Uitspraak 201806670/1/A3


Volledige tekst

201806670/1/A3.
Datum uitspraak: 16 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1.    Stichting Pacavon, gevestigd te Budel, gemeente Cranendonck,
2.    Het bestuur van de stichting Bloembollenkeuringsdienst, (hierna: de BKD)

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2018 in zaak nr. 17/3119 in het geding tussen:

Pacavon

en

BKD.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2014 heeft de BKD verschillende verzoeken van [partij A], [partij B], [partij C] in persoon en namens hun bedrijven (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.

Bij besluit van 13 juli 2015 heeft de BKD het door [partij], de participanten in Novacap, voor zover zij worden vertegenwoordigd door Pacavon, (hierna: de participanten in Novacap) en beleggers via het Sierteelt Bemiddelingscentrum (hierna: het SBC) daartegen gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 juni 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland het daartegen door Pacavon en [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de BKD opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Bij besluit van 22 september 2016 heeft de BKD het bezwaar, voor zover ingediend door Pacavon en beleggers via het SBC, niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar, voor zover ingediend door [partij], ongegrond verklaard.

Bij besluit van 28 augustus 2017 heeft de BKD twee verzoeken van Pacavon om informatie op grond van de Wob gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Pacavon heeft met instemming van het college op grond van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld.

Bij uitspraak van 3 juli 2018 heeft de rechtbank het door Pacavon tegen het besluit van 22 september 2016 en het besluit van 28 augustus 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard en de BKD en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Pacavon hoger beroep ingesteld.

De BKD heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Holland Bolroy Markt B.V. (hierna: HBM) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De BKD en Pacavon hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2019, waar zijn verschenen:

- Pacavon, vertegenwoordigd door [bestuursleden], [persoon], en [rechtsbijstandverlener];

- de BKD, vertegenwoordigd door [directeur], en mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag;

-  HBM, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en mr. I.N.A. Denninger, advocaat te Haarlem.

Overwegingen

Relevante bepalingen

1.    De relevante bepalingen uit de Awb, de Wob en de Wet milieubeheer staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Achtergrond

2.    In 2003 werd de mogelijkheid geboden om via het SBC te beleggen in tulpenbollen, onder meer door Novacap. Volgens [partij] ging het om niet-geregistreerde en door de BKD gekeurde tulpenbollen. Toen het SBC failleerde, eind 2003, hebben [partij] en andere telers/veredelaars schade geleden en hun bedrijven verloren. [partij] heeft naar aanleiding hiervan in mei 2014 verschillende verzoeken bij de BKD gedaan, waarin hij heeft verzocht om informatie over de herkomst, het herkomstnummer en de klassering van bepaalde bloembollenrassen die in de jaren 2003/2004 door [partij] en bepaalde andere telers/veredelaars zijn verhandeld. Daarbij heeft hij de BKD verzocht om aan te geven of de genoemde bloembollen in zijn database zijn opgenomen onder een bij de BKD geregistreerde teler/veredelaar. De BKD heeft deze verzoeken van [partij] afgewezen bij besluit van 26 juni 2014. Hiertegen hebben [partij] en participanten in Novacap en de overige beleggers die via het SBC bollen hebben gekocht, bezwaar gemaakt. Tegen het besluit op bezwaar van 13 juli 2015 hebben [partij] en Pacavon beroep ingesteld. Pacavon vertegenwoordigt ongeveer 60% van de beleggers, waaronder participanten in Novacap en zelfstandige beleggers.

2.1.    Bij uitspraak van 29 juni 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland overwogen dat nu de verzoeken waarop is beslist alleen zijn ingediend door of namens [partij], de andere bezwaarmakers geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb bij het besluit op de verzoeken gedaan door of namens [partij]. Zij hebben geen rechtstreeks belang bij dat besluit. De BKD heeft de participanten in Novacap en de overige beleggers die via het SBC bollen hebben gekocht ten onrechte ontvangen in hun bezwaar.

Voor zover het besluit betrekking heeft op het bezwaar van [partij], heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het verstrekken van informatie op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob mag worden geweigerd als de vrees gerechtvaardigd is dat het verstrekken van informatie zal leiden tot terughoudendheid bij medewerking aan toezicht en controle. De BKD heeft weliswaar gesteld te vrezen voor een grotere terughoudendheid van de personen/bedrijven die zijn onderworpen aan zijn toezicht en de controle, maar heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Niet gebleken is van signalen die daar op duiden. Dat er derden zijn geweest die hebben aangegeven geen toestemming aan de BKD te willen verlenen voor het verstrekken van op hen betrekking hebbende informatie aan derden moge zo zijn, maar daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat in de toekomst een grotere terughoudendheid bij het meewerken aan controle/toezicht te verwachten valt. Bovendien is meewerken aan controle/toezicht door de BKD wettelijk verplicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de BKD onvoldoende onderbouwd op grond waarvan hij het belang van toezicht, inspectie en controle zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang bij het verstrekken van de gevraagde informatie. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat bij een weigering van openbaarmaking op grond van het bepaalde in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob het aan de BKD is om voldoende aannemelijk te maken dat die weigeringsgrond zich voordoet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de BKD hieraan niet voldaan. De BKD heeft weliswaar in zijn algemeenheid gesteld dat uit de gevraagde gegevens mogelijk ook nu nog toekomstige marktontwikkelingen zouden kunnen worden afgeleid, maar heeft dit niet nader geconcretiseerd. Mede gelet op de omstandigheid dat de opgevraagde gegevens een periode betreffen van ongeveer 10 jaar geleden had het op de weg van de BKD gelegen nader te onderbouwen in welke zin het nog om concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie gaat. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat dit voor alle gevraagde informatie geldt.

