Uitspraak 201707601/2/R2


Volledige tekst

201707601/2/R2.
Datum uitspraak: 12 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Broek, gemeente

De Fryske Marren,

appellanten,

en

de raad van de gemeente De Fryske Marren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Noord - 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2019, waar onder meer [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. E. Wiarda, rechtsbijstandverlener te Oranjewoud, en de raad, vertegenwoordigd door G.C.J. Zaal, zijn verschenen. Nadien heeft de Afdeling het onderzoek in het beroep van [appellant] en anderen heropend en de behandeling van dat beroep afgesplitst van procedure nr. 201707601/1/R2, verwezen naar een enkelvoudige kamer en voortgezet onder procedure nr. 201707601/2/R2.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2019, waar [appellant] en [appellant A], bijgestaan door mr. E. Wiarda, rechtsbijstandverlener te Oranjewoud, en de raad, vertegenwoordigd door G.C.J. Zaal, zijn verschenen. Voorts zijn de initiatiefnemers, [partij A] en [partij B], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een planregeling voor het buitengebied in het noordelijke deel van de gemeente De Fryske Marren, voorheen het buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân. Kernen, bedrijventerreinen en gebieden waarvoor een afzonderlijk actueel bestemmingsplan geldt of in voorbereiding is, maken geen deel uit van het plangebied.

2.    [appellant] en anderen wonen aan [locatie 1] onderscheidenlijk [locatie 2] te Broek. Hun beroep is gericht tegen de in het plan opgenomen verruiming van de bouw- en gebruiksregels voor het perceel aan de [locatie 3] te Broek. Dit perceel ligt achter hun woonpercelen en wordt daarvan gescheiden door de Noardbroekster Feart.

3.    [appellant] en anderen hebben geen zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Volgens [appellant] en anderen komt dit doordat het ontwerpbestemmingsplan niet op een logische en vindbare wijze bekend gemaakt is. In de e-mail die zij van overheid.nl hebben ontvangen staat namelijk als locatie "Joure, Woudfennen" vermeld. Een bekendmaking van een bestemmingsplan op deze locatie is gelet op de afstand tot hun perceel niet relevant voor [appellant] en anderen en derhalve hebben zij geen zienswijze ingediend. Voorts achten [appellant] en anderen het in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat andere te laat ingediende zienswijzen door de raad wel ontvankelijk zijn verklaard, terwijl [appellant] en anderen geen kans hebben gekregen alsnog een zienswijze in te dienen.

3.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het ontwerpplan op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [appellant] en anderen hebben een e-mail over de bekendmaking ontvangen en hebben die e-mail niet geopend, terwijl uit de titel van de bekendmaking duidelijk volgt dat het plangebied van het ontwerpplan op het buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân ziet. Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat van een gelijk geval met andere te laat ingediende zienswijzen geen sprake is omdat [appellant] en anderen in zijn geheel geen zienswijze hebben ingediend.

3.2.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant] en anderen hebben geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

3.3.    Gelet op artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, gelezen in onderlinge samenhang, dient van een ontwerpbesluit op ten minste één geschikte analoge wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb kennis te worden gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In dit geval is in de op 17 december 2014 door de raad vastgestelde Verordening op de elektronische bekendmaking en kennisgeving De Friese Meren, en daarmee bij wettelijk voorschrift, bepaald dat het mogelijk is kennisgevingen van ontwerpbesluiten uitsluitend elektronisch te verzenden.

Op 27 oktober 2016 is kennis gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpplan in het elektronisch Gemeenteblad en de Staatscourant. De kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan in het elektronisch Gemeenteblad voldoet daarmee aan artikel 2:14, tweede lid, van de Awb.

3.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:379, kan een eventueel gebrek in een niet wettelijk verplichte kennisgeving alleen tot een verschoonbare termijnoverschrijding leiden als de indiener van een zienswijze door die kennisgeving op het verkeerde been is gezet. Vaststaat dat in de e-mail die [appellant] en anderen over de bekendmaking van het ontwerpbesluit van overheid.nl hebben ontvangen "Joure, Woudfennen" is vermeld als omschrijving van de locatie waar het plan betrekking op heeft. Niet in geschil is dat die locatieomschrijving te beperkt is en geen enkele relatie heeft met het plandeel waar [appellant] en anderen zich tegen richten. De raad heeft ter zitting toegelicht dat op een willekeurig punt in het plangebied een locatie is gekozen en dat de omschrijving van het plangebied daardoor te beperkt is gebleven. Volgens de raad had een locatieomschrijving in de e-mail achterwege moeten blijven zodat duidelijk was geworden dat het ontwerpplan op het gehele noordelijke buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân betrekking had. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat, anders dan de raad heeft gesteld, [appellant] en anderen uit de e-mail van overheid.nl redelijkerwijs niet konden opmaken dat het plan op een veel groter gebied betrekking had dan was omschreven in de locatieomschrijving, namelijk hun directe woonomgeving. [appellant] en anderen zijn hierdoor op het verkeerde been gezet zodat hen reeds daarom redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. Hetgeen door [appellant] en anderen over het gelijkheidsbeginsel is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.

