Uitspraak 201801581/1/V2


Volledige tekst

201801581/1/V2.
Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 januari 2018 in zaak nr. 17/9525 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 25 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak ECLI:NL:RVS:2019:1971 ter zitting behandeld op 3 december 2018, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Jonkman en mr. I.J.A. Klep, zijn verschenen.

Bij brieven van 14 december 2018 heeft de Afdeling partijen medegedeeld dat en waarom het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is heropend.

Bij brief van 24 januari 2019 heeft de staatssecretaris een nadere reactie ingediend.

Desgevraagd hebben partijen niet verzocht om een hernieuwd onderzoek ter zitting.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    De vreemdeling is een etnisch Arabier (hierna: Ahwazi) afkomstig uit Iran. Hij heeft oorspronkelijk aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij niet naar zijn land van herkomst kan terugkeren door de problemen van zijn vader met de autoriteiten daar. In zijn zienswijze heeft de vreemdeling hieraan toegevoegd dat hij in Nederland is opgekomen voor de rechten van de Ahwazi in Iran en ook hierom niet kan terugkeren. Deze uitspraak gaat in hoofdzaak over dit laatste punt.

1.1.    Er zijn bij de Afdeling meer zaken aanhangig over Ahwazi en hun positie in Iran, al dan niet nadat zij in Nederland zijn opgekomen voor hun rechten. Uit oogpunt van rechtseenheid, rechtsontwikkeling en rechtsbescherming in algemene zin en de actualiteitswaarde van deze uitspraak, betrekt de Afdeling bij haar toetsing ook stukken waarop partijen pas na de uitspraak van de rechtbank een beroep hebben gedaan.

1.2.    Alle in deze procedure betrokken stukken zijn vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Grief en de omvang van het geschil in hoger beroep

2.    In zijn tweede grief, zoals toegelicht ter zitting bij de Afdeling, klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan, dan wel bij terugkeer zal komen te staan. De vreemdeling betoogt in dit verband onder meer dat, nu de staatssecretaris zijn activiteiten geloofwaardig acht, hij hem niet mag vragen om voor zijn vertrek naar Iran de sporen daarvan op internet te verwijderen en verwijderd te houden.

3.    In het licht van het verhandelde ter zitting en de in hoger beroep ingebrachte informatie - waaronder het rapport Country Policy and Information Note - Iran: Ahwazis and Ahwazi political groups van het UK Home Office van juni 2018 - en de standpunten van partijen daarover, oordeelt de Afdeling dat Ahwazi niet wegens hun Arabische afkomst alleen gevaar lopen in Iran. Het enkel zijn van Ahwazi is dus geen reden om iemand een verblijfsvergunning asiel te verlenen.

3.1.    Nu Ahwazi niet als zodanig gevaar lopen als bedoeld in het beleid van de staatssecretaris in de paragrafen C2/3.2 en C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, moet ook een Ahwazi uit Iran specifiek hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden stellen en aannemelijk maken, waaruit een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM valt af te leiden.

3.2.    Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat als een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van zijn activiteiten voor, dan wel lidmaatschap van The Arab Struggle Movement for the Liberation of Al-Ahwaz (hierna: de ASMLA), in het algemeen, behoudens contra-indicaties, een verblijfsvergunning asiel zal worden verleend. Hetzelfde geldt voor activiteiten voor, dan wel een lidmaatschap van de Arab Front for Liberation of Al-Ahwaz.

3.3.    Partijen verschillen van mening of de staatssecretaris bij de vreemdeling heeft kunnen volstaan met het oordeel dat die niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Iraanse autoriteiten van zijn activiteiten in Nederland op de hoogte zijn. Hierover gaat de rest van deze uitspraak.

