Uitspraak 200908266/1/H3


Volledige tekst

200908266/1/H3.
Datum uitspraak: 15 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V. en T-Mobile Netherlands B.V., beiden gevestigd te Den Haag, Vodafone Libertel B.V., gevestigd te Maastricht, en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging MoNet, gevestigd te Den Haag (hierna: KPN en anderen),
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2009 in zaken nrs. 07/5112 en 07/5114 in het geding tussen:

appellanten

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark (thans: het dagelijks bestuur van het stadsdeel West).

1. Procesverloop

Bij bewonersbrief van 5 april 2007, verzonden op 11 april 2007, heeft het dagelijks bestuur aan de inwoners van het stadsdeel informatie verstrekt uit het plaatsingsplan voor antenne-installaties.

Bij besluit van 20 november 2007 heeft het dagelijks bestuur het door KPN en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door KPN en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben KPN en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 9 april 2010 hebben KPN en anderen een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2010, waar KPN en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.P.W. Mensink en mr. J.A.R. Vermont, beiden advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman, op dat moment werkzaam bij Brakenhoff Lohman Juristen te Amsterdam, en mr. R.M. de Graaf, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Namens T-Mobile is verschenen mr. J. van der Lee.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 5 oktober 2010, waar KPN en anderen, vertegenwoordigd door mr. L.P.W. Mensink en mr. J.A.R. Vermont, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman, advocaat te Amsterdam, en mr. R.M. de Graaf, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt onder bestuurlijke aangelegenheid verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder g, wordt onder milieu-informatie verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 19.1a van de Wet milieubeheer.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.

Ingevolge artikel 6, derde lid, zoals dit luidde ten tijde van belang, wordt de informatie, indien het bestuursorgaan heeft besloten die te verstrekken, tegelijk met de bekendmaking van het besluit verstrekt, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, in welk geval de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder g, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

Ingevolge het vierde lid zijn het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, niet van toepassing voor zover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.

Ingevolge het zesde lid is het tweede lid, aanhef en onder g, niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie.

Ingevolge artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt verstaan onder milieu-informatie: alle informatie, neergelegd in documenten, over:

a. de toestand van elementen van het milieu, zoals lucht en atmosfeer, water, bodem, land, landschap en natuurgebieden met inbegrip van vochtige biotopen, kust- en zeegebieden, biologische diversiteit en haar componenten, met inbegrip van genetisch gemodificeerde organismen, en de interactie tussen deze elementen;

b. factoren, zoals stoffen, energie, geluid, straling of afval, met inbegrip van radioactief afval, emissies, lozingen en ander vrijkomen van stoffen in het milieu die de onder a bedoelde elementen van het milieu aantasten of waarschijnlijk aantasten;

c. maatregelen, met inbegrip van bestuurlijke maatregelen, zoals beleidsmaatregelen, wetgeving, plannen, programma’s, milieuakkoorden en activiteiten die op de onder a en b bedoelde elementen en factoren van het milieu een uitwerking hebben of kunnen hebben, alsmede maatregelen of activiteiten ter bescherming van die elementen;

d t/m f (…).

2.2. KPN, T-Mobile Netherlands en Vodafone Libertel zijn aanbieders van mobiele telefonie met een eigen netwerk. Zij hebben zich verenigd in MoNet. Deze heeft als doel non-commerciële belangenbehartiging, waaronder het geven van publieksinformatie omtrent mobiele telecommunicatie.

Op 27 juni 2002 hebben de Staat der Nederlanden, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en een aantal aanbieders van mobiele telefonie het convenant in het kader van het nationaal antennebeleid (hierna: het convenant) gesloten. Dit convenant heeft tot doel invulling te geven aan het nationaal antennebeleid en de voorwaarden vast te leggen waaronder antenne-installaties met een hoogte van vijf meter of minder worden opgenomen in de lijst van bouwwerken waarvoor geen vergunning nodig is in de zin van de Woningwet. Een van de afspraken uit het convenant is dat de aanbieders die het voornemen hebben vergunningvrije antenne-installaties te plaatsen in een gemeente een gezamenlijk plaatsingsplan opstellen, om daarmee de betreffende gemeente te informeren over de gebieden waar de betrokken aanbieders vergunningvrije antenne-installaties wensen te plaatsen. Het plaatsingsplan dient een voldoende duidelijke kaart van het grondgebied te bevatten waarop het plan betrekking heeft. Op deze kaart zijn reeds bestaande vergunningvrije antenne-installaties als zodanig gemarkeerd aangegeven. Voorts zijn zo veel mogelijk de exacte locaties voor geplande vergunningvrije antenne-installaties aangegeven. Indien zo'n exacte locatie ten tijde van het opstellen van het plaatsingsplan de betreffende aanbieder nog niet bekend kan zijn, wordt het gebied waarin de vergunningvrije antenne-installatie volgens de planning van de aanbieder zal worden geplaatst op de hiervoor genoemde kaart aangeduid door middel van een zoekgebied.