3.5.    De conclusie is dat het niet indienen van een zienswijze door [appellant] en anderen verschoonbaar is en dat [appellant] en anderen ontvankelijk zijn in hun beroep.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Provinciale regelgeving en beleid

5.    [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met provinciale regelgeving en beleid voorziet in een bijgebouw met een maximale oppervlakte van 200 m². Zij voeren daartoe aan dat de locatie waar het bijgebouw in de verbeelding is voorzien, nieuw is, en dat er daarom geen sprake kan zijn van vervangende bebouwing als bedoeld in de Verordening Romte Fryslân 2014 (hierna: de Verordening Romte). Voorts voeren zij aan dat in de provinciale structuurvisie "Grutsk op 'e Romte" van 2014 (hierna: de structuurvisie) is opgenomen dat de ruimte tussen open percelen in het dorp behouden, en indien mogelijk en wenselijk, versterkt moet worden. Het plan staat haaks op dit deel van de structuurvisie. Zij betogen voorts dat de afwijkingsbevoegdheid die in artikel 26, lid 26.4.1, van de planregels is opgenomen, in strijd met de Verordening Romte ter plaatse te veel bebouwing toestaat.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de oppervlakte van de bebouwing door dit plan niet toeneemt ten opzichte van het vorige plan. Er is daarom volgens de raad geen strijd met de Verordening Romte. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat de structuurvisie niet op perceelsniveau toepasbaar is, en dat er ter plaatse geen cultuurhistorische waarden aanwezig zijn.

5.2.    [partij A] en [partij B] hebben de gronden aan de [locatie 3] te Broek in eigendom en wensen de daar bestaande bebouwing te vervangen. Momenteel wordt er een nieuwe woning met een bijgebouw gebouwd.

[partij A] en [partij B] zijn daarnaast voornemens een bijgebouw te bouwen waarin onder meer workshops kunnen worden gegeven. Deze initiatieven heeft de raad in dit plan verwerkt door de gronden aan de [locatie 3] te bestemmen als "Wonen - Voormalig boerderij" en drie bouwaanduidingen op te nemen. Aan de noordzijde van het perceel is een vlak opgenomen met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1". Hier is ingevolge artikel 26, lid 26.2.3, aanhef en onder c, van de planregels een bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 200 m² toegestaan. In het midden van het perceel is een vlak opgenomen met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" waar ingevolge de hiervoor genoemde planregel een bijbehorend bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 84 m² is toegestaan. Als laatste is in het midden van het perceel een vlak opgenomen dat is aangeduid als "maximum bebouwd oppervlak (m²) = 503". Hier is ingevolge artikel 26, lid 26.2.1, aanhef en onder d, van de planregels een woning met een maximale oppervlakte van 503 m² toegestaan.

5.3.    Met betrekking tot de in artikel 26, lid 26.4.1, van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid stelt de Afdeling vast dat deze planregeling geen bevoegdheid bevat om af te wijken van de in het plan vastgelegde maximale oppervlakte van 503 m² voor een woning en 84 m² respectievelijk 200 m² voor bijbehorende bouwwerken. In zoverre kan deze afwijkingsbevoegdheid ter plaatse van de Plùysterdyk 7 te Broek niet leiden tot enige strijd met de Verordening Romte.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat er geen sprake kan zijn van vervangende bebouwing als bedoeld in de Verordening Romte, overweegt de Afdeling het volgende. In artikel 1, lid 1.1.1, onder 1, van de Verordening Romte is bepaald dat ruimtelijke plannen in het landelijk gebied niet in nieuwe stedelijke functies mogen voorzien. In afwijking daarvan is in artikel 1, lid 1.2.1, van de Verordening Romte bepaald dat nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied kunnen worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen.

