Uitspraak 201805163/1/A3


Volledige tekst

201805163/1/A3.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018 in zaak nr. 17/7297 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 heeft het college aan [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd wegens het zonder vergunning onttrekken van de woning [locatie 1] te Amsterdam aan de bestemming tot bewoning.

Bij besluit van 10 november 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Frielink, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van het pand [locatie 2] te Amsterdam. Op de begane grond van het pand is een garage. Het appartement op de eerste verdieping (…) heeft [appellant] naar hij stelt in gebruik. Het appartement […] verhuurt hij. [appellant] woonde naar eigen zeggen doordeweeks in zijn appartement. De weekenden bracht hij door bij zijn vriendin en hun gezin in Diemen, waar hij voordien alle dagen verbleef.

1.1.    Het college is na een zoeklichtmelding een administratief onderzoek en een buitendienstonderzoek gestart. Uit het administratieve onderzoek kwam naar voren dat het pand de bestemming wonen heeft en dat volgens de Basisregistratie personen (hierna: brp) geen personen op het adres zijn ingeschreven. Op 21 juli 2016 hebben twee toezichthouders een controle uitgevoerd bij het appartement [locatie 1]. Uit het rapport van bevindingen blijkt dat bij die controle toeristen zijn aangetroffen die het appartement voor zes dagen via Booking.com hadden gehuurd. De sleutel hadden zij ontvangen van de moeder van [appellant]. In het appartement zijn geen persoonlijke spullen aangetroffen. Omdat [appellant] niet op het adres is ingeschreven in de brp en geen hoofdbewoning heeft in de woning, voldoet hij volgens het college niet aan de voorwaarden voor vakantieverhuur. Daarom heeft het college een boete van € 13.500,00 opgelegd voor het onttrekken van de woning aan de woningvoorraad.

De uitspraak van de rechtbank

2.    De rechtbank heeft overwogen dat een woning zonder vergunning aan de woonbestemming mag worden onttrokken als aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid wordt voldaan. Die voorwaarden zijn onder meer dat de woning duurzaam moet worden bewoond én dat de hoofdbewoner ook in de brp op dat adres is ingeschreven. Het is niet in geschil dat [appellant] niet op het adres [locatie 1] staat ingeschreven. Reeds daarom wordt niet aan de voorwaarden voldaan. Hoewel het is toegestaan om een tweede woning in Amsterdam aan te houden, mag een tweede woning niet zonder vergunning voor vakantieverhuur worden gebruikt. [appellant] betwist niet dat de woning op 21 juli 2016 aan toeristen werd verhuurd. Voor de onttrekking van de woning aan de woningvoorraad had [appellant] een vergunning moeten vragen. De conclusie is dat sprake was van woningonttrekking zonder dat daarvoor een vergunning was verleend. Het college mocht voor deze overtreding een boete opleggen, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep van [appellant]

3.    [appellant] betoogt dat het college ten onrechte ervan uitgaat dat als de hoofdbewoner niet in de brp is ingeschreven op het adres en de woning wordt verhuurd, er dan sprake is van woningonttrekking. Hierbij wordt ten onrechte niet beoordeeld of desondanks sprake is van duurzame bewoning, aldus [appellant]. Verder betoogt [appellant] dat hij het appartement wel duurzaam bewoont, maar dat hij zijn spullen had opgeslagen in de garage omdat het een zeer klein appartement is.

Was er sprake van woningonttrekking?

4.    Artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 luidt:

"Het is verboden om een woonruimte […] zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a. anders dan ten behoeve van de bewoning […] door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken."

4.1.    Niet in geschil is dat de woning op 21 juli 2016 door toeristen werd gebruikt die de woning voor een week hadden gehuurd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie onder meer de uitspraak van 14 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3155, volgt uit de verhuur van de woning aan en het gebruik van de woning door toeristen dat deze niet beschikbaar was voor duurzame bewoning en dat deze derhalve aan de woonruimtevoorraad was onttrokken. Dit geldt ook voor het eenmaal voor een korte periode verhuren van een woning. Het betoog van [appellant] dat geen sprake was van woningonttrekking omdat hij slechts eenmalig verhuurde, slaagt niet.

Voldeed [appellant] aan de voorwaarden voor vakantieverhuur?

5.    In de Huisvestingsverordening Amsterdam is in artikel 3.1.2 de reikwijdte van de vergunningplicht geregeld:

"1. De in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet:

a. anders dan ten behoeve van bewoning of het gedeeltelijk gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning worden onttrokken;

[…]"

5.1.    Op de internetpagina van de gemeente is vermeld onder welke omstandigheden de woning zonder vergunning mag worden verhuurd zonder dat daartegen handhavend zal worden opgetreden. Als eerste regel is daarbij vermeld dat de verhuurder hoofbewoner van de woning is en daar ook woont, en dus ook ingeschreven is in de basisregistratie personen van de gemeente Amsterdam. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2833, is voor het voldoen aan de voorwaarden voor vakantieverhuur niet doorslaggevend of gemotiveerd wordt betwist dat de woning niet permanent werd bewoond. Het ingeschreven staan in de brp op het adres wordt als zelfstandige voorwaarde gesteld in het kader van vakantieverhuur zonder vergunning. Aan deze voorwaarde heeft [appellant] niet voldaan. Daarnaast heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij zijn hoofdverblijf had in de woning. Zijn stelling dat hij in verband met de verhuur zijn persoonlijke spullen in een kast in de garage op de begane grond had opgeborgen, is daarvoor onvoldoende. Ook aan deze voorwaarde voor vakantieverhuur voldeed [appellant] niet.

Slotoverwegingen

6.    Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

545.