Volgens het convenant plaatst een aanbieder geen nieuwe vergunningvrije antenne-installaties op of aan woongebouwen zonder dat vooraf de instemming van de bewoners is verkregen.

2.3. Het dagelijks bestuur heeft in februari 2006 beleid vastgesteld dat erop gericht is de toename van UMTS- en GSM-masten in het stadsdeel zoveel mogelijk te beperken, totdat wetenschappelijk is aangetoond dat de straling van deze masten geen schade oplevert voor de gezondheid (hierna: het antennebeleid). Het dagelijks bestuur beroept zich hierbij op het voorzorgsbeginsel. Volgens dit beleid beschouwt het dagelijks bestuur plaatsingsplannen als openbaar en zal het deze publiceren, teneinde bewoners zo vroegtijdig mogelijk te informeren over deze plannen.

Ter uitvoering van de afspraken uit het convenant is bij brief van 28 september 2006 het plaatsingsplan van de bij het convenant aangesloten aanbieders van mobiele telefonie ter beschikking gesteld aan het stadsdeel. Bij brief van 5 april 2007, verzonden op 11 april 2007, heeft het dagelijks bestuur uit dit plaatsingsplan informatie verstrekt aan de bewoners van het stadsdeel (hierna: de bewonersbrief). Deze brief bevat een kaart met daarop een zoekcirkel voor UMTS en een zoekcirkel voor GSM. In de bewonersbrief wijst het dagelijks bestuur op het door hem vastgestelde beleid en op het vereiste van instemming van de bewoners met het plaatsen van de antenne-installaties. Bij brief van 10 april 2007 heeft het dagelijks bestuur aan KPN, T-Mobile Netherlands en Vodafone Libertel het voornemen tot verspreiding van de bewonersbrief medegedeeld.

2.4. KPN en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 8, eerste lid, van de Wob geen grondslag biedt voor de openbaarmaking van de kaart van het zoekgebied door het dagelijks bestuur. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat bij openbaarmaking op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wob niet relevant is of het een bestuurlijke aangelegenheid betreft. Uit de artikelen 2 en 8 van de Wob volgt dat de Wob slechts een grondslag biedt voor actieve openbaarmaking door bestuursorganen van gegevens als deze betrekking hebben op een bestuurstaak van het desbetreffende bestuursorgaan. Hieraan is in dit geval niet voldaan omdat voor plaatsing van antenne-installaties tot een hoogte van vijf meter geen bouwvergunning is vereist en het dagelijks bestuur ter zake derhalve geen bestuurstaak heeft, aldus KPN en anderen.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 mei 2006 in zaak nr. 200505388/1), biedt artikel 8, eerste lid, van de Wob, in zoverre het gaat om het openbaar maken van informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid waarbij belangen als vermeld in artikel 10 van de Wob zijn betrokken, de grondslag voor het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), waartegen voor degenen die door dat besluit rechtstreeks in hun belang worden getroffen, dezelfde rechtsgang openstaat als die welke beschikbaar is voor degene die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door een besluit tot openbaarmaking van documenten dat is genomen op een verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wob. Hieruit volgt dat indien informatie openbaar wordt gemaakt op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wob, voor de vraag of dit een besluit oplevert als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, relevant is of het gaat om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid. In zoverre betogen KPN en anderen met recht dat de rechtbank ten onrechte de vraag of de kaart kan worden aangemerkt als een document over een bestuurlijke aangelegenheid onbeantwoord heeft gelaten.