De positie van Ahwazi die in Nederland politiek actief zijn

4.    In de al genoemde zienswijze heeft de vreemdeling zijn activiteiten in Nederland nader toegelicht. Hij heeft aangevoerd deel te hebben genomen aan een demonstratie op de Dam in Amsterdam in maart 2017 en dat hiervan artikelen en foto's, waarop hij staat afgebeeld, op internet zijn geplaatst. In beroep heeft de vreemdeling aanvullend naar voren gebracht dat hij aanwezig was bij de begrafenis van de voorzitter van de ASMLA en dat hij op de foto staat die hiervan op de website denhaagfm.nl is geplaatst, alsook op een video-opname hiervan die op Facebook is gepubliceerd.

4.1.    In het besluit van 6 april 2017 heeft de staatssecretaris de activiteiten van de vreemdeling en de sporen daarvan op internet geloofwaardig bevonden. Hij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de vreemdeling hierdoor niet in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. De staatssecretaris stelt dat het niet aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn van de activiteiten van de vreemdeling, omdat zij de sporen daarvan op internet niet tot de vreemdeling zullen herleiden. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat bij geen van de internetuitingen de naam van de vreemdeling wordt vermeld, dat diens Facebookaccount niet op zijn eigen naam staat, terwijl niet aannemelijk is dat de Iraanse autoriteiten hem scherp in de gaten houden, omdat hij in Iran niet politiek actief was.

Ter zitting bij de rechtbank heeft de staatssecretaris hieraan toegevoegd dat als de vreemdeling vreest dat hij bij terugkeer naar Iran toch door zijn Facebookpagina in de problemen komt, van hem mag worden gevraagd om berichten waarin hij zich negatief uitlaat over de Iraanse autoriteiten en waaruit blijkt dat hij deelneemt aan protesten tegen hen van Facebook te verwijderen en verwijderd te houden. De rechtbank is de staatssecretaris hierin gevolgd.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat de staatssecretaris geloofwaardig acht dat de vreemdeling in Nederland politiek actief is geworden en opkomt voor de rechten van Ahwazi in Iran en dat hij daarbij niet heeft bestreden dat de activiteiten van de vreemdeling in dit verband voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging. Als van dat laatste sprake is, mag de staatssecretaris niet van de vreemdeling verwachten dat die zich bij terugkeer naar Iran terughoudend opstelt bij de uitoefening daarvan. De Afdeling wijst hierbij op haar uitspraken van 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2424, r.o. 8.2. en 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, r.o. 7. Door van de vreemdeling te verwachten dat die voordat hij terugkeert naar Iran, berichten waaruit zijn politieke overtuiging blijkt van zijn Facebookpagina verwijdert en verwijderd houdt, eist de staatssecretaris ten onrechte terughoudendheid van de vreemdeling. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

De grief slaagt.

5.    Wat de vreemdeling in de eerste grief aanvoert over de problemen van zijn vader met de Iraanse autoriteiten, hoeft, zoals hierna in 6.1. verder wordt toegelicht, nu niet meer te worden besproken.

6.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het besluit van 6 april 2017 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb moet worden vernietigd.

6.1.    De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Daartoe zal hij de vreemdeling moeten bevragen over diens voorgenomen activiteiten bij een eventuele terugkeer naar Iran en een beoordeling maken van het risico dat de vreemdeling als gevolg daarvan loopt. Bij de beoordeling van dat risico moet de staatssecretaris zijn standpunt over de familiebanden van de vreemdeling in Iran en over de problemen van de vader van de vreemdeling aldaar betrekken. Voor dit laatste is van belang dat de staatssecretaris als gevolg van de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2019:1971, opnieuw moet beslissen in de zaak van de vader van de vreemdeling. De uitkomst daarvan moet de staatssecretaris betrekken bij de nieuwe besluitvorming in de zaak van de vreemdeling.

7.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 25 januari 2018 in zaak nr. 17/9525;

III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van 6 april 2017, kenmerk […];

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Den Houdijker
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

837.