Gelet op de term "gebouwen" in artikel 1, lid 1.2.1 van de Verordening Romte en de bijbehorende toelichting, is voor de maximale omvang van de te vervangen gebouwen niet uitsluitend het hoofdgebouw van belang, maar alle gebouwen. De gebouwen die op het perceel aan de [locatie 3] zijn vrijgekomen, bestaan uit een stjelpboerderij met bijbehorende schuur met een oppervlakte van in totaal 503 m², en een ligboxenstal met een oppervlakte van 488 m². Derhalve was feitelijk in totaal 991 m² aan bebouwing aanwezig. Deze bebouwing is inmiddels gesloopt. Het voorliggende plan voorziet in een woning met een oppervlakte van maximaal 503 m², een bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 84 m² en een bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 200 m². In totaal wordt in dit plan voorzien in een maximaal te bebouwen oppervlakte van 787 m². Derhalve neemt de totale bouwoppervlakte in dit plan, ten opzichte van de oppervlakte van de bebouwing die feitelijk aanwezig was, niet toe. Weliswaar is de bebouwing in dit plan niet op exact dezelfde plaats voorzien, maar de Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat om die reden geen sprake kan zijn van vervanging van vrijkomende gebouwen als bedoeld in artikel 1, lid 1.2.1, onder 1, van de Verordening Romte. In die bepaling is niet voorgeschreven dat de situering van de gebouwen niet mag worden gewijzigd.

Voor zover [appellant] en anderen betogen dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan die zijn opgenomen in de saldoregeling woningen in de Verordening Romte, overweegt de Afdeling dat dit plan niet voorziet in verplaatsing of vervanging van een bestaande burgerwoning, zodat de saldoregeling woningen als bedoeld in artikel 1, lid 1.5.1, van de Verordening Romte niet van toepassing is.

Voor zover [appellant] en anderen verwijzen naar de structuurvisie overweegt de Afdeling dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan provinciaal beleid uit een structuurvisie of andere beleidsdocumenten is gebonden. Wel dient de raad met dat beleid bij de belangenafweging rekening te houden. In paragraaf 2.1.5 van de plantoelichting zijn de landschappelijke kwaliteiten van het Merengebied opgenomen zoals die zijn beschreven in de structuurvisie. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat het deel uit de structuurvisie waarin is opgenomen dat de ruimte tussen open percelen behouden moet blijven zodanig wordt uitgelegd dat percelen die onbebouwd en dus open zijn, behouden moeten blijven. Percelen die al bebouwd zijn, zoals het perceel aan de [locatie 3] te Broek, mogen opnieuw worden bebouwd omdat op die percelen sprake is van bestaande rechten. Gelet hierop heeft de raad bij het vaststellen van het plan naar het oordeel van de Afdeling voldoende rekening gehouden met de structuurvisie.

De betogen falen.

Afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in de planregels

6.    [appellant] en anderen betogen dat de planregels te veel mogelijkheden bieden om van de gebruiksregels af te wijken. Zij richten zich specifiek tegen de afwijkingsmogelijkheden in artikel 26, lid 26.6, van de planregels voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, camping tot 25 staanplaatsen, recreatieappartementen of een groepsaccommodatie, en de in artikel 26, lid 26.7.2, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen "Bedrijf", "Cultuur en ontspanning", "Dienstverlening", "Horeca", "Recreatie - Dagrecreatie" en "Recreatie - Verblijfsrecreatie". [appellant] en anderen vrezen dat deze gebruiksregels, in samenhang met het bijgebouw van 200 m², zorgen voor een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat en afbreuk doen aan het woonkarakter in de omgeving. Voorts vrezen zij dat het bijgebouw als tweede woning zal worden gebruikt.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat, mede vanwege de mogelijkheden die de Verordening Romte biedt, de bouw- en gebruiksmogelijkheden van voormalige boerderijen die als woonboerderij worden gebruikt, ruimer mogen zijn dan de mogelijkheden voor reguliere woningen. De raad acht de afstand van 50 m tussen de woningen van [appellant] en anderen en de locatie waar het bijgebouw van 200 m² is voorzien, ruimtelijk aanvaardbaar. Voorts treden er geen beperkingen voor het milieu op.

