Uitspraak 201705577/1/R6 en 201705578/1/R3


Volledige tekst

201705577/1/R6 en 201705578/1/R3.
Datum uitspraak: 25 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. Stichting Groene Hart, gevestigd te Woerden,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Hoogblokland, gemeente Giessenlanden,
3. [appellant sub 3A], wonend te [woonplaats], en [appellant sub 3B], wonend te Arkel, gemeente Giessenlanden (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
4. [appellant sub 4], wonend te Gorinchem,
5. [appellante sub 5A] en [appellante sub 5B], beiden gevestigd te [plaats] (hierna tezamen en in enkelvoud [appellante sub 5]);

en

1. de raad van de gemeente Gorinchem;
2. de raad van de gemeente Giessenlanden;
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2017 heeft de raad van de gemeente Gorinchem het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" vastgesteld.

Bij besluit van 11 mei 2017 heeft de raad van de gemeente Giessenlanden het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" vastgesteld.

Tegen één of meer van deze besluiten hebben appellanten beroep ingesteld.

Verweerders hebben gezamenlijk een verweerschrift ingediend.

Alle appellanten en verweerders hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 16 maart 2018, waar zijn verschenen Stichting Groene Hart, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [appellanten sub 2], bijgestaan door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], [appellant sub 3], bij monde van [appellant sub 3A], [appellant sub 4], [appellante sub 5], vertegenwoordigd door [gemachtigde D], bijgestaan door mr. J.A.N. Baas, advocaat te Den Haag, de raad van de gemeente Gorinchem, vertegenwoordigd door drs. E. de Kort, A.J. Rijsdijk en M. Gerritsen, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en de raad van de gemeente Giessenlanden, vertegenwoordigd door drs. E. de Kort, eveneens bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam.

Overwegingen

TOETSINGSKADER EN INLEIDING

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2. De bestemmingsplannen zijn onderdeel van de gebiedsontwikkeling Groote Haar. Deze gebiedsontwikkeling is voorzien ten noorden van de kern van Gorinchem op het grondgebied van de gemeenten Gorinchem en Giessenlanden. De gehele gebiedsontwikkeling ligt tussen de bebouwde kom van Gorinchem aan de zuidzijde, de A27 aan de westzijde, het Merwedekanaal en de Merwedelingelijn aan de oostzijde en de kernen in het Groene Hart, Hoogblokland en Arkel aan de noordzijde. Het gebied betreft een betrekkelijk open poldergebied dat deel uitmaakt van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. De gebiedsontwikkeling bestaat uit de realisatie van een nieuw regionaal bedrijventerrein, bedrijventerrein de Groote Haar, met een bruto omvang van ongeveer 68 ha en ongeveer 37 ha netto uitgeefbaar terrein. Ten noorden van het bedrijventerrein is de realisatie van twee windturbines voorzien. Het bedrijventerrein en de windturbines zijn onderdeel van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" dat de raad van de gemeente Gorinchem heeft vastgesteld. Om het bedrijventerrein te kunnen ontsluiten, wordt een nieuwe aansluiting op de A27 gerealiseerd. Dit is voorzien in het ontwerptracébesluit "A27 Houten-Hooipolder" dat medio 2016 ter inzage is gelegd. Tussen de aansluiting op de A27 en het bedrijventerrein wordt een nieuwe verbindingsweg aangelegd. Een deel van de nieuwe verbindingsweg is voorzien op het grondgebied van de gemeente Gorinchem en is onderdeel van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar". Het grootste deel van de verbindingsweg tot aan de aansluiting op de A27 zal worden aangelegd op het grondgebied van de gemeente Giessenlanden en is voorzien in het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar".

3. Het bedrijventerrein "Groote Haar" was eerder onderdeel van het bestemmingsplan "Gorinchem-Noord" dat de raad van de gemeente Gorinchem heeft vastgesteld op 27 januari 2011. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4636, het bestemmingsplan "Gorinchem-Noord" wat betreft het daarin voorziene bedrijventerrein vernietigd, omdat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan onvoldoende zeker was of een tijdelijke dan wel definitieve ontsluiting van het bedrijventerrein op de A27 binnen de planperiode van tien jaar kon worden gerealiseerd.

4. Stichting Groene Hart en de overige appellanten, zijnde bewoners, grondeigenaren en/of exploitanten van een bedrijf in de omgeving van de plangebieden, verzetten zich tegen de realisatie van de gebiedsontwikkeling Groote Haar vanwege de gevolgen die de gebiedsontwikkeling volgens hen heeft op onder meer de natuur, het landschap, hun woon- en leefklimaat en/of hun bedrijfsvoering.

OPZET UITSPRAAK

5. Na de beoordeling van de ontvankelijkheid van de beroepen (overwegingen 7-13), zal worden ingegaan op de procedurele beroepsgronden (overwegingen 14 en 15). Vervolgens komen de inhoudelijke beroepsgronden aan de orde, die zijn onderverdeeld in de volgende onderwerpen:

- experimenteerstatus op basis van de Crisis- en herstelwet (overwegingen 16-21);
- de locatiekeuze voor het bedrijventerrein (overweging 22 en 23);
- de ladder voor duurzame verstedelijking (overwegingen 24-41);
- ontsluiting van het bedrijventerrein en de aanleg van de verbindingsweg Groote Haar (overwegingen 42-47);
- ligging van het bedrijventerrein in het Groene Hart en de effecten op het landschap (overweging 48);
- milieueffecten en de effecten op de natuur en de flora en fauna als gevolg van de aanleg van het bedrijventerrein en de ontsluitingsweg (overwegingen 49-51);
- windturbines (overwegingen 52-57);
- waardedaling (overweging 58);
- financiële uitvoerbaarheid (overweging 59);
- overige individuele beroepsgronden van [appellanten sub 2] en [appellante sub 5] (overwegingen 60-66).