Er is geen hoger beroep tegen deze uitspraak van de rechtbank ingesteld.

2.2.    Op 22 september 2016 heeft de BKD een nieuw besluit op het bezwaar genomen. In dit besluit heeft de BKD de bezwaren die zijn ingediend door de participanten van Novacap en de overige beleggers die via het SBC bollen hebben gekocht, niet-ontvankelijk verklaard. De BKD heeft het bezwaar van [partij] opnieuw ongegrond verklaard, nu omdat de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en het tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob zich tegen openbaarmaking verzetten. Pacavon heeft beroep tegen dit besluit ingesteld.

2.3.    Op 2 augustus 2017 heeft Pacavon twee verzoeken om informatie bij de BKD ingediend. Hierin verzoekt Pacavon om dezelfde soort gegevens als de gegevens waar [partij] in de verzoeken van mei 2014 om heeft verzocht, maar ten aanzien van een grotere groep telers/veredelaars. Bij besluit van 28 augustus 2017 heeft de BKD deze verzoeken gedeeltelijk toegewezen en aan Pacavon een overzicht verstrekt van de gevraagde gegevens over 2003, 2004 en 2005 van een groep van 26 telers. De BKD heeft een deel van de gegevens weggelakt met een beroep op de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en het tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De BKD heeft voorts medegedeeld dat de gegevens van andere dan deze 26 telers over die jaren niet langer beschikbaar zijn. Tegen dit besluit heeft Pacavon bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij de BKD verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb. Het college heeft met dat verzoek ingestemd.

De aangevallen uitspraak

Omvang van het geschil

3.    De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2017 niet als een nieuw beroep aangemerkt, maar samengenomen met het beroep dat Pacavon heeft ingesteld tegen het besluit van 22 september 2016. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat partijen overeengekomen zijn dat het geschil zich thans nog beperkt tot het geheimhouden van de namen van de bollenrassen (kolom cultivars), de partij-aanduiding of code, de referentie- of herkomstnummers en de keuringsresultaten van de in de verzoeken geselecteerde contracttelers over 2003 en 2004 als ook diezelfde gegevens van de verhandelaars en veredelaars over 2003 alsmede alle (niet-geanonimiseerde) gegevens van HBM. De rechtbank heeft zich bij de beoordeling van het beroep beperkt tot de vraag of de weigering tot openbaarmaking van deze data op grond van de Wob gerechtvaardigd is.

Informatie niet langer bij de BKD berustend

4.     De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de BKD dat de gevraagde digitale gegevens uit zijn database van 2003 en daarvóór niet (langer) zijn bewaard. Voor een bestuursorgaan geldt een uit de Archiefwet en daarop gebaseerde regelgeving voortvloeiende bewaarplicht. Soms laat de archiefwetgeving toe dat bepaalde informatie niet wordt bewaard. De BKD heeft op zitting toegelicht dat op grond van het door hem gevoerde beleid op grond van de Archiefwet een bewaartermijn geldt van zeven jaar. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de mededeling van de BKD dat de gegevens van 2003 en daarvóór niet (langer) bij hem berusten, haar niet ongeloofwaardig voorkomt. In wat Pacavon hier tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat de gevraagde gegevens (nog) onder de BKD berusten. Voor een nader onderzoek naar de vraag of de informatie bewaard is gebleven, bestaat volgens haar dan ook geen aanleiding. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de BKD op de zitting heeft toegelicht dat hij is overgegaan op een nieuw digitaal systeem en dat de harde schijven van dat systeem zijn ‘verkort’ waardoor de gegevens niet meer zijn te achterhalen. De rechtbank achtte het daarom niet onaannemelijk dat de vernietigde gegevens door de BKD ook niet meer geproduceerd kunnen worden.

