Uitspraak 201808172/1/A3


Volledige tekst

201808172/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 augustus 2018 in zaak nr. 18/1196 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister voor Rechtsbescherming.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.

Bij besluit van 25 januari 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.G.W. van Wees, advocaat te Arnhem, en de minister, vertegenwoordig door mr. J. Schonenberg-Zwanenburg, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft op 26 augustus 2017 een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn. De minister heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) op naam van [appellant] is geregistreerd dat:

hij op 3 juli 2015 is veroordeeld wegens beschadiging van goederen en brandstichting tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij hem een maatregel van schadevergoeding is opgelegd van €250,00 subsidiair vijf dagen hechtenis en bij beslissing van 5 januari 2016 een gevangenisstraf van vier maanden ten uitvoer is gelegd;

op 2 augustus 2013 een zaak tegen hem wegens mishandeling voorwaardelijk is geseponeerd op grond van "door feit of gevolgen getroffen";

op 5 november 2012 een zaak tegen hem wegens beschadiging van goederen voorwaardelijk is geseponeerd op grond van "beperkte kring" en;

op 14 oktober 1992 een zaak tegen hem wegens aanranding is geseponeerd op grond van "gering aandeel in feit".

Wet- en regelgeving

2.    De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Hoger beroep

3.        [appellant] betoogt dat de minister zijn aanvraag om een VOG ten onrechte heeft afgewezen. In het kader van het objectieve criterium is het onredelijk dat hem sepots voor strafbare feiten worden tegengeworpen die afgifte van een VOG in het verleden niet hebben belet. Ook stelt hij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2331, dat de minister te zwaar heeft getild aan het sepot voor de aanranding uit 1992 gezien het tijdsverloop, zijn minderjarigheid toendertijd en zijn geringe aandeel. Dit feit had bovendien niet vindbaar mogen zijn. De veroordeling uit 2015 en de sepots uit 2013 en 2012 zien op feiten die buiten zijn werk als taxichauffeur hebben plaatsgevonden in een burenruzie. Verder heeft de minister de afweging in het kader van het subjectieve criterium niet in zijn nadeel mogen doen uitvallen, omdat hij ruim twintig jaar goed heeft gefunctioneerd als taxichauffeur en de afwijzing grote nadelige financiële gevolgen voor hem heeft. Voorts is de afwijzing van zijn aanvraag gelet op de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:61, in strijd met het gelijkheidsbeginsel, aldus [appellant].

Beoordeling

4.        Aan het objectieve criterium zoals bedoeld in paragraaf 3.2. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: beleidsregels) is voldaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4242) moet de minister bij de toepassing van het objectieve criterium onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. [appellant] heeft een VOG aangevraagd ten behoeve van zijn chauffeurskaart. De minister heeft bij de beoordeling van de aanvraag terecht het screeningsprofiel "Chauffeurskaart" van toepassing verklaard. Afgezien van de waarde die in het kader van het objectieve criterium door de minister is gehecht aan de sepots, is de veroordeling van 3 juli 2015 wegens beschadiging van goederen en brandstichting bij een kerk bij uitstek niet verenigbaar met de functie van een taxichauffeur die veelvuldig te maken krijgt met passagiers met hun eigendommen en andere weggebruikers. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:74) gelden in de taxibranche hoge integriteitseisen. Vermelde strafbare feiten geven geen blijk van de beheersing die van een taxichauffeur verwacht mag worden. Dat [appellant] de strafbare feiten in de privésfeer en niet tijdens een dienst als taxichauffeur heeft gepleegd, maakt niet dat de minister deze gegevens in het JDS ten onrechte heeft betrokken in de besluitvorming.

5.    Op grond van paragraaf 3.3 van de beleidsregels kan de minister oordelen dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium. Paragraaf 3.3.1 van de beleidsregels vermeldt welke omstandigheden altijd in de beoordeling betrokken moeten worden, te weten de afdoening van de zaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.

