Uitspraak 201906104/2/A1


Volledige tekst

201906104/2/A1.
Datum uitspraak: 20 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Nijmegen,

verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Beuningen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 heeft het college aan Boskalis Nederland B.V. (hierna: Boskalis) een omgevingsvergunning verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van de gronden op de locatie Nieuwe Pieckelaan ongenummerd te Beuningen ("Beuningseplas") voor zand- en grindwinning en een klasseerinstallatie met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.

Bij besluit van 9 juli 2019 heeft het college aan Boskalis een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor zand- en grindwinning en tevens een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van diverse bouwwerken op de locatie.

Tegen deze besluiten heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 december 2019, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, rechtsbijstandverlener te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, J.J.M. van der Zande en R. Bingen, zijn verschenen. Voorts is Boskalis, vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Boskalis is voornemens om vanaf begin 2020 tot en met eind 2035 op de locatie zand en grind te winnen.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Beuningseplas, uitbreiding waterplas". Ingevolge dit plan zijn de gronden met de bestemming "Waterplas", alsmede de gronden met de bestemming "Water en natuurontwikkeling", voor zover deze gronden zijn gelegen binnen een afstand van 40 m uit de grens met de bestemming "Waterplas", mede bestemd voor zandwinning en de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen. De voor de zand- en grindwinning gebruikte klasseerinstallatie wordt op gronden met de bestemming "Water en natuurontwikkeling" gerealiseerd, op meer dan 40 m afstand tot de grens van de gronden met de bestemming "Waterplas". Dit is in strijd met het bestemmingsplan. De op 2 juli 2019 verleende omgevingsvergunning is verleend om deze afwijking van het bestemmingsplan toe te staan.

De op 9 juli 2019 verleende omgevingsvergunning voorziet in de oprichting en het in werking hebben van de inrichting voor de zand- en grindwinning, en in de bouw van de de daarbij behorende bouwwerken en voorzieningen.

3.    Het college stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] geen belanghebbende bij de omgevingsvergunningen is omdat hij op ongeveer 270 m van de locatie woont en geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de zandwinningsactiviteiten.

Het geluidniveau ten gevolge van de zandwinnning bij de woning van [verzoeker] zal volgens het college 41 dB(A) bedragen. Gezien dit op het eerste gezicht niet verwaarloosbare geluidniveau is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat de Afdeling zal oordelen dat [verzoeker] belanghebbende is bij de besluiten over de zand- en grindwinning en dus een ontvankelijk beroep heeft ingesteld. Gelet hierop is een inhoudelijke behandeling van de zaak aangewezen.

4.    [verzoeker] betoogt dat voor het project een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) nodig is, omdat het project negatieve gevolgen heeft voor de habitats en soorten in het Natura 2000-gebied "Rijntakken". [verzoeker] acht het onwaarschijnlijk dat deze vergunning kan worden verleend.

4.1.     Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

De Afdeling heeft in haar jurisprudentie aangenomen dat, kort weergegeven, de normen van de Wnb mede kunnen strekken ter bescherming van de belangen van burgers die in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412). Van die situatie is in dit geval geen sprake, omdat het Natura 2000-gebied op enkele kilometers afstand van de woning van [verzoeker] is gelegen. Gezien het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste, ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gronden van [verzoeker] over de Wnb tot vernietiging van de bestreden omgevingsvergunningen kunnen leiden. Reeds hierom geven deze gronden ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

5.    [verzoeker] betoogt verder dat de geluidgrenswaarden die zijn opgenomen in de omgevingsvergunning van 9 juli 2019 niet naleefbaar zijn, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de reflectie van geluid door kuilvorming als gevolg van de afgravingen op de locatie. Hij vreest daarom geluidoverlast van de zandwinningactiviteiten te ondervinden. Daarnaast is volgens [verzoeker] onvoldoende rekening gehouden met geluidoverlast en andere overlast van verkeer dat van en naar de inrichting rijdt.

5.1.    Het college heeft toegelicht dat in de geluidonderzoeken is uitgegaan van een akoestisch harde bodem ter plaatse van de afgraving, waardoor het geluid wordt gereflecteerd, in plaats van een akoestisch zachte bodem, waardoor het geluid wordt geabsorbeerd. Daarmee is volgens het college voldoende rekening gehouden met reflectie van geluid als gevolg van kuilvorming. [verzoeker] heeft geen door een deskundige opgesteld tegenrapport overgelegd en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de uitgevoerde geluidonderzoeken geen juist beeld geven van de te verwachten geluidbelasting. Er is geen reden om aan te nemen de in de omgevingsvergunning van 9 juli 2019 gestelde geluidgrenswaarden niet kunnen worden nageleefd.

Dat [verzoeker] overlast zal ondervinden van verkeer dat van een naar de inrichting rijdt, is evenmin gebleken. Zoals het college heeft toegelicht, loopt de transportroute langs de Nieuwe Pieckelaan, de Hogelandseweg en de Lindenhoutseweg naar de Westkanaaldijk. Het verkeer rijdt dus niet langs de woning van [verzoeker]. Dat meer dan incidenteel van de hiervoor genoemde transportroute zal worden afgeweken en langs de woning van [verzoeker] zal worden gereden, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk omdat die route langer is.

Ook in dit opzicht is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

6.    [verzoeker] betoogt tot slot dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan de door hem in zijn zienswijze op de ontwerp-omgevingsvergunningen aangedragen alternatieve locatie, waarbij de klasseerinstallatie ongeveer 200 m verderop in de richting van Beuningen wordt geplaatst, nabij de snelweg A73. Die locatie ligt op grotere afstand van het Natura 2000-gebied en vanaf daar zal er volgens [verzoeker] geen verkeers- en geluidoverlast ontstaan voor de bewoners van de Nederheidseweg.

6.1.    De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat dit betoog betrekking heeft op de omgevingsvergunning van 2 juli 2019 tot afwijking van het bestemmingsplan. Het college dient te beslissen aan de hand van de aanvraag van die vergunning zoals die is ingediend, inclusief de daarin opgenomen locatie. Zoals eerder is overwogen (onder meer in de uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7253) kan, indien het project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren.

Het college stelt zich op het standpunt dat de door [verzoeker] aangedragen alternatieve locatie onwenselijk is omdat deze ertoe zal leiden dat aanzienlijk minder zand kan worden gewonnen dan is beoogd. Verder is de transportroute van de alternatieve locatie naar het Maas-Waalkanaal, waar het gewonnen zand- en grind op schepen zal worden geladen, langer dan de route vanaf de voorziene locatie. Gelet hierop is aannemelijk dat met het alternatieve voorstel van [verzoeker] geen gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. Reeds hierom ziet de voorzieningenrechter ook in dit opzicht geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

7.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Van der Zijpp
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2019

262-912.