Weigeringsgrond artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob

4.1.     De rechtbank heeft vastgesteld dat de door Pacavon gevraagde gegevens informatie bevatten over de soort en de kwaliteit van de bloembollen die door de betrokken bedrijven worden gekweekt, geteeld of verhandeld. De gegevens hebben voor de betrokken bedrijven gelet op de concurrentie een vertrouwelijk karakter, nu daaruit bedrijfseconomische wetenswaardigheden kunnen worden afgeleid. Dat het gaat om voor de bloembollenbranche zeer concurrentiegevoelige informatie wordt ook bevestigd in de reactie van 13 maart 2018 van een derde partij. De BKD heeft ten aanzien van deze gegevens terecht aangenomen dat dit bedrijfsgegevens zijn als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de betrokken bedrijven hun gegevens ten behoeve van de registratie van hun kwekersrechten vertrouwelijk aan de BKD hebben medegedeeld. Daarbij heeft de BKD mede in aanmerking mogen nemen dat in artikel 3 van zijn algemene voorwaarden en artikel 27 van zijn statuten (gepubliceerd op de website www.hkd.eu) het vertrouwelijk karakter van die gegevens nadrukkelijk is voorgeschreven. Artikel 3 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de BKD alle door de geregistreerde ter beschikking gestelde informatie geheimhoudt en dat informatie door de geregistreerde verstrekt aan de BKD wordt geacht vertrouwelijk te zijn verstrekt. Artikel 27 van de statuten bevat een gelijkluidende geheimhoudingsplicht voor het bestuur, de directeur en het personeel van de BKD. De BKD heeft zich bij zijn beslissing op het Wob-verzoek op deze geheimhoudingsplicht mogen beroepen. Uit het voorgaande volgt volgens de rechtbank dat de BKD de bedrijfs- en fabricagegegevens terecht niet heeft verstrekt en dat hij deze beslissing deugdelijk heeft gemotiveerd.

Weigeringsgrond artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob

4.2.    De rechtbank heeft voorts overwogen dat de BKD onweersproken heeft toegelicht dat de kwekersrechten 25 jaar duren. Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie van de betrokken bedrijven daarom nog steeds actueel en daarmee concurrentiegevoelig. Dat, naar Pacavon heeft gesteld, de meeste inferieure rassen inmiddels zijn weggegooid en niet meer worden verhandeld, maakt dat niet anders. De BKD heeft toegelicht dat de betrokken bedrijven schade kunnen lijden doordat concurrerende bedrijven met het verstrekken van de gevraagde gegevens inzicht krijgen in elkaars concurrentiepositie. Dit blijkt ook uit de eenduidige reacties van de derde belanghebbenden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de BKD zich bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van openbaarmaking van de informatie niet opweegt tegen het belang bij het niet verstrekken van de gegevens en dat de BKD dit voldoende heeft gemotiveerd. De BKD heeft de gevraagde gegevens van de contracttelers alsook die van de veredelaars en verhandelaars ook op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mogen weigeren. Dit geldt volgens de rechtbank evenzeer voor de gegevens van HBM nu is verzocht om verstrekking van alle bij de BKD geregistreerde gegevens van dat bedrijf.

Overschrijding redelijke termijn

4.3.    De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure vanaf de ontvangst door de BKD van het bezwaarschrift op 21 juli 2014 tot de datum van de uitspraak afgerond 48 maanden heeft geduurd. Behoudens de periode van 31 oktober 2017 tot 4 december 2017 (afgerond één maand) waarin de behandeling op verzoek is aangehouden, en de verbruikte bezwaar- en twee beroepstermijnen, zijn er volgens de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met 19 maanden overschreden. Dit leidt volgens de rechtbank tot een schadevergoeding van in totaal € 2.000,00. De redelijke termijn is zowel in de bestuurlijke fase als in de rechtelijke fase geschonden. De rechtbank heeft de BKD veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan Pacavon tot een bedrag van € 947,37 (9/19 deel van € 2.000,00). De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.052,63 (10/19 deel van € 2.000,00).

Het hoger beroep van Pacavon

Informatie niet langer bij de BKD berustend

5.    Pacavon betoogt dat de rechtbank ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat de gevraagde gegevens uit de database van de BKD van 2003 en daarvóór niet zijn bewaard. Gelet op de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1873, had de BKD met informatiespecialisten op zoek moeten gaan naar de gegevens en daarvan een begrijpelijk proces-verbaal moeten maken, zonodig in een systeembackup. De stelling die de BKD in beroep heeft ingenomen dat de stukken in overeenstemming met de Archiefwet na 7 jaar zijn vernietigd, klopt niet. Hoe kan het anders dat zij wel informatie heeft gekregen waarbij geanonimiseerde data van contractkwekers openbaar zijn gemaakt? Bovendien, zo voert Pacavon aan, hadden geen stukken mogen worden vernietigd zolang er een informatieverzoek loopt. Voor zover de stukken niet bij de BKD berusten, hadden zij daar volgens Pacavon wel behoren te berusten. De BKD had al het redelijkerwijs mogelijke moeten doen om de stukken alsnog te achterhalen.

