Uitspraak 201702321/1/A3


Volledige tekst

201702321/1/A3.
Datum uitspraak: 21 februari 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 januari 2017 in zaak nr. 16/3415 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2015 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een wijziging van haar geboortedatum in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (hierna: brp) buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. Y. Tamer, advocaat te Den Haag, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. In de brp is 00-00-1965 als geboortedatum van [appellante] geregistreerd. Bij brief van 17 december 2014 heeft [appellante] het college verzocht deze geboortedatum te wijzigen in 1 januari 1972. Daarbij heeft zij een kopie van haar Iraakse paspoort en een uittreksel, het zogeheten Record of Birth Certification 1957, van het Iraakse bevolkingsregister overgelegd. In deze documenten is 1 januari 1972 als geboortedatum vermeld. Bij brief van 20 mei 2015 heeft het college [appellante] verzocht haar Iraakse geboorteakte, zoals vermeld in het uittreksel, en Iraakse identiteitskaart over te leggen. Bij het besluit van 30 juli 2015 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat [appellante] deze documenten niet heeft overgelegd. Het college heeft dit besluit in bezwaar in stand gelaten. [appellante] kan zich niet verenigen met de buitenbehandelingstelling. Zij stelt dat de wijziging in de brp nodig is om de geboortedatum op haar verblijfsdocument te wijzigen. Daarop is eveneens 00-00-1965 als geboortedatum vermeld. [appellante] voorziet, nadat zij naar Irak is gereisd, problemen om vanuit Irak terug naar Nederland te reizen, omdat vliegmaatschappijen haar niet zullen vervoeren indien de geboortedatum in haar verblijfsdocument afwijkt van de geboortedatum in haar paspoort.

Aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de aanvraag buiten behandeling heeft mogen stellen. Op grond van de overgelegde documenten staat niet vast dat de geregistreerde geboortedatum feitelijk onjuist is. Nu de authenticiteit van die documenten niet in geschil is, is een verificatieonderzoek daarnaar niet nodig. Voorts is het uittreksel gebaseerd op een eerder opgemaakte geboorteakte. Over die akte is in het uittreksel het volgende vermeld: "in 6/7/1993 issued from [plaats] court". Voor zover die geboorteakte is afgegeven na een rechterlijke beslissing in Irak te [plaats], kan, nu [appellante] die geboorteakte niet heeft overgelegd, niet worden onderzocht of die beslissing in overeenstemming is met de vereisten voor een behoorlijk onderzoek en behoorlijke rechtspleging, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar aanvraag buiten behandeling heeft mogen stellen. Daartoe voert zij aan dat zij geen geboorteakte kan overleggen, omdat zij niet in een ziekenhuis is geboren. In 1993 heeft zij in Irak te [plaats] een rechterlijke beslissing verkregen over haar geboortedatum. Die beslissing is in het plaatselijke bevolkingsregister verwerkt. Het uittreksel uit het bevolkingsregister en haar Iraakse paspoort zijn voldoende voor een wijziging van haar geregistreerde geboortedatum. Deze documenten zijn brondocumenten als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp). Nu de authenticiteit van die documenten niet in geschil is, staat vast dat de gegevens op die documenten op haar betrekking hebben, aldus [appellante].

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de Iraakse geboorteakte en Iraakse identiteitskaart nodig zijn om vast te stellen of de gestelde geboortedatum, 1 januari 1972, juist is. De overgelegde documenten zijn daartoe onvoldoende. Het uittreksel betreft geen originele registratie van de geboortedatum van [appellante]. Daarin wordt verwezen naar een eerdere geboorteakte die is afgegeven na een rechterlijke beslissing te [plaats] in Irak. Zonder die geboorteakte kan niet worden onderzocht of die beslissing is genomen in overeenstemming met de eisen van een behoorlijk onderzoek en behoorlijke rechtspleging. Uit de geboorteakte moet inzichtelijk worden waarom het tot een geboorteregistratie is gekomen en op welke wijze het verschil tussen de geboortejaren, 1965 en 1972, kan worden verklaard. Voorts is de identiteitskaart van belang, nu uit het Algemeen ambtsbericht Irak van december 2013 volgt dat een identiteitskaart in Irak het belangrijkste document is. Vanaf de geboorte is een identiteitskaart nodig om verscheidene praktische zaken te regelen. Vanaf de leeftijd van 6 jaar is iedere Irakees verplicht een identiteitskaart bij zich te dragen om zich te kunnen identificeren, aldus het college.

3.2. Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen."

Artikel 4:5, eerste lid, luidt:" Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen."

3.3. Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp worden gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

[…];

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 21 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

[…].

Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.

In het uittreksel is vermeld: "(HISNA) registered in according to the record of the birth certification No 345/1993 in 6/7/1993 issued from [plaats] court." Het college heeft hieruit afgeleid dat een geboorteakte ten behoeve van [appellante] is afgegeven na een rechterlijke beslissing in Irak te [plaats]. Voor zover [appellante] betoogt dat na haar geboorte geen geboorteakte is afgegeven, omdat zij niet in een ziekenhuis is geboren, gaat zij daarmee voorbij aan deze vermelding. Voor zover [appellante] stelt dat de rechterlijke beslissing uit 1993 niet kan worden overgelegd, omdat die in Irak te [plaats] niet bewaard is gebleven, is die stelling niet met enig stuk onderbouwd. Nu het college moet kunnen beoordelen of aan de geboorteakte gegevens kunnen worden ontleend, heeft het college [appellante] terecht verzocht om overlegging van dat document. Het college heeft, gelet op de rangorde in de geschriften in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp, het Iraaks paspoort terecht onvoldoende geacht, nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de geboorteakte als sterker document niet heeft kunnen overleggen. Daarnaast heeft het college, gelet op zijn standpunt over het belang van een identiteitskaart, dit document mogen opvragen. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij een jaar geleden haar identiteitskaart in het kader van een andere procedure dan de voorliggende aan het gemeentebestuur heeft overgelegd. Voor zover dit het geval is, kan die identiteitskaart slechts een rol spelen bij de beoordeling van een nieuwe aanvraag om een wijziging van haar geboortedatum in de brp en niet in de voorliggende procedure. Dat de in de onderhavige procedure overgelegde documenten volgens [appellante] authentiek zijn, is verder niet van belang, nu die documenten niet voldoende zijn om de aanvraag te beoordelen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college de aanvraag van [appellante] buiten behandeling heeft mogen stellen.

3.4. Het betoog faalt.

Slotsom

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Borman w.g. Man
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2018

629.