Aan het einde van de uitspraak staat een conclusie (overweging 68).

6. [appellant sub 3] heeft in zijn beroepschrift vermeld de beroepsgronden van Stichting Groene Hart te onderschrijven. In deze uitspraak wordt met Stichting Groene Hart daarom tevens [appellant sub 3] bedoeld.

ONTVANKELIJKHEID

[appellant sub 3]

Ondertekening van het beroepschrift

7. Verweerders stellen dat het beroep van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij bij het instellen van het beroep via het digitaal loket van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een niet ondertekende bijlage heeft gevoegd waarin zijn beroepsgronden zijn vermeld. Volgens verweerders had deze bijlage gelet op het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moeten worden ondertekend.

7.1. In artikel 6:5, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift wordt ondertekend.

Over verkeer langs elektronische weg zijn in afdeling 2.3 van de Awb wettelijke regels opgenomen. Deze afdeling is gelet op het bepaalde in artikel 8:40a, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de bestuursrechter. Over het vereiste van ondertekening is in artikel 2:16, eerste lid, van afdeling 2.3 van de Awb het volgende bepaald: "Aan het vereiste van ondertekening is voldaan door een elektronische handtekening, indien de methode die daarbij voor ondertekening is gebruikt, voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het is gebruikt."

7.2. [appellant sub 3] heeft via het digitaal loket van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met behulp van een DigiD-code beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Bij de indiening van het beroep is vermeld dat voor de gronden en de motivering van beroep wordt verwezen naar de bijgevoegde bijlage. Naar het oordeel van de Afdeling vereist artikel 6:5, eerste lid, van de Awb niet dat deze bijlage van een fysieke handtekening wordt voorzien alvorens die wordt geüpload. Doordat de bijlage hoort bij het met behulp van een DigiD-code ingediende beroep en DigiD een betrouwbare methode van ondertekening vormt als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid, van de Awb, is naar het oordeel van de Afdeling aan het vereiste van ondertekening van het beroepschrift voldaan.

Machtiging [appellant sub 3B]

8. Verweerders wijzen erop dat het beroepschrift van [appellant sub 3] is ingediend door [appellant sub 3A], waarbij in het beroepschrift [appellant sub 3B] als mede-indiener is vermeld. Volgens verweerders is er bij het beroepschrift geen machtiging overgelegd waaruit blijkt dat [appellant sub 3A] gemachtigd is om namens [appellant sub 3B] beroep in te stellen. Gelet hierop is het beroep van [appellant sub 3], voor zover ingesteld door [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk, aldus verweerders.

8.1. De Afdeling stelt vast dat bij het beroepschrift van [appellant sub 3] geen machtiging is overgelegd waarin is vermeld dat [appellant sub 3A] is gemachtigd om namens [appellant sub 3B] beroep in te stellen. Op grond van een dergelijk gebrek kan het beroep van [appellant sub 3B] niet-ontvankelijk worden verklaard, mits aan [appellant sub 3B] de gelegenheid is geboden het gebrek te herstellen binnen een aan hem daarvoor gestelde termijn. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb. Na daartoe door de Afdeling in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [appellant sub 3B] alsnog een machtiging overgelegd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om het beroep van [appellant sub 3], voor zover ingediend door [appellant sub 3B], niet-ontvankelijk te verklaren.

Belanghebbendheid [appellant sub 3A]

9. Verweerders stellen voorts dat het beroep van [appellant sub 3], voor zover ingediend door [appellant sub 3A], eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij wijzen er daarbij op dat [appellant sub 3A] heeft gesteld dat hij belanghebbende is bij de bestreden besluiten omdat hij agrarische gronden in eigendom heeft die liggen nabij de plangebieden. Volgens verweerders is de afstand tussen de agrarische gronden en de plangebieden te groot om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij de bestreden besluiten betrokken belang. Daarnaast heeft [appellant sub 3A] de agrarische gronden in het kader van een nalatenschap in mede-eigendom met zijn broers en kan [appellant sub 3A] daarom uitsluitend gezamenlijk met zijn broers beroep instellen tegen de bestreden besluiten, aldus verweerders.

9.1. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Een belanghebbende is blijkens het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

9.2. Ter zitting is vastgesteld dat [appellant sub 3A] agrarische gronden in mede-eigendom heeft die liggen in een open poldergebied op ongeveer 325 m van de noordzijde van het plangebied van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" en eveneens op enkele honderden meters van het plangebied van het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar". Een dergelijke afstand is naar het oordeel van de Afdeling gezien de aard en omvang van de met de bestemmingsplannen mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen niet zodanig groot dat op voorhand is uitgesloten dat ter plaatse van de agrarische gronden gevolgen van enige betekenis van de bestreden besluiten zullen worden ondervonden. Daarvoor acht de Afdeling redengevend dat wordt voorzien in de ontwikkeling van een groot bedrijventerrein waar bedrijven tot en met milieucategorie 5.2 zijn toegestaan en dat volledig zal worden ontsloten via de in de bestemmingsplannen voorziene verbindingsweg. Voorts acht de Afdeling redengevend dat aan de noordzijde van het bedrijventerrein twee windturbines zijn voorzien met een maximale tiphoogte van ongeveer 175 m.