Weigeringsgrond artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob

5.1.    Pacavon betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de gegevens waarom zij heeft verzocht, bedrijfs- en fabricagegegevens zijn. De gegevens zijn niet vertrouwelijk verstrekt. De door de rechtbank genoemde bepalingen uit de statuten en de algemene voorwaarden zagen op geheimhouding door het bestuur en niet op vertrouwelijke verstrekking van informatie door de betrokkene. Zeker een cultivarnaam, een naam voor een in een cultuur ontstane plantensoort, is volgens Pacavon geen vertrouwelijk gegeven. Het gegeven zegt niets over het kweekproces. Dat is slechts anders als ook de gegevens openbaar zouden worden over de diverse rassen van waaruit de nieuwe cultivar is gekweekt. De cultivarnaam wordt voorts ook niet geregistreerd door de BKD, maar door de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (hierna: de KAVB).

Voor zover het wel om bedrijfs- en fabricagegegevens gaat, betoogt Pacavon dat de door haar gevraagde gegevens onder het begrip milieu-informatie als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Wob vallen. Dit brengt met zich dat een belangenafweging had moeten plaatsvinden. Openbaarmaking had alleen geweigerd mogen worden als het belang van de bescherming van de vertrouwelijkheid van de bedrijfs- en fabricagegegevens zich tegen openbaarmaking verzet. Daarvan is volgens Pacavon in dit geval geen sprake. Het belang bij openbaarmaking van de gegevens is groot, omdat zo kan worden gecontroleerd of de BKD zijn werk goed doet, aldus Pacavon.

Weigeringsgrond artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob

5.2.    Pacavon betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de BKD openbaarmaking van de gegevens mocht weigeren vanwege onevenredige benadeling. Het gaat volgens haar niet om concurrentiegevoelige gegevens. De BKD heeft volgens haar onvoldoende gemotiveerd waarom het nadeel van openbaarmaking onevenredig is en waarom dit nadeel opweegt tegen het algemene belang van openbaarmaking. De BKD mag deze weigeringsgrond niet gebruiken om informatie achter te houden die mogelijk een ongunstig licht zou werpen op het door hem gevoerde beleid, aldus Pacavon.

Het incidenteel hoger beroep van de BKD

6.    De BKD voert aan dat de rechtbank het besluit van 22 september 2016 ten onrechte inhoudelijk heeft beoordeeld. Zij is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat Pacavon in dat besluit niet-ontvankelijk is verklaard. Deze niet-ontvankelijkverklaring is in overeenstemming met het oordeel van de rechtbank van 29 juni 2016 dat Pacavon geen belanghebbende is bij het verzoek van [partij]. Pacavon heeft geen hoger beroep tegen deze uitspraak ingesteld.

6.1.    De BKD voert aan dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in vergoeding van immateriële schade die Pacavon heeft geleden wegens overschrijding van de redelijke termijn. Volgens de BKD is er geen verzoek om schadevergoeding gedaan. Het onderwerp schadevergoeding is op de zitting bij de rechtbank ook niet aan de orde geweest. Was dit onderwerp wel aan de orde geweest, dan had hij zeker aangevoerd dat Pacavon in de besluitvormings- en bezwaarfase herhaaldelijk om aanhouding van termijnen heeft gevraagd. In de beroepsfase is volgens de BKD vertraging ontstaan door onduidelijkheid over de bevoegde rechtbank. Die vertraging is niet aan hem toe te rekenen, omdat de BKD altijd het standpunt heeft ingenomen dat de rechtbank Noord-Holland bevoegd is omdat het Wob-verzoek is gedaan door [partij] en hij in Noord-Holland woont. De BKD heeft ingestemd met verwijzing naar de rechtbank Midden-Nederland om verdere vertraging te voorkomen. In de beroepsfase heeft Pacavon opnieuw om aanhouding verzocht. Om dezelfde redenen stelt BKD zich op het standpunt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van de door Pacavon gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht.

Oordeel van de Afdeling

* Welke besluiten zijn aan de orde?

7.    [partij] heeft in mei 2014 om informatie op grond van de Wob verzocht. De BKD heeft bij besluit van 26 juni 2014 op dit verzoek beslist en op 22 september 2016 op het daartegen gemaakte bezwaar. Pacavon heeft bij brieven van 2 augustus 2017 een informatieverzoek gedaan, dat vergelijkbaar is met het verzoek dat [partij] heeft gedaan. Het verzoek van Pacavon had alleen op meer contracttelers betrekking dan het verzoek van [partij]. Op het verzoek van Pacavon heeft de BKD bij besluit van 28 augustus 2017 beslist. Tegen dat besluit is met instemming van de BKD rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van 22 september 2016 en 28 augustus 2017 samen genomen en heeft hierover één inhoudelijk oordeel gegeven. De rechtbank had de beroepen tegen beide besluiten evenwel afzonderlijk moeten beoordelen, nu daaraan twee verschillende verzoeken van verschillende partijen ten grondslag liggen. De Afdeling zal hierna aan de hand van de in hoger beroep door Pacavon aangevoerde beroepsgronden per besluit beoordelen of de beoordeling van de rechtbank juist is geweest.

* Het besluit van 22 september 2016

8.    De BKD heeft haar beroepsgrond over de ontvankelijkheid in bezwaar in een nader stuk ingetrokken. Dat neemt niet weg dat de Afdeling ambtshalve over deze ontvankelijkheidskwestie moet oordelen. Daartoe overweegt zij als volgt.