BIJLAGE

Overzicht van door de Afdeling in de procedure betrokken stukken

1.    Antwoorden van Taimoor Aliassi, VN vertegenwoordiger van de Association for Human Rights in Kurdistan-Geneva, op aanvullende vragen van Vluchtelingenwerk Nederland, 30 november 2018

2.    Antwoorden van Mansoureh Mills, Midden-Oosten onderzoeker bij Amnesty International, op vragen van Vluchtelingenwerk Nederland, 29 november 2018

3.    Een brief van Vluchtelingenwerk Nederland 'Iran - positie Ahwazi en Ahwazi activisten' van 28 november 2018

4.    Een brief van Vluchtelingenwerk Nederland 'Iran - monitoring van Iraniërs in het buitenland' van 28 november 2018

5.    Antwoorden van Taimoor Aliassi, VN vertegenwoordiger van de Association for Human Rights in Kurdistan-Geneva, op vragen van Vluchtelingenwerk Nederland, 26 november 2018

6.    Antwoorden van Saleh Hamid, de Europese vertegenwoordiger van de Ahwaz Human Rights Organisation, op vragen van Vluchtelingenwerk Nederland, 26 november 2018

7.    Antwoorden van Roya Kashefi, Irandeskundige, op vragen van Vluchtelingenwerk Nederland, inclusief informatie over haar expertise, 26 november 2018

8.    Antwoorden van James Dorsey, Midden-Oosten correspondent, op vragen van Vluchtelingenwerk Nederland, inclusief informatie over zijn expertise, 23 november 2018

9.    Een nieuwsbericht van www.nos.nl 'Iraanse separatisten berucht én beschermd in Denemarken' van 15 november 2018

10.    Een nieuwsbericht van Amnesty International 'Iran: Hundreds arrested in vicious crackdown on Ahwazi Arabs' van 2 november 2018

11.    Het rapport van Freedom House 'Freedom on the Net 2018 - Iran' van 1 november 2018

12.    Het rapport van het Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation 'Iran: COI Compilation' van juli 2018

13.    Het rapport van het UK Home Office 'Country Policy and Information Note - Iran: Ahwazis and Ahwazi political groups' van juni 2018

14.    Het rapport van het US Department of State 'Country Report on Human Rights Practices 2017 - Iran' van 20 april 2018

15.    Het rapport van Amnesty International 'Report 2017/18 - The State of the World's Human Rights - Iran' van 22 februari 2018

16.    Een notitie van Vluchtelingenwerk Nederland 'Veelgestelde Vragen - Iran - Monitoring activiteiten in het buitenland' van februari 2018

17.    Het Member Profile bij de Unrepresented Nations & Peoples Organization 'Ahwazi Arabs, Democratic Solidarity Party of Ahwaz', de versie van november 2017

18.    Het rapport van de Special Rapporteur on the situation of human rights in the Islamic Republic of Iran van 14 augustus 2017

19.    Het rapport van het Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation 'Iran: Capacity and methods of authorities to monitor online activities and religious activities of Iranians living abroad' van 12 juni 2017

20.    Het algemeen ambtsbericht over Iran van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 mei 2017

21.    Het rapport van het US Department of State 'Country Report on Human Rights Practices 2016 - Iran' van 3 maart 2017

22.    Het rapport van Amnesty International 'Report 2016/17 - The State of the World's Human Rights - Iran' van 22 februari 2017

23.    Het rapport van het Iran Human Rights Documentation Center 'A Framework of Violence: Repression of the Arab Ethnic Minority in the Islamic Republic of Iran van 18 maart 2015

24.     Het rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada 'Iran: Treatment of anti-government activists by authorities, including those returning to Iran from abroad; overseas monitoring capabilities of the government (2012-2013)' van 20 januari 2014

25.    Het algemeen ambtsbericht over Iran van de minister van Buitenlandse Zaken van 27 augustus 2012

26.    Het algemeen ambtsbericht over Iran van de minister van Buitenlandse Zaken van 9 februari 2006