[appellant sub 3] heeft als mede-eigenaar van de agrarische gronden naar het oordeel van de Afdeling een eigen belang dat rechtstreeks bij de bestreden besluiten is betrokken. In het kader van dat belang heeft hij op eigen naam beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten en is zijn beroep naar het oordeel van de Afdeling ontvankelijk.

Conclusie ontvankelijkheid [appellant sub 3]

10. Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 3] ontvankelijk.

[appellant sub 4]

11. [appellant sub 4] heeft uitsluitend beroep ingesteld tegen het besluit van de raad van de gemeente Gorinchem tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar". Hij richt zich in zijn beroepschrift tegen de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar.

12. Volgens de raad van de gemeente Gorinchem is [appellant sub 4] geen belanghebbende bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar, omdat hij op 800 m van het voorziene bedrijventerrein woont, geen zicht heeft op het bedrijventerrein en gelet op de tussen de woning van [appellant sub 4] en het bedrijventerrein gelegen bebouwing, de A15 en de Betuweroute is uitgesloten dat [appellant sub 4] ruimtelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van het voorziene bedrijventerrein.

12.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

12.2. De Afdeling ziet gelet op de lijn die is neergelegd in de uitspraak van 23 augustus 2017 aanleiding om [appellant sub 4] - in afwijking van de hiervoor onder 3 genoemde uitspraak over het bestemmingsplan "Gorinchem-Noord" - niet aan te merken als belanghebbende bij het bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar. Daarvoor acht de Afdeling redengevend dat [appellant sub 4] op ongeveer 750 m van de rand van het zuidelijke deel van het bedrijventerrein woont. Het bestemmingsplan staat het dichtst bij de woning van [appellant sub 4] bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.2 toe. In noordelijke richting - op grotere afstand van de woning van [appellant sub 4] - zijn de hogere milieucategorieën toegestaan. Gelet op de toegepaste inwaartse zonering, de afstand tussen de woning van [appellant sub 4] en de rand van het bedrijventerrein van ongeveer 750 m en de omstandigheid dat zich tussen de woning van [appellant sub 4] en het bedrijventerrein onder meer stedelijke bebouwing, de A15 en de Betuweroute bevindt, acht de Afdeling de gevolgen van het bedrijventerrein Groote Haar voor de woon- en leefsituatie van [appellant sub 4] dermate gering dat een persoonlijk belang van [appellant sub 4] bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein ontbreekt.

13. Gelet op het vorenstaande concludeert de Afdeling dat het beroep van [appellant sub 4] gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Gorinchem tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" niet-ontvankelijk is.

PROCEDURELE BEROEPSGRONDEN

Aanvang onderzoeken milieueffectrapport

14. [appellant sub 3] stelt dat met het opstellen van het milieueffectrapport (hierna: MER) is gestart op het moment dat de "Notitie Reikwijdte en detailniveau Gebiedsontwikkeling Groote Haar" (hierna: de notitie reikwijdte en detailniveau), met daarin een onderzoeksopzet voor het op te stellen MER, nog ter inzage lag. [appellant sub 3] acht dit prematuur.

14.1. De notitie reikwijdte en detailniveau is van 13 november 2015 tot en met 3 december 2015 ter inzage gelegd. Vervolgens zijn van 12 februari 2016 tot en met 24 maart 2016 het opgestelde MER en de voorontwerpbestemmingsplannen voor gebiedsontwikkeling Groote Haar ter inzage gelegd. Het enkele feit dat het MER kort na de terinzagelegging van de notitie reikwijdte en detailniveau is opgesteld en dat de onderzoeken in het kader van het MER reeds ten tijde van dan wel voorafgaand aan de terinzagelegging van de notitie reikwijdte en detailniveau zijn verricht, is op zichzelf geen reden om op voorhand en in zijn algemeenheid te twijfelen aan de deugdelijkheid van het MER en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken. Voor zover [appellant sub 3] specifieke bezwaren had over de inhoud van het MER en de in dat verband verrichte onderzoeken, had hij dat in een zienswijze over het opgestelde MER kenbaar kunnen maken. De inhoudelijke bezwaren die [appellant sub 3] in zijn beroepschrift over de aan het MER ten grondslag liggende onderzoeksrapporten naar voren heeft gebracht, zullen in het onderstaande bij de behandeling van de beroepsgronden over het desbetreffende onderwerp inhoudelijk worden beoordeeld.

Het betoog faalt.

Onderzoeken na terinzagelegging ontwerpbestemmingsplannen

15. [appellant sub 3] stelt dat na de terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplannen aanvullende flora- en faunaonderzoeken zijn uitgevoerd. Doordat de onderzoeksresultaten na de zienswijzentermijn beschikbaar zijn gekomen, is hem de mogelijkheid ontnomen over de resultaten een zienswijze naar voren te brengen, aldus [appellant sub 3].

15.1. Het ontwerp voor de bestemmingsplannen "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" en "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" heeft in de periode van 26 augustus 2016 tot en met 6 oktober 2016 ter inzage gelegen. Aan de vastgestelde bestemmingsplannen liggen verschillende aanvullende flora- en faunaonderzoeken ten grondslag waarvan een deel na de periode van de terinzagelegging van de ontwerpbestemmingsplannen is opgesteld. Geen rechtsregel staat er aan in de weg dat na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan dergelijke aanvullende onderzoeken worden verricht. Slechts indien de aanvullende onderzoeken tot gevolg hebben dat in afwijking van het ontwerpbestemmingsplan een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld, dient de wettelijke procedure met terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan opnieuw te worden doorlopen. Daarvan is in dit geval geen sprake.