In de uitspraak van 29 juni 2016 heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzoeken uit 2014 door [partij] zijn gedaan. Vervolgens heeft zij geoordeeld dat de participanten in Novacap geen belanghebbenden zijn bij het besluit van 26 juni 2014 dat op deze verzoeken is genomen. Dit oordeel is uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven en daartegen is niet in hoger beroep opgekomen, zodat van de juistheid van dit oordeel moet worden uitgegaan. Dit betekent dat de BKD het bezwaar dat de participanten in Novacap tegen dit besluit hebben gemaakt, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn besluit van 22 september 2016. Voor zover Pacavon in beroep de participanten in Novacap vertegenwoordigde, had de rechtbank het beroep tegen het besluit van 22 september 2016 ongegrond moeten verklaren. Voor zover Pacavon in beroep andere beleggers dan participanten in Novacap vertegenwoordigde, had de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk moeten verklaren. Deze beleggers hebben geen bezwaar tegen het besluit van 26 juni 2014 gemaakt en kunnen op grond van artikel 6:13 van de Awb geen beroep tegen het besluit van 22 september 2016 instellen.

* Het besluit van 28 augustus 2017

Omvang van het geschil

9.    De rechtbank heeft vastgesteld dat het geschil zich bij haar beperkte tot het geheimhouden van de namen van de bollenrassen (kolom cultivars), de partij-aanduiding of code, de referentie- of herkomstnummers en de keuringsresultaten van de door Pacavon geselecteerde contracttelers over 2003 en 2004 alsook diezelfde gegevens van de verhandelaars en veredelaars over 2003 alsmede alle (niet-geanonimiseerde) gegevens van HBM. Partijen hebben ter zitting bij de Afdeling bevestigd dat deze vaststelling juist is en de Afdeling gaat hier in hoger beroep bij de beoordeling van het besluit van 28 augustus 2017 dan ook van uit.

Informatie niet langer bij de BKD berustend

10.    De BKD heeft medegedeeld dat van 26 contracttelers de keuringsgegevens over de jaren 2003 en 2004 zijn bewaard, omdat het informatieverzoek van [partij] uit 2014 hierop zag en de procedure hierover nog liep. De keuringsgegevens over de jaren 2003 en 2004 van de andere door Pacavon geselecteerde contracttelers zijn niet bewaard gebleven. De BKD heeft in dit verband toegelicht dat hij in het zogenoemde Kwaliteitshandboek beleid heeft opgenomen over het bewaren van gegevens en dat daaruit volgt dat keuringsgegevens 7 jaar moeten worden bewaard. Na afloop van die bewaartermijn mogen de keuringsgegevens worden vernietigd. Uit onderzoek is gebleken dat de keuringsgegevens over de jaren 2003 en 2004 van de andere door Pacavon geselecteerde contracttelers ook daadwerkelijk zijn vernietigd. Deze gegevens waren niet langer beschikbaar toen het verzoek van Pacavon binnenkwam. Deze mededeling komt de Afdeling niet onaannemelijk voor, gezien de toelichting op het beleid over het bewaren van keuringsgegevens. Pacavon heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens toch onder de BKD berusten. Er was in dit geval, anders dan Pacavon heeft aangevoerd, geen aanleiding voor nader onderzoek met informatiespecialisten. In de situatie die zich voordeed in de door Pacavon aangehaalde uitspraak van 6 juni 2018, was die aanleiding er wel omdat er een concrete aanwijzing was dat het onderzoek naar de verzochte documenten niet zorgvuldig had plaatsgevonden. Daarmee verschilt de situatie die zich in die uitspraak voordeed van de hier aan de orde zijnde situatie. De Afdeling volgt Pacavon voorts niet in haar standpunt dat de gegevens onder de BKD hadden behoren te berusten, nu de gegevens in overeenstemming met het beleid zijn vernietigd.

Weigeringsgrond artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob

11.    Van bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is slechts sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers.

11.1.    Zoals hiervoor is vastgesteld, gaat het om de namen van de bollenrassen (kolom cultivars), de partij-aanduiding of code, de referentie- of herkomstnummers en de keuringsresultaten van 26 contracttelers. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat deze gegevens als bedrijfs- en fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob moeten worden aangemerkt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gegevens, zoals door de BKD is toegelicht, inzicht bieden in de bedrijfsvoering, prijsvorming, specifieke marktgegevens of ontwikkeling van nieuwe soorten. De identiteit van de leveranciers en afnemers kan bekend worden door deze gegevens onderling of met openbare gegevens te combineren. Zo kunnen de cultivarnaam en degene die deze naam heeft geregistreerd bij de KAVB, op de website van de KAVB worden opgezocht. Geheimhouding van deze gegevens is van belang in het kader van de concurrentieverhoudingen. De gegevens zijn, in het licht van het feit dat een kwekersrecht in de regel 25 jaar geldt, ook nog voldoende actueel. Daarbij komt dat de gegevens vertrouwelijk aan de BKD zijn medegedeeld. Daartoe overweegt de Afdeling dat de gegevens zijn verstrekt door bedrijven die onder toezicht van de BKD staan. Zij zijn wettelijk verplicht om deze gegevens ten behoeve van het toezicht aan de BKD te verstrekken. Gezien deze toezichtsverhouding en de aard van de gegevens mochten de bedrijven het contact met de BKD redelijkerwijs als vertrouwelijk beschouwen. Artikel 27 van de Statuten van de BKD schrijft ook voor dat de medewerkers alles dat zij in verband met de uitoefening van hun functie omtrent persoonlijke en zakelijke omstandigheden van de bedrijven die onder toezicht staan ervaren, geheim houden.

