Uitspraak 201807053/1/A3


Volledige tekst

201807053/1/A3.
Datum uitspraak: 10 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Middelburg,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2018 in zaak nr. 17/7596 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Middelburg,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2017 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om wijziging van zijn geboortedatum in de basisregistratie personen (hierna: Brp) afgewezen.

Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 juli 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 oktober 2017 vernietigd en het besluit van 17 mei 2017 herroepen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de aanvraag wordt toegewezen, aan het college opgedragen de in de basisadministratie geregistreerde geboortedatum te wijzigen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Schreijenberg, senior jurist te Middelburg, bijgestaan door A.M.I. Wisse, en [wederpartij], bijgestaan door mr. J.J.J. Jansen, advocaat te Kapelle, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

2.    [wederpartij] heeft het college verzocht om zijn in de Brp geregistreerde geboortedatum van [1986] te wijzigen in de geboortedatum [1984]. Hij heeft bij zijn binnenkomst in Nederland in 2003 verklaard dat zijn geboortedatum [1986] is. Bij zijn inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, thans Brp, heeft hij dat opnieuw verklaard. In verband met zijn verzoek om naturalisatie heeft hij in Irak een gelegaliseerd ‘birth certificate’ verkregen in de Arabische taal van 5 september 2016 met de daarbij behorende eveneens gelegaliseerde vertaling in het Engels. In het birth certificate wordt verwezen naar een beslissing van de rechtbank in Zakho van 7 oktober 1989, Met deze documenten heeft [wederpartij] een Iraaks paspoort aangevraagd en op 7 september 2016 gekregen. In het birth certifcate is, naast gegevens over de naaste familieleden van [wederpartij] en andere gegevens als geboortedatum 1 januari 1984 vermeld. Daarom heeft hij het college verzocht om zijn geboortedatum in de Brp te wijzigen. [wederpartij] stelt dat hij voorafgaand aan de afgifte van het birth certificate in de veronderstelling verkeerde dat hij op [1986] was geboren.

Het college heeft het verzoek van [wederpartij] tot wijziging van zijn geboortedatum afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat de in de Brp geregistreerde geboortedatum onjuist is. Daarbij heeft het college erop gewezen dat hoewel de overgelegde documenten authentiek zijn, niet vaststaat dat die op hem betrekking hebben. Daarvoor zou een brondocument zoals een geboorteakte of een identiteitsbewijs moeten worden overgelegd dat dateert van voor zijn binnenkomst in Nederland, aldus het college.

De uitspraak van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat onomstotelijk is komen vast te staan dat de in de Brp geregistreerde geboortedatum onjuist is en dat het verzoek van [wederpartij] daarom ten onrechte is afgewezen. Daarbij is overwogen dat het birth certificate (door de rechtbank aangeduid als uittreksel uit het bevolkingsregister c.q. geboorteregister) en het Iraakse paspoort hogere brondocumenten zijn dan de verklaring onder ede en dat de authenticiteit van die documenten niet in geschil is. Verder is er geen aanleiding voor twijfel of die documenten op [wederpartij] betrekking hebben omdat alle overige persoonsgegevens, waaronder zijn naam, geboorteplaats en de namen van zijn vader en moeder overeenkomen met de in de Brp geregistreerde gegevens. Ook is er geen aanleiding om te betwijfelen of de Iraakse autoriteiten zijn identiteit voldoende hebben gecontroleerd, omdat [wederpartij] naar Irak is gereisd om daar het birth certificate en het paspoort te verkrijgen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat uit het birth certificate volgt dat de geboorte van [wederpartij] is geregistreerd op [1989], dus vóór zijn binnenkomst en zijn verklaring in Nederland, en dat de pasfoto op het paspoort hem identificeert.

Het hoger beroep van het college

4.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte eraan voorbijgaat dat het gelegaliseerde birth certificate niet gelijkwaardig is aan een geboorteakte, of in dit geval de in dit birth certificate genoemde gerechtelijke uitspraak van [1989]. Zoals ook is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:597, heeft het college de onderliggende brondocumentatie mogen verlangen. Ook een Iraakse identiteitskaart of nationaliteitsverklaring zou kunnen dienen als verificatie voor de geboortedatum. Aan het op 7 september 2016 verstrekte Iraakse paspoort kan niet het gewicht worden toegekend dat de rechtbank daaraan heeft gehecht, nu dat paspoort is verkregen na zijn binnenkomst in Nederland. Bovendien heeft [wederpartij] verschillende verklaringen afgelegd over hoe hij de documenten heeft verkregen, waardoor niet vaststaat of het paspoort op hem betrekking heeft, aldus het college.

Hoe beoordeelt de Afdeling het hoger beroep?

5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:866), is het doel van de Wet Brp dat de in de Brp vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de Brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan slechts worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de Brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet Brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

5.1.    Weliswaar is het birth certificate geen brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet Brp, maar het paspoort is dat wel. Dit betekent dat als het paspoort wordt geaccepteerd, ook de gegevens uit dat paspoort moeten worden overgenomen. Niet in geschil is dat het aan [wederpartij] op 7 september 2016 verstrekte paspoort echt is. Het college heeft aan [wederpartij] tegengeworpen dat het paspoort van na de inreisdatum van [wederpartij] in Nederland is, maar deze omstandigheid doet op zichzelf niet af aan de geldigheid van het paspoort. In beginsel dient van de juistheid van een door de Iraakse autoriteiten afgegeven paspoort te worden uitgegaan. In dit kader heeft het college erop gewezen dat de verklaringen die [wederpartij] heeft afgelegd over de gevolgde procedures niet met elkaar in overeenstemming zijn. Hierover overweegt de Afdeling dat [wederpartij] ter zitting nogmaals heeft toegelicht dat hij eerst bij de lokale autoriteiten het birth certificate heeft verkregen en vervolgens daarmee zijn paspoort heeft aangevraagd. Bij die procedures is meerdere malen door de bevoegde autoriteiten de identiteit van [wederpartij] geverifieerd aan de hand van zijn duimafdruk. De verklaringen van [wederpartij] over hoe hij de documenten heeft verkregen, zijn inzichtelijk en bevatten geen onderlinge tegenstrijdigheden. Het betoog van het college slaagt niet.

Voorts volgt, anders dan het college betoogt, niet uit de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:597, dat het college in alle gevallen ook nog de oorspronkelijke gerechtelijke uitspraak waarbij de geboorte is geregistreerd mag eisen. Daarin is alleen overwogen dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke gerechtelijke uitspraak niet meer kon worden verkregen. In dit geval heeft [wederpartij] aannemelijk gemaakt dat in Irak geen oorspronkelijke exemplaren van gerechtelijke uitspraken worden verstrekt en dat door hem als gevolg daarvan niet de originele uitspraak als brondocument kan worden overgelegd. Het college heeft dit niet gemotiveerd betwist. Het beroep van het college op de genoemde uitspraak van 21 februari 2018 kan daarom niet slagen.

Ten overvloede overweegt de Afdeling dat [wederpartij] ter zitting zijn Iraakse identiteitskaart heeft overgelegd, die hij heeft verkregen op 3 september 2016. Op deze identiteitskaart is dezelfde geboortedatum vermeld als op het birth certificate en het paspoort.

Conclusie en proceskosten

6.    Het hoger beroep van het college is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Middelburg tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Middelburg een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019

545.

BIJLAGE

Wet Basisregistratie personen

Artikel 2.8

1.    […]

2.    De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a.    een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b.     een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c.    een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d.    een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e.    een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.