5.1.    Op 3 juli 2015 is [appellant] veroordeeld wegens beschadiging van goederen en brandstichting tot een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er sepots voor mishandeling, beschadiging van goederen en aanranding. De minister heeft, anders dan [appellant] stelt, ook gegevens uit het JDS over strafbare feiten gedateerd vóór afgifte van een eerdere VOG mogen betrekken in de besluitvorming. Dat deze gegevens toen onvoldoende grondslag boden voor weigering van afgifte van een VOG maakt niet dat deze geen rol spelen in de besluitvorming over een latere aanvraag. In de besluitvorming dient de minister ingevolge artikel 35, eerste lid en artikel 36, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) de aanvrager betreffende gegevens in het JDS in ogenschouw te nemen. Daarbij dienen ongeacht het antwoord op de vraag of gegevens eerder niet aan een toewijzing van de aanvraag in de weg hebben gestaan, alle gegevens in samenhang te worden bezien. Ook het sepot uit 1992 heeft de minister in de besluitvorming mogen betrekken. In de door [appellant] vermelde uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2016 was op naam van de aanvrager een veroordeling in eerste aanleg uit 1992 wegens het medeplegen van moord en het overtreden van de Wet wapens en munitie geregistreerd in het JDS. Verder was er geen strafbaar feit geregistreerd. Op naam van [appellant] zijn daarentegen naast het sepot uit 1992, twee sepots uit 2012 en 2013 en een veroordeling uit 2015 geregistreerd. Alleen hierom al zijn beide gevallen niet vergelijkbaar. Ook de stelling dat de gegevens over het zedendelict niet meer vindbaar hadden mogen zijn, slaagt niet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen ziet verjaring van een strafbaar feit alleen op de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Dit laat de registratie van gegevens daarover in het JDS onverlet.

5.2.    Hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 11 december 2013 baat [appellant] ook niet. In die zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris er ten onrechte van uitging dat ten aanzien van de aanvrager in het JDS geregistreerde zedendelicten hem zwaar waren aangerekend en ernstige feiten betroffen terwijl dit wel zwaarwegende belangen waren in de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium. Daarom had de belangenafweging niet zorgvuldig plaatsgevonden. In het geval van [appellant] is het sepot voor het zedendelict uit 1992 wel meegewogen, maar is in het besluit van 25 januari 2018 waarde gehecht aan de frequentie van de strafbare feiten binnen en buiten de terugkijktermijn en het tijdsverloop sinds en de afdoening bij de veroordeling op 3 juli 2015. De minister heeft zich daarbij niet uitgelaten over de ernst en afdoening van de zaak ten aanzien van het zedendelict.

5.3.    De minister heeft zich gelet op de frequentie van de geregistreerde feiten, het korte tijdsverloop tussen de veroordeling op 3 juli 2015 en het besluit van 25 januari 2018 en de niet lichte straf bij genoemde veroordeling, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van [appellant] uitvalt. Daarmee bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat tot afgifte van een VOG had moeten worden overgegaan.

5.4.    Gelet op vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister de aanvraag om een VOG heeft mogen afwijzen.

5.5.    Het betoog faalt.

Slotsom

6.        Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.            Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019

317-898.

BIJLAGE

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

Artikel 35

1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.

[…]

3. Onze Minister betrekt niet in zijn oordeel de justitiële gegevens met betrekking tot de strafbare feiten die zijn afgedaan met een onherroepelijke vrijspraak.

Artikel 36

1. Onze Minister kan bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens alsmede van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet politiegegevens, met uitzondering van de gegevens waarover op grond van artikel 21 geen mededeling kan worden gedaan aan de verzoeker, die gebruik maakt van zijn recht, als bedoeld in artikel 18, eerste lid.

[…]

Beleidsregels VOG-NP-RP 2013

Paragraaf 3.2.

De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:

1. justitiële gegevens (strafbaar feit);

2. indien herhaald;

3. risico voor de samenleving en

4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.

Paragraaf 3.2.3.

Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.

Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium

Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.

[…]

Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval

Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.

Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:

- de afdoening van de strafzaak;

- het tijdsverloop;

- de hoeveelheid antecedenten.

[…]