11.2.    Naar het oordeel van de Afdeling moeten de gegevens tevens worden aangemerkt als milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid en onder a, van de Wet milieubeheer. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat het begrip milieu-informatie een ruime betekenis heeft (zie overweging 4.2 van de uitspraak van de Afdeling van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2709). De keuringsresultaten hebben betrekking op de toestand van elementen van het milieu, omdat het resultaten zijn van keuringen aan vereisten uit (onder meer) Richtlijn 98/56 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PB 1998 L 226). De vereisten, die onder andere zien op het vrij zijn van schadelijke organismen, zijn mede gesteld ter bescherming van deze elementen. De andere gegevens bevatten op zichzelf geen informatie over de toestand van elementen van het milieu, maar zijn in dit geval wel onlosmakelijk verbonden met de keuringsresultaten die wel milieugegevens zijn. Openbaarmaking van de keuringsresultaten is weinig effectief als deze niet gerelateerd kunnen worden aan deze andere gegevens. Daarom moeten de andere gegevens dan de keuringsresultaten in dit geval ook worden aangemerkt als milieu-informatie. Vergelijk de uitspraak van 2 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2086.

11.3.    Nu de gegevens waar Pacavon om heeft verzocht onder het begrip milieu-informatie vallen, blijft verstrekking daarvan gelet op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en het vierde lid, van de Wob uitsluitend achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van geheimhouding van de bedrijfs- en fabricagegegevens. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO7333 dient dit laatste belang restrictief te worden uitgelegd: openbaarheid van milieu-informatie is het uitgangspunt. Dit brengt met zich dat aannemelijk moet zijn dat openbaarmaking van de betreffende milieu-informatie daadwerkelijk schade toebrengt aan het met geheimhouding gediende belang.

11.4.    Zoals hiervoor onder 11.1 is overwogen, zijn de gegevens waar het hier om gaat vertrouwelijk aan de BKD overgelegd. Die vertrouwelijkheid is belangrijk voor de telers (en veredelaars) die onder toezicht staan, omdat de gegevens inzicht bieden in hun activiteiten. Hiervoor is al genoemd dat de gegevens inzicht bieden in de bedrijfsvoering, prijsvorming, specifieke marktgegevens of ontwikkeling van nieuwe soorten. Over de ontwikkeling van nieuwe soorten hebben de BKD en HBM ter zitting het volgende toegelicht. Telers zoeken voortdurend naar mutanten van bollen in de hoop dat zij een nieuw bloembollenras op de markt kunnen brengen. Als een teler eenmaal een mutant heeft gevonden, kan het wel 20 jaar duren voordat hij daarmee een bloembollenras heeft ontwikkeld dat hij op de markt kan brengen. Ook over een bloembollenras in ontwikkeling moet de teler gegevens aan de BKD verstrekken in het kader van het toezicht. De teler kan echter pas een kwekersrecht, dat hem het alleenrecht geeft op de verhandeling van zaad van het betrokken ras, aanvragen als de ontwikkeling van het bloembollenras voltooid is. Dit maakt informatie over de ontwikkeling van het bloembollenras heel interessant voor een concurrent. Dat is ook het geval als de ontwikkeling mislukt en dus niet leidt tot het op de markt brengen van een nieuw bloembollenras. De concurrent weet dan in welke richting de teler zoekt en kan zijn eigen focus daarop aanpassen. Pacavon heeft de toelichting van de BKD en HBM niet bestreden, zodat de Afdeling van de juistheid daarvan uitgaat.

11.5.    Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van de keuringsresultaten, voor zover dat nog niet is gebeurd, in combinatie met de andere gegevens daadwerkelijke (aanzienlijke) schade zal toebrengen aan de 26 telers waar het hier om gaat. De Afdeling kent aan dit belang, in het bijzonder gelet op de onder 11.4 omschreven concurrentiegevoelige aard van de bloembollensector, groot gewicht toe. Het belang van openbaarmaking van de gegevens, dat in dit geval is gelegen in het kunnen controleren of de beoordeling van de BKD aan milieueisen juist is, weegt daar niet tegen op. Dit betekent dat de BKD openbaarmaking van deze gegevens terecht heeft geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang bezien met het vierde lid, van de Wob.