6.2.    Bij algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die geen betrekking hebben op een specifieke locatie en waarbij voorschriften zijn gesteld die verzekeren dat de toepassing daarvan niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening, kan de raad in beginsel volstaan met een afweging of deze bevoegdheden in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat belanghebbenden tegen de toepassing van deze bevoegdheden rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de bestreden afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden standaard in alle bestemmingsplannen voor het buitengebied zijn opgenomen en dat die bevoegdheden in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast. In het specifieke geval van de [locatie 3] te Broek heeft de raad erop gewezen dat een afstand van 50 m tussen de percelen ruimtelijk aanvaardbaar is, en dat er geen beperkingen voor het milieu optreden als gevolg van de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Voorts heeft de raad toegelicht dat er voorwaarden zijn opgenomen die moeten borgen dat toepassing van die bevoegdheden niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. [appellant] en anderen hebben deze voorwaarden inhoudelijk niet bestreden. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast. Voor zover [appellant] en anderen vrezen dat in een tweede woning zal worden voorzien, overweegt de Afdeling dat die mogelijkheid niet in dit plan is geboden, zodat dit in deze procedure niet aan de orde kan worden gesteld.

De betogen falen.

6.3.    Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het een conserverend bestemmingsplan is en de nieuwe bouw- en gebruiksregels en het bijgebouw van 200 m² niet meegenomen hadden mogen worden, overweegt de Afdeling dat ook een conserverend plan ruimte kan bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de plannen voor het perceel [locatie 3] al langere tijd bij de gemeente bekend waren, dat er in 2015 schriftelijk is ingestemd met die plannen, en dat de raad bij de vaststelling van het plan van die afspraken en toezeggingen uit 2015 is uitgegaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het plan ontwikkelingen zijn opgenomen die hierin niet zouden mogen worden opgenomen.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019

45-881.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Hoofdstuk 2 Verkeer tussen burgers en bestuursorganen

Afdeling 2.3 Verkeer langs elektronische weg

[…]

Artikel 2:14

[…]

2. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, geschiedt de verzending van berichten die niet tot een of meer geadresseerden zijn gericht, niet uitsluitend elektronisch.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen over besluiten

Afdeling 3.4 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

[…]

Artikel 3:11

1. Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.

2. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing. Indien op grond daarvan bepaalde stukken niet ter inzage worden gelegd, wordt daarvan mededeling gedaan.

3. Tegen vergoeding van ten hoogste de kosten verstrekt het bestuursorgaan afschrift van de ter inzage gelegde stukken.

4. De stukken liggen ter inzage gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn.

Artikel 3:12

1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.

[…]

Artikel 3:15

1. Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.

2. Bij wettelijk voorschrift of door het bestuursorgaan kan worden bepaald dat ook aan anderen de gelegenheid moet worden geboden hun zienswijze naar voren te brengen.

3. Indien het een besluit op aanvraag betreft, stelt het bestuursorgaan de aanvrager zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

4. Indien het een besluit tot wijziging of intrekking van een besluit betreft, stelt het bestuursorgaan degene tot wie het te wijzigen of in te trekken besluit is gericht zo nodig in de gelegenheid te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen.

Artikel 3:16

1. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen en het uitbrengen van adviezen als bedoeld in afdeling 3.3, bedraagt zes weken, tenzij bij wettelijk voorschrift een langere termijn is bepaald.

2. De termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.

3. Op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen zijn de artikelen 6:9, 6:10 en 6:15 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Algemene bepalingen over bezwaar en beroep

Afdeling 6.2 Overige algemene bepalingen

[…]

Artikel 6:13

Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter

Titel 8.1 Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg

Afdeling 8.1.1 Bevoegdheid

Artikel 8:1

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

[…]

Artikel 8:6

1. Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.

2. Bij elk van de bestuursrechters, genoemd in hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, kan beroep worden ingesteld tegen een besluit waarover die rechter in hoger beroep oordeelt, indien hij toepassing heeft gegeven aan artikel 8:113, tweede lid.

Bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak

Hoofdstuk 2 Beroep in eerste aanleg bij een bijzondere bestuursrechter

Artikel 2 Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

[…]

Wet ruimtelijke ordening:

a. een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid

[…]

Verordening Romte Fryslân 2014

Artikel 1 Bundeling algemeen

1.1 Algemeen

1.1.1

1. In een ruimtelijk plan voor landelijk gebied mogen geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies.

[…]

1.2 Hergebruik vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing

1.2.1

1. In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kunnen nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen, met dien verstande dat op de omzetting van de bestemming van recreatiewoningen naar een woonbestemming voor permanente bewoning de artikelen 5.8.1 en 5.8.2 van toepassing zijn.

