in het mutatierapport vermelde gegevens mocht worden uitgegaan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door haar gegeven beschrijving van de feiten daarvoor niet voldoende is. Zij heeft de incidenten met de katten niet ontkend. In hoger beroep heeft zij voorts geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de in de mutaties beschreven incidenten met honden niet of anders hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester zich op basis van de mutaties in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat de hond als ‘gevaarlijk’ kan worden aangemerkt. Zelfs indien de incidenten met de honden niet als bijtincidenten moeten worden beschouwd, neemt dat niet weg dat de bijtincidenten met de katten hebben plaatsgevonden. Reeds op grond hiervan mocht de burgemeester de hond naar het oordeel van de Afdeling als ‘gevaarlijk’ aanmerken. Wat er verder zij van de conclusies in de rapportage van stichting Hond in Nood, die rapportage neemt niet weg dat de incidenten met de katten hebben plaatsgevonden.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen overgaan tot zijn beslissing om in dit geval niet slechts met een aanlijngebod te volstaan, maar ook een muilkorfgebod op te leggen. De burgemeester heeft daarbij van belang mogen achten dat de hond bij meerdere incidenten al aangelijnd was en dat ook binnen de maximale lijnlengte van 1,50 meter die uit artikel 2:59, tweede lid, van de APV voortvloeit nog steeds incidenten kunnen plaatsvinden. Bovendien volgt uit de rapportage van stichting Hond in Nood, waarin is geadviseerd dat [hond] - omdat het een hond is met een bijtverleden - naast verplicht aanlijnen een hoofdband draagt, dat alleen aanlijnen niet genoeg is.

Het betoog faalt. Het vorenstaande neemt overigens niet weg, dat [appellante] na enige tijd een verzoek om opheffing van het muilkorfgebod kan indienen als het gedrag van de hond is verbeterd.

Conclusie en proceskosten

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2020

612.