Weigeringsgrond artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob

12.    Nu de door Pacavon gevraagde gegevens milieu-informatie bevatten, is de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob op grond van het zesde lid van dit artikel niet van toepassing.

* Het oordeel van de rechtbank over de overschrijding van de redelijke termijn

13.    De Afdeling stelt vast dat Pacavon in de procedure tegen het besluit van 22 september 2016 een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft gedaan in een brief van 31 mei 2017 met nadere gronden. De Afdeling begrijpt dat Pacavon dit verzoek heeft gedaan voor zover zij de participanten in Novacap vertegenwoordigt. Zoals hiervoor onder 8 is overwogen, zijn deze participanten geen belanghebbenden bij het besluit van 26 juni 2014. Het door hen gemaakte bezwaar is in het besluit van 22 september 2016 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dat Pacavon namens de participanten in Novacap tegen dat besluit had ingesteld, is ongegrond. Dit staat echter op zichzelf niet in de weg aan de toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft daarom terecht een oordeel over dit verzoek gegeven.

Is de redelijke termijn in dit geval overschreden?

13.1.    In de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, heeft  de Afdeling overwogen dat in zaken die, zoals in dit geval, uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaan, in beginsel een totale lengte van de procedure van vier jaar redelijk is. Daarbij geldt, zoals de Afdeling voorts in die uitspraak heeft overwogen, voor de berechting van een zaak in eerste aanleg als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechter in eerste aanleg niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase inbegrepen.

13.2.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak 4 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4667, dient de rechtbank in gevallen zoals deze, waarin in beroep bij de rechtbank is aangevoerd dat de redelijke termijn is geschonden, daarover op basis van de voormelde termijnen haar oordeel te geven. De rechtbank mag niet anticiperen op een mogelijke voortvarende behandeling van een eventueel tegen haar uitspraak in te stellen hoger beroep. De rechtbank mag zich evenmin vanwege de mogelijkheid van hoger beroep van een oordeel over de schending van de redelijke termijn onthouden. In hoger beroep staat het oordeel van de rechtbank over de gestelde schending van de redelijke termijn ter beoordeling. Daarbij bestaat geen aanleiding voor compensatie van een ten tijde van de uitspraak van de rechtbank bestaande overschrijding van de redelijke termijn door een voortvarende behandeling van het hoger beroep door de Afdeling.

13.3.    Of de redelijke termijn is overschreden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop deze door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van betrokkene gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene. Het processuele gedrag van de appellant gedurende de gehele procesgang kan een bijzondere omstandigheid zijn tot verlenging van de termijn.

13.4.    De participanten in Novacap hebben in de bezwaarfase herhaaldelijk om uitstel verzocht. Uit het door de BKD overgelegde overzicht van de stukken in de bezwaarfase, dat door Pacavon niet is bestreden, volgt dat de verzoeken in die fase 9 maanden vertraging hebben veroorzaakt. Dit is een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om de redelijke termijn in dit geval te verlengen.

In de beroepsfase heeft Pacavon eenmaal om aanhouding van de behandeling gevraagd en dat heeft een vertraging van een maand veroorzaakt. Dit kan echter niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om de redelijke termijn te verlengen. De Afdeling heeft eerder overwogen dat het eenmalig uitstellen van de behandeling in beroep op verzoek van een partij geen bijzondere omstandigheid is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2394.

Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding om de redelijke termijn in dit geval met 9 maanden te verlengen tot 2 jaar en 9 maanden (33 maanden).

13.5.     In niet-punitieve zaken vangt de redelijke termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De participanten in Novacap hebben bij brief van 21 juli 2014 bezwaar gemaakt tegen de beslissing op het informatieverzoek van [partij]. Er dient van uit te worden gegaan dat de BKD dit bezwaarschrift op 22 juli 2014 heeft ontvangen. De redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep eindigde op 22 april 2017. De rechtbank heeft op 3 juli 2018 uitspraak op het beroep van Pacavon gedaan. Dit is een overschrijding van de redelijke termijn van 33 maanden met meer dan 14 maanden.

Aan wie moet de overschrijding worden toegerekend?

13.6.    In een zaak zoals deze, waarin een besluit na een eerdere vernietiging opnieuw aan de rechter wordt voorgelegd, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan. Dit is slechts anders als in de rechterlijke fases de redelijke behandelingsduur is overschreden.

13.7.    De redelijke behandelingsduur in eerste aanleg is in niet-punitieve zaken met voorafgaande bezwaarfase anderhalf jaar (18 maanden) vanaf het instellen van beroep. De behandeling van het beroep tegen de besluit op bezwaar van 13 juli 2015 heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 25 augustus 2015 10 maanden geduurd. De duur van de eerste behandeling in beroep blijft daarmee binnen de redelijke behandelingsduur. De behandeling van het beroep tegen de besluit op bezwaar van 22 september 2016 heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift 20 maanden geduurd. De duur van de tweede behandeling in beroep overschrijdt de redelijke behandelingsduur met 2 maanden. Dit betekent dat 2 maanden van de overschrijding van de redelijke termijn zijn toe te rekenen aan de rechterlijke fase. De rest van de overschrijding is toe te rekenen aan de bestuurlijke fase.

