Uitspraak 201807638/1/A1


Volledige tekst

201807638/1/A1.
Datum uitspraak: 8 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Deurne,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 augustus 2018 in zaak nr. 18/482 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een veldschuur op het perceel [locatie] te Liessel (hierna: het perceel).

Bij besluit van 29 januari 2018 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met in achtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 3 april 2019 heeft het college een nieuw besluit genomen op het bezwaar van [wederpartij] tegen het besluit van 15 augustus 2017.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2019, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.M.J. Thijssen, en [wederpartij], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op het perceel is een gebouw aanwezig dat in 1956 zonder vergunning is opgericht. In het voorheen geldende bestemmingsplan was het gebouw aangeduid als noodwoning. Het ruimtelijk beleid stond op het perceel geen woning toe. Het gebouw is vanaf 9 juni 1992 door [vergunninghouder] en zijn echtgenote in gebruik genomen als woning. Ter uitvoering van de tussenuitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2720, heeft de raad van de gemeente Deurne op 16 februari 2016 het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" ten aanzien van het perceel gewijzigd vastgesteld. Ingevolge dat bestemmingsplan rustte op de gronden van het perceel de bestemming "Agrarisch-3". Ter plaatse van het bestaande gebouw zijn op de verbeelding van het bestemmingsplan de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2" en "wro-zone - woning met persoonsgebonden overgangsrecht" opgenomen. Het bestemmingsplan "Derde herziening bestemmingsplan Buitengebied" is op 19 december 2017 vastgesteld en op 23 maart 2018 in werking getreden. Ten tijde van het bestreden besluit was het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" geldend.

2.    [vergunninghouder] heeft op 24 mei 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingediend voor het gebouw op het perceel. Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat, gelet op voormelde aanduidingen op de verbeelding, in samenhang bezien met het persoonsgebonden overgangsrecht als bedoeld in artikel 44.3 van de planregels, de veldschuur kan en mag worden bewoond. Van strijd met het bestemmingsplan is daarom volgens het college geen sprake. Volgens het college is er geen sprake van een woning die wordt gelegaliseerd, maar ziet de omgevingsvergunning op legalisering van een reeds geruime tijd bestaande veldschuur die als woning wordt gebruikt. Dit gebruik is vanwege persoonsgebonden overgangsrecht en het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift strikt persoonsgebonden, aldus het college. Met het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning is geen vergunning verleend voor het gebruik van of het oprichten van een reguliere woning, maar wordt het gebruik van de reeds bestaande bebouwing gelegaliseerd overeenkomstig de bijzondere bestemming die voor deze locatie geldt. Op deze manier wordt voor [vergunninghouder] en zijn echtgenote de mogelijkheid gecreëerd om van het van toepassing zijnde persoonsgebonden overgangsrecht ook feitelijk gebruik te maken.

3.    De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] tegen het bij besluit van 29 januari 2018 in stand gelaten besluit van 15 augustus 2017 gegrond verklaard, het besluit van 29 januari 2018 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank komt in de aangevallen uitspraak tot het oordeel dat gezien de gegevens en de bouwtekeningen een omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend voor de activiteit het bouwen van een woning op het perceel.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij besluit van 15 augustus 2017, in stand gelaten bij besluit van 28 januari 2018, omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een woning, in plaats van voor het bouwen van een veldschuur. Volgens het college volgt uit de bij het besluit van 15 augustus 2017 behorende aanvraag om omgevingsvergunning en uit de omgevingsvergunning dat voor het gebruik van de veldschuur aansluiting wordt gezocht bij het persoonsgebonden overgangsrecht en dat niet is beoogd verder strekkende rechten te verlenen. Dat de bij de vergunning behorende bouwtekeningen in een andere richting wijzen, omdat daarop woonvoorzieningen te zien zijn, maakt dat volgens het college niet anders. Volgens het college kan wat betreft de geplaatste woonvoorzieningen geen beroep op het persoonsgebonden overgangsrecht worden gedaan. Volgens het college maakt het aan de omgevingsvergunning verbonden voorschrift, dat ziet op het persoonsgebonden overgangsrecht, dat er beperkingen aan het gebruik van de veldschuur gesteld mogen worden.

4.1.    Artikel 5.1, eerste lid, van de planregels luidt:

De voor 'Agrarisch - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de ontwikkeling van een in hoofdzaak gemengde plattelandseconomie;

b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

c. agrarisch grondgebruik;

d. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

e. behoud en bescherming van de aardkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - omgevingsvergunning aardkundig waardevol gebied';

f. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied zoekgebied ecologische verbindingszone / watersystemen' de instandhouding van waarden ten behoeve van de verwezenlijking, behoud en herstel van de ontwikkeling van een natuurlijk watersysteem, alsmede de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige, via wijzigingsbevoegdheid te realiseren ecologische verbindingszones, niet onmogelijk te maken;

g. behoud en bescherming van de archeologische en cultuurhistorische waarden;

h. waterhuishoudkundige doeleinden;

i. extensief recreatief medegebruik;

j. doeleinden van openbaar nut;

k. biomassavergisting.