2. Bij hergebruik als bedoeld in het eerste lid kunnen op het perceel de volgende functies worden toegestaan:

a. wonen en zorg, met dien verstande dat woningen - voor zover deze geen verband houden met zorgverlening - slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen;

b. dagrecreatie, verblijfsrecreatie met inachtneming van artikel 5.5.1, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie, restaurants, logies of daarmee vergelijkbare horecavormen;

c. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het perceel en daaraan bedrijfsmatig en wat betreft omvang ondergeschikt is;

d. dienstverlening en niet-industriële bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1, 2 en 3 of naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving.

3. Bij een functie als bedoeld in het tweede lid kan enige aanvullende nieuwbouw worden toegestaan mits deze wat betreft omvang duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

4. Aan hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw worden in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied zodanige regels gesteld, dat:

a. bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden blijven;

b. de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;

c. geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

[…]

1.5 Saldoregeling woningen

1.5.1

1. In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kan een nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, indien:

a. per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt, en

b. in geval van vervanging de bestaande woning wordt gesloopt, en in geval van verplaatsing de locatie van de woning aan de woonbestemming wordt onttrokken, en

c. het oppervlak van de nieuwe woning inclusief de bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m², dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m², en

d. de nieuwe woning qua omvang en uitstraling wordt ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een karakteristiek gebouw, tenzij de bouwtechnische en functionele staat van het gebouw zodanig slecht is dat doelmatig hergebruik daarvan redelijkerwijs niet reëel is.

Planregels

[…]

Artikel 26 Wonen - Voormalig boerderij

[…]

26.2 Bouwregels

26.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

[…]

c. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m², dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;

d. de oppervlakte van een woning bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m²)' niet meer dan is aangegeven.

[…]

26.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

[…]

c. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' niet meer dan 200 m² en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' niet meer dan

84 m²;

[…]

26.4 Afwijken van de bouwregels

26.4.1 Hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

Het college van burgemeester en wethouders kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt onder van:

-de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

-het bebouwingsbeeld;

-de verkeersveiligheid,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 26.2.1, sub c voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw tot:

1. ten hoogste 150 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

2. ten hoogste 200 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 40% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

3. ten hoogste 250 m², mits de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, voor zover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;

b. de in lid 26.4.1, sub a genoemde vergroting is alleen toegestaan indien de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, dan wel hobbymatige activiteiten.

c. lid 26.2.1, sub c voor vervangende herbouw van de bestaande voormalige bedrijfsgebouwen ten behoeve van de uitoefening van

aan-huis-verbonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, mits:

1. de totale oppervlakte na herbouw niet meer bedraagt dan 75% van de bestaande oppervlakte;

2. aan de te verlenen omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;

3. de bebouwing zo goed mogelijk aansluit bij de bestaande bebouwing;

d. lid 26.2.2, sub a voor de herbouw van het hoofdgebouw op een andere locatie binnen het bestemmingsvlak tot maximaal de bestaande oppervlakte, mits uit een akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting aan de gevel niet meer bedraagt dan 48 dB of in geval van een geluidsbelasting hoger dan 48 dB hiervoor door het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden zijn verleend;

e. lid 26.2.3, sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijhorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens;

f. lid 26.2.5, sub d voor een afwijking van de bouwhoogte van lichtmasten tot 8 m, met dien verstande dat de lichtmasten geen lichthinder mogen veroorzaken.

26.5 Specifieke gebruiksregels

26.5.1 Toegestaan gebruik

a. Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, is toegestaan, mits:

1. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;

2. alle bedrijfsactiviteiten plaatsvinden binnen gebouwen, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;

3. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;

4. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

5. er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid;

6. van de activiteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;

7. parkeren op eigen erf plaatsvindt.

b Stalling van boten en caravans

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de stalling van boten en caravans is toegestaan, mits:

1. de opslag plaatsvindt binnen de voormalige bedrijfsgebouwen;

2. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat er voldoende bergruimte bij de woning overblijft.

c Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

1. de woonfunctie behouden blijft;

2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;

3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt

4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m²;

5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;

6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

d Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

1. de woonfunctie behouden blijft;

2. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;

3. de gronden in de directe nabijheid van de woning zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m² bedraagt;

4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;

5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m² en een goothoogte van maximaal 3,5 m;

6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van

15 maart tot en met 31 oktober;

7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

e Paardrijbak

Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:

1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;

2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;

3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van

1,4 m;

4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;

5. de verlichting direct bij en uitsluitend gericht op de paardrijbak wordt geplaatst en deze niet meer dan 60 LUX/m² produceert, gemeten 1 m boven de bodem van de paardrijbak; bovendien mag de verlichting niet worden gebruikt tussen 23.00 uur en 07.00 uur; dit om lichtoverlast te voorkomen.