Het betoog faalt.

INHOUDELIJKE BEROEPSGRONDEN

Experimenteerstatus op basis van de Crisis- en herstelwet

Inleiding

16. Het bedrijventerrein Groote Haar te Gorinchem is opgenomen in artikel 7c, vijftiende lid, onder qq, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: het Besluit uitvoering Chw). Dit betekent dat voor dit bedrijventerrein een bestemmingsplan kan worden vastgesteld met een zogeheten verbrede reikwijdte. In een dergelijk bestemmingsplan kan worden geëxperimenteerd met de in de in voorbereiding zijnde Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Daartoe kan op onderdelen worden afgeweken van een aantal wetten en besluiten. De toegestane afwijkingen zijn neergelegd in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij dit artikel wordt met de verbreding van de reikwijdte van het bestemmingsplan onder meer beoogd een bijdrage te leveren aan integrale en meer flexibele bestemmingsplannen ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Zo kunnen in een bestemmingsplan regels gericht op de duurzaamheid of de energietransitie worden opgenomen.

17. Artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw vindt zijn grondslag in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Uit artikel 2.4, eerste lid, van de Chw volgt dat bij algemene maatregel van bestuur bij wege van experiment kan worden afgeweken van een aantal wettelijke regelingen. Hieraan is onder meer toepassing gegeven in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw.

In artikel 2.4, tweede lid, van de Chw is bepaald dat uitsluitend toepassing kan worden gegeven aan het eerste lid indien het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid.

18. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar is gebruik gemaakt van de in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw neergelegde mogelijkheid om een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte vast te stellen.

Het bestemmingsplan heeft in afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een planperiode van twintig jaar. Dit vindt zijn grondslag in artikel 7c, tweede lid, van het Besluit uitvoering Chw waar is bepaald dat in afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wro de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van twintig jaar opnieuw wordt vastgesteld. In paragraaf 2.9.5 van de plantoelichting bij het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar is vermeld dat deze langere planperiode noodzakelijk is vanwege de voorziene lange ontwikkelperiode van het bedrijventerrein en de bijbehorende exploitatie.

Voorts zijn in de planregels bij het bestemmingsplan Groote Haar onder meer regels neergelegd die zien op de duurzaamheid en de energietransitie, waaronder regels over het duurzaamheidsniveau van de te realiseren gebouwen, het energieverbruik van de bedrijven en de verplichte realisatie van een warmte-koude opslag voor het bedrijventerrein dan wel een energiesysteem met een vergelijkbaar energie-effect. Hierbij is gebruik gemaakt van artikel 7c, eerste lid, onder a, van het Besluit uitvoering Chw waar is bepaald dat in aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wro in het bestemmingsplan regels kunnen worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

De opname van bedrijventerrein Groote Haar in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw

19. [appellant sub 3] kan zich er niet mee verenigen dat het bedrijventerrein Groote Haar is opgenomen in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw. Volgens [appellant sub 3] is hiervoor uitsluitend gekozen om te voorkomen dat moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar binnen de planperiode van tien jaar uitvoerbaar is. Hiervoor is het bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte niet bedoeld, aldus [appellant sub 3]. Hij wijst hierbij op de vereisten in artikel 2.4, tweede lid, van de Chw dat het experiment dient bij te dragen aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat de uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid. Aan deze vereisten wordt volgens [appellant sub 3] niet voldaan. Zo is volgens [appellant sub 3] geen sprake van een duurzame ontwikkeling gelet op de hoge milieucategorieën die op het bedrijventerrein zijn toegestaan en de ligging van het bedrijventerrein in het landschappelijk waardevolle gebied het Groene Hart. De enkele omstandigheid dat in de planregels enkele aanvullende maatregelen zijn opgenomen op het gebied van duurzaamheid, maakt nog niet dat de activiteiten die op het bedrijventerrein plaatsvinden ook duurzaam zijn, aldus [appellant sub 3]. Hij stelt in dit verband dat de planregels een te beperkt aantal duurzaamheidsmaatregelen bevat. Daarnaast draagt de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar volgens [appellant sub 3] evenmin bij aan de bestrijding van de economische crisis dan wel de versterking van de economische structuur. [appellant sub 3] stelt daartoe dat de economische crisis inmiddels voorbij is en de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar geen investeringsproject van nationaal belang betreft dat zal leiden tot een economische structuurversterking.

19.1. De betogen van [appellant sub 3] komen erop neer dat de raad van de gemeente Gorinchem bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar geen toepassing had mogen geven aan de wettelijke afwijkingsmogelijkheden neergelegd in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw, omdat de opname van het bedrijventerrein Groote Haar in het vijftiende lid, onder qq, van dit artikel in strijd zou zijn met artikel 2.4, tweede lid, van de Chw.

Bij de toetsing van artikel 7c, vijftiende lid, onder qq, van het Besluit uitvoering Chw aan artikel 2.4 van de Chw is sprake van een zogenoemde exceptieve toetsing. Deze toetsing houdt in dat de rechter een niet door de formele wetgever gegeven voorschrift, zoals de voorschriften uit het Besluit uitvoering Chw, buiten toepassing dient te laten, indien dit voorschrift in strijd is met een hogere regeling. Een zodanig voorschrift kan voorts wegens strijd met een algemeen rechtsbeginsel buiten toepassing worden gelaten indien het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de feitelijke omstandigheden en de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van het voorschrift bekend waren of op grond van deugdelijk onderzoek behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot vaststelling van dat voorschrift heeft kunnen komen. De rechter heeft echter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. Het is aan het regelgevend bevoegd gezag de verschillende belangen en de feiten en omstandigheden die bij het nemen van een besluit inhoudende algemeen verbindende voorschriften betrokken zijn, tegen elkaar af te wegen.