Een en ander met bijbehorende voorzieningen, zoals perceelsontsluitingen, en overeenkomstig de in 5.1.2 opgenomen Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving.

Artikel 5.2, eerste lid, luidt:

Op de binnen deze bestemming gelegen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming omschreven in 5.1.

Het tweede lid, onder 5, onder f, luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur 2' mag eenmalig bebouwing worden vergund tot een maximale omvang van 158 m2 gebruiksoppervlakte en een nokhoogte van 5,5 m."

Artikel 44.3, onder a, luidt:

"Het gebruik als woning ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - woning met persoonsgebonden overgangsrecht' mag worden voortgezet en wel uitsluitend door de persoon/personen die op het moment van het van kracht worden van deze voorschriften volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Deurne als hoofdbewoner en diens partner staan ingeschreven op het betreffende adres. Eventuele inwonende gezinsleden mogen in de woning wonen zolang ze inwonen bij degene, die als hoofdbewoner dan wel als diens partner volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Deurne als hoofdbewoner en diens partner op het betreffende adres staan ingeschreven op het moment van het van kracht worden van deze voorschriften."

4.2.    Op het perceel mag op grond van het bestemmingsplan een veldschuur worden gebouwd met de afmetingen genoemd in artikel 5, tweede lid, onder f, van de planregels. Door [vergunninghouder] is weliswaar een omgevingsvergunning aangevraagd voor een veldschuur, maar uit het aanvraagformulier en de daar bijbehorende tekeningen blijkt dat het gebouw geschikt zal zijn voor bewoning. In het aanvraagformulier staat "legaliseren van de veldschuur, met als doel dat het persoonsgebonden overgangsrecht regelt dat de [vergunninghouder en echtgenote] hierin mogen blijven wonen". Uit de bouwtekeningen volgt dat de aanvraag betrekking heeft op een gebouw met onder meer een woonkamer, keuken, een bijkeuken, drie slaapkamers, een badkamer, een toilet en een berging. Verder staat op de bij de aanvraag behorende bouwtekening "plan voor revisieaanvraag tbv bouwen van woonhuis aan de [locatie] te Liessel voor [vergunninghouder]". De rechtbank heeft terecht overwogen dat gelet op deze gegevens en bouwtekeningen een omgevingsvergunning is aangevraagd voor het bouwen van een woning op het perceel. Het bouwen van een woning ter plaatse is in strijd met artikel 5.2, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 5.1, eerste lid, van de planregels. Dat betekent dat het college in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een woning. Het opnemen van een persoonsgebonden voorschrift, over het gebruik van de veldschuur voor bewoning overeenkomstig artikel 44.3, van de planregels, kan de hiervoor geconstateerde strijd met de bouwvoorschriften in het bestemmingsplan niet wegnemen. Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo had het college de aanvraag ook moeten aanmerken als een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en daarop een besluit moeten nemen.

Het betoog faalt.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Het besluit van 3 april 2019

6.    Bij besluit van 3 april 2019 heeft het college opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Bij dit besluit heeft het college besloten dat voorschrift 3 behorende bij de omgevingsvergunning van 15 augustus 2017 komt te vervallen en wordt vervangen door het volgende voorschrift: "Door middel van deze omgevingsvergunning wordt omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een veldschuur (artikel 5.2.5 onder f van de planregels). Op grond van deze omgevingsvergunning is het niet toegestaan de veldschuur als woning te gebruiken. Dat de [vergunninghouder en echtgenote], woonachtig op [locatie] te Liessel sinds 09-06-1992, de veldschuur als woning mogen gebruiken volgt niet uit de omgevingsvergunning, maar uit artikel 44.3 onder a van de planregels. De rechtsopvolger dient de voorzieningen (toilet, bad/douche en keukenblok) te verwijderen en verwijderd te houden na beëindiging van het persoonsgebonden overgangsrecht."

Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Het beroep van [wederpartij] wordt geachte mede te zijn gericht tegen dit nieuwe besluit.

7.    [wederpartij] betoogt dat het besluit van 3 april 2019 voor vernietiging in aanmerking komt, omdat het college daarmee nog steeds omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een woning, terwijl het bestemmingsplan daarvoor geen titel bevat.

7.1.    Het betoog slaagt. Zoals in overweging 4.2 is overwogen heeft het college in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel. Het door het college bij besluit van 3 april 2019 aan de omgevingsvergunning van 15 augustus 2017 verbonden gebruiksvoorschrift, neemt de strijd met het bestemmingsplan ten aanzien van de activiteit bouwen niet weg. Met het besluit van 3 april 2019 is dus wederom in strijd met het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel.

8.    Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 3 april 2019 is gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd.

Proceskosten

9.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 3 april 2019, kenmerk 00645924/1088114, gegrond;

III.    vernietigt dat besluit;

IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Deurne tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Deurne een griffierecht van € 508,00 (zegge: vijfhonderdacht euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Wortmann    w.g. Kamphorst-Timmer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019

776.