Hoe hoog is de schadevergoeding en hoe moet deze worden verdeeld?

13.8.    Zoals hiervoor onder 13.5 is overwogen, is de redelijke termijn in dit geval met meer dan 14 maanden overschreden. Naar boven afgerond is dit 15 maanden. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding ook naar boven wordt afgerond, bedroeg het aan Pacavon toe te kennen bedrag € 1.500,00. Omdat de overschrijding aan de BKD en de rechter is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van de BKD en de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid). Dit betekent dat een bedrag van € 1.300,00 (13/15 deel) voor rekening van de BKD had moeten komen en € 200,00 (2/15 deel) voor rekening van de Staat.

13.9.    De beroepsgrond van de BKD dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, slaagt dus niet. De rechtbank heeft de BKD veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 947,37. Dit bedrag is lager dan het bedrag van € 1.300,00 dat volgens de Afdeling voor rekening van de BKD had moeten komen. Daarom laat de Afdeling de veroordeling die de rechtbank heeft uitgesproken in stand.

* Het oordeel van de rechtbank over de proceskosten en het griffierecht

14.    Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de BKD als de rechtbank is toe te rekenen, hadden de BKD en de Staat ieder moeten worden veroordeeld tot vergoeding van de helft van het totaal bedrag van de proceskosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek. De rechtbank heeft er daarom ten onrechte voor gekozen om alleen de BKD tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen. De rechtbank heeft eveneens ten onrechte bepaald dat de BKD het door Pacavon betaalde griffierecht moet vergoeden. Voor een verzoek om schadevergoeding dat hangende (hoger) beroep wordt gedaan is geen griffierecht verschuldigd. Het toekennen van een schadevergoeding heeft niet geleid tot vernietiging van het bestreden besluit van 22 september 2016 en dus ook niet tot vergoeding van het griffierecht.

Conclusie

15.    Het hoger beroep van BKD is gegrond. Het hoger beroep van Pacavon is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van Pacavon ongegrond is verklaard, de BKD is veroordeeld in de proceskosten van Pacavon en is bepaald dat de BKD het door Pacavon betaalde griffierecht vergoedt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, oordeelt de Afdeling als volgt.

De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 22 september 2016 van Pacavon, voor zover zij andere beleggers dan participanten in Novacap vertegenwoordigt, niet-ontvankelijk verklaren. Daarnaast zal zij het beroep tegen het besluit van 22 september 2016 van Pacavon, voor zover zij de participanten in Novacap vertegenwoordigt, ongegrond verklaren. De Afdeling zal het beroep van Pacavon tegen het besluit van 28 augustus 2017 ongegrond verklaren. De Afdeling zal de BKD en de Staat ieder voor de helft van € 294,70 veroordelen tot vergoeding van proceskosten wegens de behandeling van het verzoek. Dit bedrag bestaat uit een vergoeding voor het indienen van het verzoek (met toepassing van de wegingsfactor 0,5) en € 38,70 aan opgegeven reis- en verblijfkosten.

De aangevallen uitspraak wordt voor het overige bevestigd.

15.1.    Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van Stichting Bloembollenkeuringsdienst gegrond;

II.    verklaart het hoger beroep van Stichting Pacavon ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2018 in zaak nr. 17/3119, voor zover het beroep van Pacavon ongegrond is verklaard, de Stichting Bloembollenkeuringsdienst is veroordeeld in de proceskosten van Stichting Pacavon tot een bedrag van € 289,20 en is bepaald dat de Stichting Bloembollenkeuringsdienst het door Stichting Pacavon betaalde griffierecht van € 334,00 aan haar vergoedt;

IV.    verklaart het door Stichting Pacavon bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk, voor zover zij andere beleggers dan de participanten in Novacap vertegenwoordigt;

V.    verklaart het door Stichting Pacavon bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond, voor zover zij de participanten in Novacap vertegenwoordigt;

VI.    veroordeelt de Stichting Bloembollenkeuringsdienst tot vergoeding van bij Stichting Pacavon in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 147,35 (zegge: honderdzevenenveertig euro en vijfendertig cent), waarvan € 128,00 (zegge: honderdachtentwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

VII.    veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van bij Stichting Pacavon in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 147,35 (zegge: honderdzevenenveertig euro en vijfendertig cent), waarvan € 128,00 (zegge: honderdachtentwintig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2019

589.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

milieu-informatie: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.

Artikel 3

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

[…]

3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.

[…]

Artikel 10

1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:

[…]

c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;

[…]

2.  Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

[…]

d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;

[…]

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

[…]

4. Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.

[…]

6. Het tweede lid, aanhef en onder g, is niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.

Wet milieubeheer

artikel 19.1a

1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder milieu-informatie: alle informatie, neergelegd in documenten, over:

a. de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

[…]