19.2. Bij de toetsing van artikel 7c, vijftiende lid, onder qq, van het Besluit uitvoering Chw aan artikel 2.4, tweede lid, van de Chw staat ter beoordeling of het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en de duurzaamheid.

In haar uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616, heeft de Afdeling geoordeeld dat het vereiste dat aannemelijk moet zijn dat uitvoering van het experiment bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis gelet op de uitdrukkelijke beslissing van de wetgever om de Chw permanent te maken aldus moet worden uitgelegd dat aannemelijk moet zijn dat het experiment bijdraagt aan de versterking van de economische structuur.

Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 21 februari 2018 geoordeeld dat onder "experiment" in artikel 2.4 van de Chw de mogelijkheid moet worden verstaan om van bepaalde wettelijke bepalingen af te wijken. Het experiment is dus niet het project waarvoor die afwijking kan worden toegepast als zodanig. Dat betekent dat in dit geval dus niet moet worden beoordeeld of het bedrijventerrein zelf voldoet aan de vereisten van artikel 2.4, tweede lid, van de Chw, maar of de wettelijke afwijkingen die voor de regering de reden hebben gevormd om het bedrijventerrein Groote Haar op te nemen in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw in samenhang beschouwd voldoen aan de vereisten van artikel 2.4, tweede lid, van de Chw. De regering heeft hierbij beoordelingsruimte.

19.3. Het bedrijventerrein Groote Haar is aan artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw toegevoegd bij het Besluit van 14 september 2016 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Chw (Besluit uitvoering Chw twaalfde tranche, Stb. 2016, 337). In de nota van toelichting bij de twaalfde tranche van het Besluit uitvoering Chw is over het bedrijventerrein Groote Haar vermeld dat de gemeente Gorinchem voornemens is een duurzaam bedrijventerrein te ontwikkelen dat landschappelijk wordt ingepast. Door de aanwezigheid van de kruisende rijkswegen A15 en A27 en een nog te realiseren aansluiting op de A27 is het terrein goed bereikbaar. Uit onderzoek blijkt dat een tekort aan bedrijventerreinen wordt verwacht in de regio. Er bestaat daarbij vooral behoefte aan terreinen die plaats bieden voor bedrijven in zwaardere milieucategorieën. Groote Haar kan dit faciliteren en voorziet daarmee in een toekomstige regionale behoefte, aldus de nota van toelichting. In dit verband is vermeld dat met de aanleg van het bedrijventerrein naar verwachting een economische groei kan worden gerealiseerd die 2,5 keer zo hoog is als het Nederlandse gemiddelde en circa 5.700 banen met zich meebrengt. Doordat de uitgifte en invulling van het terrein naar verwachting meer dan tien jaar gaan duren, overschrijdt het project de reguliere periode van een bestemmingsplan. Om het terrein toch te kunnen ontwikkelen en van een goede planologische basis te voorzien, is het volgens de nota van toelichting nodig de geldingsduur te verruimen tot twintig jaar. Over de aspecten duurzaamheid en innovatie is in de nota van toelichting vermeld dat op het bedrijventerrein Groote Haar gebruik zal worden gemaakt van innovatieve technieken als fotovoltaïsche zonne-energie, biomassa, warmte- en koudeopslag en warmteterugwinning uit asfalt. Daarnaast maakt het plaatsen van windturbines deel uit van het voor het bedrijventerrein vast te stellen bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte. Verder is vermeld dat de voorgenomen aanleg van wilgenplantages op de randen van het bedrijventerrein bijdraagt aan een zachte overgang naar het stedelijke gebied en aan de productie van biomassa voor in ontwikkeling zijnde warmtenetten binnen de gemeente. Ook de waterinfrastructuur kan waarschijnlijk dubbel duurzaam worden ingezet door die tevens te gebruiken als helofytenfilter, aldus de nota van toelichting.

19.4. Blijkens de nota van toelichting zijn de wettelijke afwijkingen die de reden hebben gevormd om het bedrijventerrein Groote Haar op te nemen in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw in het bijzonder de verlengde planperiode van twintig jaar en de mogelijkheid om regels te stellen die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