Dit leidt echter niet tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 8, eerste lid, van de Wob een grondslag biedt voor de openbaarmaking door het dagelijks bestuur van de kaart. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 3 oktober 2007 in zaak nr. 200701294/1), moet de term "bestuurlijk" bij de toepassing van de Wob ruim worden opgevat en heeft deze betrekking op het openbaar bestuur in al zijn facetten. De kaart van het zoekgebied betreft een bestuurlijke aangelegenheid, te weten de mogelijke risico's van UMTS- en GSM-masten voor de gezondheid van de bewoners van het stadsdeel. In dit verband heeft het dagelijks bestuur het antennebeleid vastgesteld. Met het openbaar maken van de kaart van het zoekgebied heeft het dagelijks bestuur informatie verschaft over de uitvoering van het beleid, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wob. Anders dan KPN en anderen betogen biedt deze bepaling niet slechts de grondslag voor openbaarmaking van gegevens die betrekking hebben op een aan het betreffende bestuursorgaan opgedragen taak. Voldoende is dat het betreffende bestuursorgaan beleid voert. Aan dit criterium is in dit geval voldaan.

Het betoog faalt.

2.5. KPN en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur op onzorgvuldige wijze heeft gehandeld door hen niet in de gelegenheid te stellen hun bezwaren tegen de openbaarmaking van de bewonersbrief naar voren te brengen, dan wel een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Voorts bevat de bewonersbrief volgens KPN en anderen onjuistheden en is deze suggestief van aard.

2.5.1. De bewonersbrief behelst een besluit tot openbaarmaking op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wob voor zover daarin het zoekgebied uit het plaatsingsplan openbaar wordt gemaakt. De overige in de brief vervatte informatie is niet ontleend aan een document over een bestuurlijke aangelegenheid en valt buiten de in de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2006 omschreven grondslag voor het nemen van besluiten tot actieve openbaarmaking. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bestuursrechter in zoverre niet bevoegd is te oordelen over de inhoud van de brief. Het geding bij de bestuursrechter is beperkt tot de openbaarmaking op grond van de Wob van de kaart waarop het zoekgebied uit het plan is aangegeven. In zoverre faalt het betoog van KPN en anderen.

2.5.2. Zoals hiervoor is overwogen, staat bij een besluit tot openbaarmaking van informatie op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wob voor degenen die door dat besluit rechtstreeks in hun belang worden getroffen, dezelfde rechtsgang open als die welke beschikbaar is voor degene die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door een besluit tot openbaarmaking van documenten dat is genomen op een verzoek als bedoeld in artikel 3 van de Wob. Artikel 6, derde lid, van de Wob, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, bepaalt dat indien een bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, terwijl naar verwachting een belanghebbende bezwaar daar tegen heeft, de informatie niet eerder wordt verstrekt dan twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. Een redelijke wetsuitleg brengt met zich dat dit voorschrift ook van toepassing is op een besluit tot openbaarmaking op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wob. Dit strookt met de uit artikel 3:2 van de Awb voortvloeiende verplichting tot zorgvuldige voorbereiding van een besluit. Het direct verstrekken van de informatie heeft immers onomkeerbare gevolgen. Het naleven van artikel 6, derde lid, van de Wob, stelt een belanghebbende in staat rechtsmiddelen tegen het besluit tot openbaarmaking aan te wenden waarmee in afwachting van de uitkomst van de procedure, onomkeerbare gevolgen van de verspreiding kunnen worden voorkomen.

Bij brief van 10 april 2007 heeft het dagelijks bestuur aan KPN, T-Mobile Netherlands en Vodafone Libertel de verspreiding van de bewonersbrief aangekondigd. Een dag later is de bewonersbrief, waarin het besluit tot openbaar maken van de kaart van het zoekgebied was vervat, verspreid. Het viel te verwachten dat KPN en anderen tegen het openbaar maken van de kaart van het zoekgebied bezwaren zouden hebben. De handelwijze van het dagelijks bestuur was derhalve in strijd met artikel 6, derde lid, van de Wob. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren. Het besluit op bezwaar van 20 november 2007 komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet echter aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van dit besluit in stand kunnen blijven.

2.7. KPN en anderen betogen dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob aan openbaarmaking van de kaart van het zoekgebied in de weg stond. Ter zitting bij de Afdeling op 26 april 2010 heeft het dagelijks bestuur het standpunt ingenomen dat de kaart van het zoekgebied bedrijfs- en fabricagegegevens bevat maar ook milieu-informatie.

