Uitspraak 201901233/1/V3


Volledige tekst

201901233/1/V3.
Datum uitspraak: 27 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 februari 2019 in zaak nr. NL18.5152 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 4 februari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling genomen, omdat hij Italië krachtens de Dublinverordening (Pb 2013, L 180) verantwoordelijk acht voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

De rechtbank heeft voornoemd besluit van de staatssecretaris vernietigd, omdat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de onderzoeksopdracht van de voorzieningenrechter, het BMA-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is onderzocht hoe groot het risico is dat de overdracht aan Italië een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van de vreemdeling zal inhouden.

2.    De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief dat de rechtbank ten onrechte het besluit heeft vernietigd, omdat hij niet volledig heeft voldaan aan de onderzoeksopdracht die de voorzieningenrechter van de rechtbank hem bij uitspraak van 10 april 2018 had opgelegd teneinde duidelijkheid te verkrijgen of Italië zijn internationale verplichtingen nakomt.

De staatssecretaris betoogt daartoe kortgezegd dat hij ten opzichte van Italië terecht is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde redenen bestaan voor twijfel daaraan. Bovendien heeft hij grotendeels voldaan aan de hem opgelegde onderzoeksopdracht aangezien hij middels de Dublinliaison in Italië nader onderzoek heeft laten verrichten. Onderzoek naar de door de vreemdeling overgelegde foto's van zijn gestelde opvanglocatie in Italië is moeilijk uitvoerbaar en schadelijk voor de diplomatieke betrekkingen, waardoor hij terecht niet heeft voldaan aan dit deel van de onderzoeksopdracht, aldus de staatssecretaris.

2.1.    Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, gaat hij ten aanzien van Italië terecht uit van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131).

De staatssecretaris stelt zich voorts terecht op het standpunt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Italië systematische tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De door hem overgelegde stukken zijn immers al betrokken bij de uitspraak van 19 december 2018. Voorts kan van de foto's niet op redelijke wijze worden vastgesteld wanneer en waar deze zijn genomen. Verder betoogt de staatssecretaris terecht dat de vreemdeling zich bij voorkomende problemen in Italië kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Italië en dat niet is gebleken dat zij hem niet zouden kunnen of willen helpen.

In de omstandigheid dat de staatssecretaris geen nader onderzoek heeft gedaan naar de door de vreemdeling overgelegde foto's heeft de rechtbank dan ook ten onrechte aanleiding gezien het besluit te vernietigen.

De grief slaagt.

3.    De staatssecretaris klaagt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA-advies) van 5 december 2018 onzorgvuldig tot stand is gekomen.

3.1.    In haar uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de onzorgvuldigheid van het BMA-advies niet is gelegen in de omstandigheid dat de EMDR-therapie daarin niet is vermeld, maar in de omstandigheid dat niet inzichtelijk is waarom het BMA de mantelzorg niet relateert aan de suïcidepreventie.

Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat op voornoemd onderdeel sprake is van onzorgvuldigheid. Immers, in de brieven van de behandelaren van 28 augustus 2018 en 1 november 2018 wordt weliswaar gesproken over 'noodzakelijke inzet van mantelzorg', maar uit de toelichting daarbij blijkt niet van mantelzorg die essentieel is ter voorkoming van suïcide.

De grief slaagt.

4.    De staatssecretaris betoogt in zijn derde grief dat de rechtbank heeft miskend dat het BMA met de beoordeling dat de vreemdeling in staat is om te reizen en het bepalen van de reisvereisten die daarbij noodzakelijk zijn, heeft voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het arrest van 16 februari 2017 van het Hof van Justitie in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraken van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4303, en 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2986, volgt uit het arrest C.K. dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, bijvoorbeeld door aan te tonen met stukken van zijn behandelaren dat er een reëel of hoog risico op suïcide bestaat als gevolg van zijn overdracht. Vervolgens moet de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Met het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvereisten kan de staatssecretaris de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM vanwege de overdracht wegnemen (zie de uitspraak van de Afdeling van 15 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:92).

4.2.    Gelet op hetgeen onder 4.1. is overwogen, heeft de vreemdeling met de in het BMA-advies meegenomen e-mail van zijn behandelaar van 4 september 2018, waarin is weergegeven dat de suïcidale klachten van de vreemdeling zijn toegenomen vanuit angstklachten, niet aangetoond dat er een reëel of hoog risico op suïcide of anderszins aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen bestaan als gevolg van de overdracht op zichzelf als bedoeld in het arrest C.K. Alleen al daarom betoogt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende is ingegaan op de gevolgen van de overdracht.

De grief slaagt.

5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 maart 2018 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

6.    De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat hij, gelet op zijn medische omstandigheden, moet worden aangemerkt als een bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland. De staatssecretaris had dan ook aanleiding moeten zien om individuele garanties aan de Italiaanse autoriteiten te vragen, aldus de vreemdeling.

6.1.    Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdeling medische klachten heeft. Anders dan de vreemdelingen in het arrest Tarakhel, heeft de vreemdeling met de door hem overgelegde stukken noch met eerdere ervaringen in Italië aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in dat land geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Daarbij komt dat volgens het BMA-advies een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens aan Italië zal plaatsvinden, in lijn met de in de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304, beschreven werkwijze die de staatssecretaris hanteert. Daarmee is voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling ook na zijn overdracht de door hem benodigde voorzieningen zal ontvangen. Gelet hierop zijn in het geval van de vreemdeling geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig.

De beroepsgrond faalt.

7.    Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 februari 2019 in zaak nr. NL18.5152;

III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Van Leeuwen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2019

373-839.