Naar het oordeel van de Afdeling draagt het stellen van regels in een bestemmingsplan over innovatieve technieken waarmee invulling wordt gegeven aan de energietransitie, zoals de toepassing van biomassa en warmte- en koudeopslag, bij aan innovatieve ontwikkelingen en is daarnaast aannemelijk dat deze regels bijdragen aan de duurzaamheid. Daarbij overweegt de Afdeling voorts dat, anders dan [appellant sub 3] betoogt, het vereiste dat voldoende aannemelijk is dat de uitvoering van het experiment bijdraagt aan de duurzaamheid niet betekent dat het niet mogelijk is om een nieuw bedrijventerrein voor bedrijven in de zwaardere milieucategorieën in een thans bestaand open poldergebied te realiseren. Zoals hiervoor onder 16 is overwogen, heeft artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw blijkens de parlementaire geschiedenis bij dit artikel tot doel te experimenteren met de in de in voorbereiding zijnde Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan (Stb. 2014, 168, p. 11). In de Memorie van Toelichting bij de Omgevingswet (Kamerstukken II, 2013/14, 33 962, nr. 3, p. 12) is het begrip duurzaamheid omschreven als het waarborgen van de bestaansmogelijkheden van alle mensen op aarde, hier en nu, elders en later. Het betreft het voorzien in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Voorts is in de Memorie van Toelichting vermeld dat duurzaamheid onder meer gaat over een schoon milieu en een duurzame energievoorziening, over het concurrentievermogen van de economie, de toekomstbestendigheid van de zorg, ontwikkelingssamenwerking, onderwijs, cultureel erfgoed, werkgelegenheid en het financiële systeem, zowel in Nederland als elders in de wereld. Gelet op deze omschrijving van duurzaamheid, vormt ook het verruimen van de planperiode, waarmee de mogelijkheid ontstaat een toekomstbestendig bedrijventerrein dat voor langere tijd vestigingsmogelijkheden biedt voor moeilijk inpasbare milieubelastende bedrijvigheid gefaseerd tot ontwikkeling te brengen, naar het oordeel van de Afdeling een wettelijke afwijking waarvan aannemelijk is dat die bijdraagt aan de duurzaamheid. Daarbij heeft de raad ter zitting ook vermeld dat de met de aanleg van het bedrijventerrein benodigde investeringen slechts lonend zijn als een bedrijventerrein met een omvang als in het plan voorzien kan worden ontwikkeld en min of meer ook zeker is dat zulks mogelijk is. Een dergelijke zekerheid bestaat in het bijzonder als het plan de aanleg van het gehele bedrijventerrein bij recht mogelijk maakt, welke aanleg gefaseerd ook na ommekomst van de planperiode van in beginsel tien jaar plaatsvindt.

Voorts acht de Afdeling gelet op de met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar gepaard gaande toename van de werkgelegenheid en de verwachte versterking van de lokale en regionale economie, aannemelijk dat de verruimde planperiode - die het mogelijk maakt het bedrijventerrein Groote Haar volledig te ontwikkelen - bijdraagt aan de versterking van de economische structuur.

19.5. Gelet op het vorenstaande concludeert de Afdeling dat de wettelijke afwijkingen die ten grondslag liggen aan de opname van het bedrijventerrein Groote Haar in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw in samenhang beschouwd, voldoen aan de vereisten van artikel 2.4, tweede lid, van de Chw. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 7c, vijftiende lid, onder qq, van het Besluit uitvoering Chw in strijd is met artikel 2.4, tweede lid, van de Chw.

19.6. De hiervoor onder 19.5 weergegeven conclusie heeft tot gevolg dat de raad van de gemeente Gorinchem bij de planvaststelling voor het bedrijventerrein Groote Haar toepassing heeft mogen geven aan de in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw neergelegde mogelijkheid een bestemmingsplan met een zogenoemde verbrede reikwijdte vast te stellen. Daarbij heeft de raad de vrijheid één of meer van de in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw neergelegde wettelijke afwijkingen toe te passen, mits de bij de planvaststelling toegepaste wettelijke afwijkingen in samenhang beschouwd geen afbreuk doen aan de vereisten van artikel 2.4, tweede lid, van de Chw. De raad heeft hierbij beoordelingsruimte. Voor de conclusie dat afbreuk wordt gedaan aan de vereisten van artikel 2.4, tweede lid, van de Chw ziet de Afdeling in dit geval geen aanleiding. Ten aanzien van de vereiste versterking van de economische structuur wijst de Afdeling naar hetgeen hiervoor onder 19.4 over dit vereiste is overwogen. Wat betreft de vereisten over de duurzaamheid en de innovatieve ontwikkelingen, stelt de Afdeling vast dat in de planregels bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" onder meer regels zijn opgenomen over het duurzaamheidsniveau van de te realiseren gebouwen op het bedrijventerrein, het energieverbruik van de bedrijven en de verplichte realisatie van een ondergronds bodemenergiesysteem ten behoeve van een gesloten warmte-koude opslag of een daarmee vergelijkbaar energiesysteem. Ook zijn regels gesteld over de inrichting van natuurvriendelijke oevers, afvoer van het regenwater van de daken van de bedrijfsgebouwen en de beeldkwaliteit van de bebouwing. Van deze regels, die onder meer strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en goede omgevingskwaliteit, is naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk dat de uitvoering ervan bijdraagt aan de duurzaamheid. Daarnaast dragen deze planregels naar het oordeel van de Afdeling bij aan innovatieve ontwikkelingen. De Afdeling volgt [appellant sub 3] dan ook niet in zijn stelling dat het vastgestelde bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar onvoldoende duurzaamheidsmaatregelen bevat. De Afdeling merkt nog op dat de raad van de gemeente Gorinchem ter zitting heeft verklaard dat de duurzaamheidsmaatregelen die zijn genoemd in de nota van toelichting bij de twaalfde tranche van het Besluit uitvoering Chw maar niet in de planregels een regeling hebben gevonden, in het kader van de uitgifte van gronden door de gemeente een regeling zullen vinden en in dat verband ook zullen worden geborgd.

19.7. De betogen falen.

Artikel 2.4, derde lid, van de Chw

20. [appellant sub 3] betoogt tevens dat in het Besluit uitvoering Chw in strijd met artikel 2.4, derde lid, onder c, van de Chw niet is bepaald op welke wijze voor het onderhavige project wordt vastgesteld of de afwijking aan haar doel beantwoordt en of de tijdsduur daarvan aanpassing behoeft.