2.7.1. Vaststaat dat het plaatsingsplan bij brief van 28 september 2006 vertrouwelijk aan het dagelijks bestuur is overgelegd. De Afdeling ziet geen grond het door partijen gedeelde standpunt dat de kaart van het zoekgebied bedrijfs- en fabricagegegevens bevat voor onjuist te houden.

2.7.2. In verband met de vraag of de kaart van het zoekgebied milieu-informatie bevat heeft de Afdeling na sluiting van het onderzoek ter zitting van 26 april 2010 het onderzoek heropend. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten op een tweede zitting nader toe te lichten.

2.7.3. De vraag of de kaart van het zoekgebied milieu-informatie bevat dient te worden beantwoord aan de hand van de definitie van milieu-informatie van artikel 19.1a, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Het begrip milieu-informatie heeft een ruime betekenis.

De kaart bevat geen informatie over de toestand van elementen van het milieu of factoren die deze elementen aantasten of waarschijnlijk aantasten. Wel bevat de kaart informatie uit het plaatsingsplan van de aanbieders van mobiele telefonie. Dit plaatsingsplan dient te worden aangemerkt als een document dat informatie bevat over een maatregel die een uitwerking heeft of kan hebben op de factor straling, die wordt veroorzaakt door de te plaatsen antenne-installaties, in de zin van artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer. Voor de beantwoording van de vraag of straling een factor is als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer, die elementen van het milieu aantast of waarschijnlijk aantast, is van belang dat de grondslag voor artikel 19.1a van de Wet milieubeheer is gelegen in het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van 25 juni 1998. Zoals vermeld in de Memorie van Toelichting bij artikel 19.1a van de Wet milieubeheer is de term "aantasten" een niet geheel zuivere vertaling van de term "to affect" uit de authentieke Engelse tekst van het verdrag. "To affect" - beïnvloeden - heeft zowel betrekking op negatieve als positieve gevolgen voor het milieu. Deze positieve component ontbreekt in het Nederlandse begrip "aantasten". Het was juist de bedoeling van het verdrag om ook informatie over maatregelen die elementen van het milieu beschermen of kunnen beschermen, als milieu-informatie aan te merken. Om dit duidelijk te maken is in de definitie, naast het begrip aantasten, ook het begrip beschermen opgenomen (Kamerstukken II, 2002/03, 28 835, nr. 3, blz. 22). Gelet hierop en gezien de ruime, neutrale betekenis van de term "to affect", volgt de Afdeling KPN en anderen niet in hun betoog dat in dit geval slechts sprake is van milieu-informatie indien het gaat om straling waarvan voldoende aannemelijk is dat die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. Daarom is in dit verband niet van belang dat de te plaatsen antenne-installaties met een vermogen voor omzetting van elektrische energie van 20 tot 30 Watt niet onder het, per 1 oktober 2010 vervallen, Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer vallen, omdat dit besluit inrichtingen met een elektrisch vermogen of gezamenlijk vermogen voor de omzetting van elektrische energie kleiner dan 4000 Watt buiten beschouwing laat, zoals KPN en anderen betogen. Van belang is slechts of de straling van invloed is op elementen van het milieu, in dit geval de lucht en de atmosfeer. Deze vraag dient bevestigend beantwoord te worden. De kaart van het zoekgebied bevat derhalve milieu-informatie.

2.7.4. De Afdeling volgt het dagelijks bestuur echter niet in zijn standpunt dat het gaat om milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 oktober 2009 in zaak nr. 200901021/1/H3), wordt in artikel 10, vierde lid, van de Wob een onderscheid gemaakt tussen milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu en overige milieu-informatie. Ingevolge deze bepalingen geldt voor milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu dat openbaarmaking niet mag worden geweigerd op grond van de vertrouwelijkheid van commerciële of industriële gegevens, terwijl op die grond openbaarmaking van overige milieu-informatie in sommige gevallen achterwege kan blijven. Dit onderscheid zou zinledig zijn indien ook gegevens die ten grondslag liggen aan emissies in het milieu aangemerkt zouden moeten worden als milieu-informatie die betrekking heeft op emissies in het milieu.

De kaart van het zoekgebied bevat geen informatie over straling maar informatie over de mogelijke locaties voor zendmasten. Dit zijn gegevens die ten grondslag kunnen liggen aan gegevens over emissies in het milieu, maar het zijn daarmee niet zelf emissiegegevens.