26.6 Afwijken van de gebruiksregels

26.6.1 Aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.1, sub a Aan huis verbonden beroep of bedrijf en toestaan dat:

a. gronden en bouwwerken worden gebruikt voor een

aan-huis-verbonden-beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit die niet is genoemd in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid, mits dit aan-huis-verbonden-beroep of deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteit niet meer milieubelastend is dan de beroepen en activiteiten die wel in Bijlage 5 Lijst met toelaatbare beroepen en bedrijvigheid zijn genoemd;

b. de bedrijfsvloeroppervlakte wordt vergroot tot de oppervlakte van de bestaande voormalige bedrijfsgebouwen, mits deze niet meer bedraagt dan 400 m2, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte voor opslag en/of stalling binnen de gebouwen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten niet hoeft te worden beperkt tot ten hoogste 400 m²;

waarbij in beide gevallen geldt dat de woonfunctie niet in onevenredige mate wordt aangetast.

26.6.2 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.1, sub d voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan

15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt, mits:

a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de bouwperceelgrenzen;

b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;

c. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m² bedraagt;

d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van

15 maart tot en met 31 oktober;

e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;

f. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;

g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;

h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.

26.6.3 Incidenteel kamperen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.2, sub c voor het gebruik van gronden voor incidenteel kamperen, mits:

a. het bouwperceel een oppervlakte heeft van ten minste 5.000 m²;

b. het incidenteel kamperen plaatsvindt in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

c. het aantal dagen dat er in deze periode gekampeerd wordt ten hoogste 10 bedraagt;

d. op de betreffende gronden geen bouwwerken voor recreatief nachtverblijf, zoals trekkershutten, chalets of stacaravans worden geplaatst.

26.6.4 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.5.2, sub c, voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, recreatiewoningen of een groepsaccommodatie, mits:

a. de activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen;

b. de verblijfsaccommodatie in het hoofdgebouw en/of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;

c. het aantal recreatieappartementen c.q. -woningen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;

d. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m²;

e. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;

f. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

26.7 Wijzigingsbevoegdheid

[…]

26.7.2 Functiewijziging voormalige agrarische bedrijven

Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van voormalige agrarische bedrijven die op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestemd zijn als 'Wonen - Voormalig boerderij', wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', 'Cultuur en ontspanning', 'Dienstverlening', 'Horeca', 'Recreatie - Dagrecreatie' of

'Recreatie - Verblijfsrecreatie' en de volgende functies toestaan:

1. wonen en zorg, met dien verstande dat:

a. woningen en woonvormen die verband houden met zorgverlening slechts zijn toegestaan in de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke bijgebouwen;

b. er maximaal twee woningen zijn toegestaan, in overeenstemming met het woonplan;

2. recreatie, functies op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, cultuur, kunst, educatie of daghoreca;

3. detailhandel, voor zover deze verband houdt met de hoofdfunctie van het bouwperceel en daaraan bedrijfsmatig en qua omvang ondergeschikt is;

4. dienstverlening en bedrijven behorende tot de milieucategorieën 1 en 2 of naar de aard en invloed op de omgeving daarmee vergelijkbare bedrijven, mits ruimtelijk en functioneel passend in de karakteristiek van de omgeving; mits:

a. bestaande karakteristieke bebouwing behouden blijft, waarbij zorgvuldig met het bodemarchief en met het monumentale/beeldbepalende karakter van oude boerderijen en bijbehorende bouwwerken wordt omgegaan;

b. bij sloop van beeldverstorende bebouwing ten hoogste 75% van het gesloopte oppervlak wordt teruggebouwd ten behoeve van de nieuwe functie;

c. er bij het opstellen van het wijzigingsplan een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de inpasbaarheid van de bebouwing op het erf, mede in relatie tot de bestaande gebouwen;

d. de initiatiefnemer, voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, een voorstel tot landschappelijke inpassing overlegt aan het college van burgemeester en wethouders; het gebruik in de nieuwe functie is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en in stand gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;

e. de omvang en aard van de nieuwe functie en de bebouwing past binnen de voorgestane ontwikkeling van het gebied;

f. de wijziging naar een woonfunctie past binnen een door de provincie geaccordeerd woonplan;

g. de nieuwe functie binnen de gebouwen wordt uitgeoefend;

h. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;

i. aangetoond is dat geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

j. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectievelijk de regels van artikelen 5, 11, 13, 14, 18 of 20 van overeenkomstige toepassing zijn.

[…]