Uitspraak 201804137/1/A3


Volledige tekst

201804137/1/A3.
Datum uitspraak: 13 februari 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2018 in zaak nr. 17/6257 in het geding tussen:

[appellante]

en

de stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2017 heeft de stichting het verzoek van [appellante] om informatie betreffende haar meerderjarige zoon, zijn bezittingen en zijn leven niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 17 oktober 2017 heeft de stichting het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2019, waar [appellante], en de stichting, vertegenwoordigd door mr. S. Sedick, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2.    De zoon van [appellante] heeft sinds 16 maart 2004 onder toezicht gestaan van de stichting. Op 29 november 2005 volgde een machtiging tot uithuisplaatsing, die heeft geduurd tot de zoon op 8 oktober 2015 meerderjarig werd. [appellante] heeft de stichting op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) verzocht om informatie over haar meerderjarige zoon, zijn bezittingen en zijn leven.

Besluitvorming

3.    Bij het besluit van 17 oktober 2017 heeft de stichting de niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek van [appellante] gehandhaafd. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de Wob niet van toepassing is op een verzoek om inzage of verstrekking van cliëntdossiers. De stichting heeft [appellante] hierbij in overweging gegeven om met instemming van haar zoon een verzoek om inzage en afschrift van documenten uit het dossier van haar zoon in te dienen op grond van de Jeugdwet.

Aangevallen uitspraak

4.    De rechtbank heeft overwogen dat de stichting zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet van toepassing is. De Jeugdwet kent een eigen regime van inzage in en verstrekking van gegevens over cliënten van de stichting, dat derogeert aan de Wob. Derhalve geldt de in de Wob gestelde beslistermijn niet. Volgens de rechtbank kan [appellante] wel een verzoek op grond van de Jeugdwet indienen. Op grond van die wet kan de stichting evenwel niet als bestuursorgaan worden aangemerkt. Bij een eventuele afwijzing van een dergelijk verzoek dient [appellante] zich te wenden tot de burgerlijke rechter.

Hoger beroep

5.     [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Wob niet van toepassing is op haar verzoek en dat de stichting geen bestuursorgaan is. Volgens [appellante] heeft zij haar Wob-verzoek terecht bij de stichting ingediend en is deze instelling een bestuursorgaan. Als dit onjuist is, had de stichting haar verzoek moeten doorsturen naar het juiste bestuursorgaan. Haar verzoek is voorts ten onrechte afgewezen. Het gaat om gangbare en neutrale gegevens over haar zoon, die zij nodig heeft om invulling te kunnen geven aan haar ouderschap. [appellante] verwijst onder meer naar artikelen uit het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). De afwijzing is voorts onvoldoende gemotiveerd en er is te laat besloten, aldus [appellante].

5.1.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Jeugdwet een eigen regime van inzage in en verstrekken van gegevens over cliënten van de stichting kent, dat derogeert aan de Wob. Zij heeft hiertoe terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1140 over de toepassing van de Wet op de Jeugdzorg die door de Jeugdwet is vervangen. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de stichting zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet van toepassing is op verzoeken tot het verstrekken van cliëntdossiers van de stichting. De in de Wob opgenomen beslistermijn alsmede de verplichting tot het doorsturen van een verzoek naar het bevoegde bestuursorgaan zijn daarom evenmin van toepassing. Voor zover [appellante] heeft verwezen naar artikelen uit het IVRK, kan dat niet leiden tot een ander oordeel over de toepassing van de Wob. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het [appellante] vrij staat een verzoek om inzage op grond van de Jeugdwet in te dienen, maar dat de bestuursrechter onbevoegd is over een eventuele afwijzing te oordelen nu de stichting in zoverre op grond van de Jeugdwet geen bestuursorgaan is. Voor het oordeel dat de rechtbank haar overwegingen onvoldoende heeft gemotiveerd, bestaat op grond van het vorenstaande geen grond.

Het betoog faalt.

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.

w.g. Hoogvliet

lid van de enkelvoudige kamer    De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019

730.

BIJLAGE

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 3

1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

[…].

Jeugdwet

Artikel 7.3.10

De jeugdhulpverlener verstrekt aan de betrokkene desgevraagd inzage in en afschrift van het dossier, of delen daarvan. De verstrekking blijft achterwege voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een ander.

Artikel 7.3.11

1. Onverminderd artikel 7.3.2, derde lid, tweede volzin, draagt de jeugdhulpverlener zorg, dat aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over de betrokkene dan wel inzage in of afschrift van het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de betrokkene. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking geschiedt zonder inachtneming van beperkingen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.

2. Onder anderen dan de betrokkene is niet begrepen:

a. degene die rechtstreeks betrokken is bij de verlening van die jeugdhulp en degene die optreedt als vervanger van de jeugdhulpverlener, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden, en

b. degene wiens toestemming ter zake van de verlening van jeugdhulp op grond van de artikelen 7.3.4 en 7.3.15 is vereist, alsmede, indien de toestemming van de personen bedoeld in artikel 7.3.4 niet is vereist, de personen bedoeld in artikel 7.3.4, tweede lid.

3. Indien de jeugdhulpverlener door inlichtingen over de betrokkene dan wel inzage in of afschrift van het dossier te verstrekken niet geacht kan worden de zorg van een goed jeugdhulpverlener in acht te nemen, laat hij zulks achterwege.

4. Derden die beroepshalve beschikken over inlichtingen inzake feiten en omstandigheden die de persoon van een onder toezicht gestelde minderjarige, diens verzorging en opvoeding of de persoon van een ouder of voogd betreffen, welke inlichtingen noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling, verstrekken de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert, deze inlichtingen desgevraagd of kunnen deze inlichtingen uit eigen beweging aan de gecertificeerde instelling verstrekken, zonder toestemming van de betrokkenen en indien nodig met doorbreking van de plicht tot geheimhouding op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van hun ambt of beroep.

5. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud van het dossier, de wijze waarop de verwerking van gegevens door en de uitwisseling van gegevens tussen het college, de jeugdhulpaanbieders, de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming plaatsvindt en de wijze waarop de verwerking en uitwisseling van gegevens als bedoeld in het vierde lid plaatsvinden. Daarbij kan worden bepaald welke maatregelen moeten worden getroffen om te waarborgen dat de uitwisseling van gegevens veilig en zorgvuldig plaatsvindt.

Artikel 7.3.17

Een beslissing van een jeugdhulpverlener genomen op grond van deze paragraaf, een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15,16, 17 of 19 van de Algemene verordening gegevensbescherming, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van een bezwaar als bedoeld in artikel 21 van die verordening gelden, ook voor zover de jeugdhulpverlener, de beslissing heeft genomen als of namens een bestuursorgaan, voor de toepassing van paragraaf 3.3 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, als een beslissing genomen door een ander dan een bestuursorgaan.