2.7.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de kaart van het zoekgebied bedrijfs- en fabricagegevens bevat en tevens milieu-informatie, niet zijnde milieu-informatie, die betrekking heeft op emissies in het milieu. Ingevolge artikel 10, vierde lid, tweede volzin, van de Wob blijft in zo'n geval in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang. Anders dan het dagelijks bestuur veronderstelt wordt met het woord "daar" in deze bepaling niet gedoeld op de in artikel 10, tweede lid, van de Wob genoemde belangen maar op het belang van de bedrijfs- en fabricagegevens. Het gaat hierbij om het economisch belang van KPN en anderen bij niet-openbaarmaking van de kaart van het zoekgebied. In dat belang is begrepen de bescherming van fabricagegegevens en de concurrentiepositie. Dit belang dient echter restrictief te worden uitgelegd: openbaarheid van milieu-informatie is het uitgangspunt. Dit brengt met zich dat aannemelijk moet zijn dat openbaarmaking van de betreffende milieu-informatie daadwerkelijk schade zou toebrengen aan het met geheimhouding gediende belang.

2.7.6. KPN en anderen stellen zich op het standpunt dat het belang van openbaarmaking van de kaart van het zoekgebied gering is, nu de locaties van alle bestaande antenne-installaties zijn terug te vinden in het van overheidswege opgestelde en openbaar via het internet raadpleegbare antenneregister. Het belang bij het niet openbaar maken van de kaart ligt in het voorkomen dat eigenaren van geschikte gebouwen hun onderhandelingspositie baseren op de kaart. Hierdoor wordt volgens KPN en anderen het plaatsen van nieuwe antennes bemoeilijkt. Tot op heden zijn de betreffende zoekcirkels nog niet ingevuld. Daarnaast worden tegenstanders van de plaatsing van antennes, vaak georganiseerd in lobby- en actiegroepen, door het openbaar maken van de kaart geholpen. Ten slotte geeft openbaarmaking van de kaart aanbieders van concurrerende netwerken concurrentiegevoelige informatie in handen, aldus KPN en anderen.

2.7.7. De Afdeling ziet hierin onvoldoende grond voor het oordeel dat openbaarmaking van de kaart van het zoekgebied daadwerkelijk schade zou toebrengen. Eigenaren en bewoners van gewenste locaties dienen toestemming te geven alvorens een zendmast kan worden geplaatst. Vanaf dat moment is bij hen bekend dat in hun buurt wordt gezocht naar een geschikte locatie. Aannemelijk is ook dat de door KPN en anderen genoemde lobby- en actiegroepen hierdoor hiermee bekend zullen worden. Dit relativeert het belang van geheimhouding van de kaart. De stelling dat door de openbaarmaking van de kaart aanbieders van concurrerende netwerken concurrentiegevoelige informatie in handen krijgen en dat KPN en anderen hierdoor schade lijden, is door hen onvoldoende geconcretiseerd. Dat klachten zijn ontvangen als gevolg van een gebrek aan netwerkcapaciteit is hiervoor onvoldoende, nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit het gevolg is van de openbaarmaking van de kaart van het zoekgebied.

Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat het belang van openbaarmaking van de kaart niet opweegt tegen het belang van KPN en anderen bij geheimhouding van de kaart.

2.8. Ingevolge artikel 10, zesde lid, van de Wob is het tweede lid, aanhef en onder g, niet van toepassing op het verstrekken van milieu-informatie. Het betoog van KPN en anderen dat deze laatste bepaling aan openbaarmaking van de kaart van het zoekgebied in de weg stond, behoeft derhalve geen bespreking.

2.9. De conclusie is dat het dagelijks bestuur in redelijkheid heeft kunnen besluiten de kaart van het zoekgebied openbaar te maken. Gelet op deze conclusie ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 20 november 2007 in stand blijven.

2.10. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2009 in zaken nrs. 07/5112 en 07/5114;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark van 20 november 2007, kenmerk 2007/3134;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel West tot vergoeding van bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V., T-Mobile Netherlands B.V., Vodafone Libertel B.V. en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging MoNet in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.736,50 (zegge: zeventienhonderdzesendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VII. gelast dat het dagelijks bestuur van het stadsdeel West aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V., T-Mobile Netherlands B.V., Vodafone Libertel B.V. en de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging MoNet het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 732,00 (zegge: zevenhonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010

512.