20.1. Artikel 7, eerste lid, van het Besluit uitvoering Chw bevat een regeling voor de jaarlijkse voortgangsrapportage over de uitvoering van de Chw. Op grond van dit artikel moet in de voortgangsrapportage worden vermeld in hoeverre de afwijkingen bij wege van experiment aan hun doel beantwoorden en of de ten hoogste toegestane tijdsduur van die afwijkingen aanpassing behoeft. Nu dit in artikel 7 van het Besluit uitvoering Chw is vastgelegd, hoeft artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw hierover voor de daarin genoemde plangebieden geen specifieke bepalingen te bevatten. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw in strijd is met artikel 2.4, derde lid, onder c, van de Chw.

Het betoog faalt.

Termijn tot 24 september 2021

21. Voorts wijst [appellant sub 3] op artikel 7c, zestiende lid, aanhef en onder f, van het Besluit uitvoering Chw waar is bepaald dat van de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte voor onder meer het plangebied Groote Haar gebruik kan worden gemaakt tot 24 september 2021. Volgens [appellant sub 3] is in het Besluit uitvoering Chw ten onrechte niet geregeld welk planologisch regime geldt na 24 september 2021. In dit verband heeft [appellant sub 3] ter zitting voorts gesteld dat na deze datum geen toets bestaat of daadwerkelijk sprake is van de ontwikkeling van een duurzaam bedrijventerrein.

21.1. De in artikel 7c, zestiende lid, onder f, van het Besluit uitvoering Chw vermelde datum tot 24 september 2021 betreft de datum tot wanneer voor onder meer het plangebied Groote Haar gebruik kan worden gemaakt van de in artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw neergelegde bevoegdheid een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte vast te stellen. Het thans bestreden bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" is vóór deze datum vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft een planperiode van twintig jaar en behoudt aldus ook na 24 september 2021 zijn gelding. In de planregels bij het bestemmingsplan hebben, zoals hiervoor onder 19.6 is overwogen, verschillende duurzaamheidsmaatregelen een regeling gevonden. Sommige van deze planregels zijn onderdeel van het toetsingskader waaraan aanvragen om een omgevingsvergunning voor ter plaatse van het bedrijventerrein beoogde bebouwing zullen worden getoetst. Ook bepalen sommige van die regels het toegestane gebruik nader. Voor de vrees van [appellant sub 3] dat geen zekerheid bestaat dat ook na 24 september 2021 sprake zal zijn van een verdere aanleg en exploitatie van een duurzaam bedrijventerrein, ziet de Afdeling dan ook geen grond.

Het betoog faalt.

De locatiekeuze voor het bedrijventerrein

22. [appellant sub 3] betoogt dat het MER zich niet had mogen beperken tot het onderzoeken van enkele inrichtingsalternatieven voor het bedrijventerrein. Volgens hem had in het MER tevens onderzoek moeten worden verricht naar locatiealternatieven. De stelling in het MER dat voor het bedrijventerrein Groote Haar geen locatiealternatieven worden onderzocht, omdat het bedrijventerrein al sinds lange tijd is opgenomen in gemeentelijke en provinciale beleidsstukken en de locatie dus niet meer ter discussie zou staan, vormt volgens [appellant sub 3] geen deugdelijke onderbouwing om een onderzoek naar de locatiealternatieven achterwege te laten.

22.1. In paragraaf 2.2.2 van het MER "Gebiedsontwikkeling Groote Haar", dat dateert van 14 januari 2016, is vermeld dat in dit MER geen locatiealternatieven voor het bedrijventerrein worden beoordeeld. Ter onderbouwing is onder meer gesteld dat het plan voor de komst van het bedrijventerrein Groote Haar reeds besloten ligt in verschillende publiekrechtelijke plannen en besluiten van zowel de provincie, de regio als de gemeente. Nadien is in reactie op het voorlopig toetsingsadvies van de commissie voor de milieueffectrapportage op 30 mei 2016 een aanvulling op het MER opgesteld waarin alsnog diverse alternatieve locaties voor het bedrijventerrein zijn onderzocht. Binnen een straal van ongeveer 25 km rond het plangebied zijn in de aanvulling op het MER in totaal 12 locaties onderzocht op zowel milieu- als planologische criteria. Op basis van het locatieonderzoek wordt in het MER geconcludeerd dat de locatie Groote Haar het meest geschikt blijkt voor de beoogde ontwikkeling. [appellant sub 3] heeft ter zitting desgevraagd niet geconcretiseerd waarom het in de aanvulling op het MER verrichte locatieonderzoek ondeugdelijk is. Gelet hierop vormt het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat geen toereikend onderzoek is verricht naar alternatieve locaties voor het bedrijventerrein Groote Haar.

Het betoog faalt.

23. In haar beroepschrift heeft Stichting Groene Hart in het kader van de locatiekeuze voor het bedrijventerrein gewezen op zogenoemde "snipperlocaties" bij Gorinchem Oost II en Papland West. Ter zitting is toegelicht dat dit betoog moet worden bezien in het kader van de beroepsgronden die Stichting Groene Hart heeft aangevoerd over de behoefte aan het bedrijventerrein Groote Haar. Volgens Stichting Groene Hart bieden snipperlocaties, zoals bij de bedrijventerrein Gorinchem Oost II en Papland West, nog voldoende uitbreidingsruimte. Dit betoog zal in het onderstaande onder 34 worden beoordeeld.

De ladder voor duurzame verstedelijking

24. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] betogen dat vanuit de regio geen behoefte bestaat aan de realisatie van het bedrijventerrein Groote Haar.

25. In artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar", is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Bij de toetsing aan dit artikel staat ter beoordeling of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals in dit geval het bedrijventerrein Groote Haar, voorziet in een behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en dat het plan geen onaanvaardbare structurele leegstand in het desbetreffende gebied tot gevolg heeft.

26. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" is een markt- en laddertoets uitgevoerd naar de behoefte aan het bedrijventerrein Groote Haar. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Bedrijventerrein Groote Haar; markt- en laddertoets", opgesteld door ECORYS Nederland B.V. in juni 2016 (hierna: markt- en laddertoets). In de markt- en laddertoets is de verwachte vraag naar bedrijventerreinen in de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, waartoe de gemeente Gorinchem behoort, afgezet tegen het aanbod aan bedrijventerreinen in deze regio. In het onderstaande zal allereerst worden ingegaan op de behoefte aan de ontwikkeling van bedrijventerrein Groote Haar in de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Daarna zal bij overweging 38 worden ingegaan op de stelling van Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] dat bedrijventerrein Groote Haar ook invulling zal geven aan een bovenregionale vraag naar bedrijventerreinen en zal worden beoordeeld wat hiervan de leegstandseffecten zijn op bedrijventerreinen buiten de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.

Behoefte binnen de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

27. In de markt- en laddertoets is vermeld dat in de periode 2015-2040 voor de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden op basis van het economische scenario Transatlantic Market (hierna: TM-scenario) een autonome ruimtevraag naar bedrijventerreinen wordt verwacht van ongeveer 52 tot 63 ha, gelijk aan een jaarlijkse ruimtevraag van 2,1 tot 2,5 ha. Volgens de markt- en laddertoets is aannemelijk dat de werkelijke ruimtevraag hoger zal zijn, omdat de historische gronduitgifte voor bedrijventerreinen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden in de periode 2005 tot en met 2014 - waarbij zowel sprake was van hoog- als laagconjunctuur - gemiddeld 5,4 ha per jaar bedroeg. De vraag naar bedrijventerreinen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is in de markt- en laddertoets afgezet tegen het verwachte aanbod aan bedrijventerreinen in deze regio in de periode tot 2040. Hierbij is gekeken naar de beschikbaarheid van het huidige aanbod, de mate van leegstand, de herstructureringsplannen en de omvang van de harde en zachte plancapaciteit aan bedrijventerreinen. Wat betreft het huidige aanbod staat in de markt- en laddertoets dat in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden nog ongeveer 16,2 ha aan bedrijventerreinen uitgeefbaar is, waarvan 14,4 ha direct uitgegeven kan worden. Het leegstandspercentage op bedrijventerreinen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is ongeveer 3,3%, aldus de markt- en laddertoets. Dit is volgens de markt- en laddertoets lager dan het in de markt gebruikelijke uitgangspunt voor de frictieleegstand en is zeer laag binnen de Nederlandse bedrijfsruimtemarkt. Verder is in de markt- en laddertoets vermeld dat vanuit herstructurering en transformatie geen extra aanbod aan bedrijventerreinen wordt verwacht in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. In deze regio zijn voorts geen "harde plannen", maar uitsluitend "zachte plannen" bekend voor de uitbreiding van bedrijventerreinen, aldus de markt- en laddertoets.

Doordat in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen aanzienlijk groter is dan het beschikbare aanbod, is volgens de markt- en laddertoets sprake van een actuele regionale behoefte en zal de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar niet leiden tot onaanvaardbare structurele leegstand aan bedrijventerreinen in de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.

28. Over zowel de vraag- als de aanbodanalyse hebben Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] verschillende beroepsgronden naar voren gebracht.

- Vraaganalyse

29. Stichting Groene Hart betoogt dat bij de raming van de ruimtevraag geen rekening is gehouden met de effecten van de economische crisis. Volgens haar had gelet hierop bij de vraagraming de onderkant van de bandbreedte van de verwachte vraag moeten worden gehanteerd.

29.1. In de markt- en laddertoets is de verwachte ruimtevraag naar bedrijventerreinen van ongeveer 52 tot 63 ha gebaseerd op het TM-scenario. Dit is volgens het vermelde in paragraaf 1.3 van de markt- en laddertoets een valide economisch scenario, omdat de daadwerkelijke economische ontwikkeling van de laatste jaren zich nog altijd beweegt binnen de bandbreedten van dit scenario. Daarbij is er voorts op gewezen dat naast het TM-scenario voor de verwachte ruimtevraag ook is gekeken naar de historische gronduitgifte voor bedrijventerreinen in de bestuurlijke regio in de periode 2005-2014, welke periode zowel een tijd van hoog- als laagconjunctuur omvatte. Gelet op de omstandigheid dat de historische gronduitgifte in de periode 2005-2014 beduidend hoger lag dan op basis van het TM-scenario werd verwacht, kan er volgens de markt- en laddertoets van worden uitgegaan dat het TM-scenario een reëel beeld geeft van de toekomstige ruimtevraag. Stichting Groene Hart heeft de cijfers over de historische gronduitgifte voor bedrijventerreinen niet bestreden. De Afdeling ziet gelet hierop alsmede op de omstandigheid dat de economische crisis inmiddels voorbij is, geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie in de markt- en laddertoets dat de ruimtevraag gebaseerd op het TM-scenario geen overschatting weergeeft van de verwachte ruimtevraag.

Het betoog faalt.

30. Stichting Groene Hart wijst erop dat bij de vraaganalyse is gekeken naar de periode tot 2040. Dit is volgens haar langer dan de planperiode en gelet hierop niet toegestaan.

30.1. De Afdeling stelt vast dat de vraaganalyse in de markt- en laddertoets is verricht voor de periode 2015 tot 2040. Dit is vervolgens teruggerekend naar de planperiode van 2017 tot 2037. Voor de stelling dat bij de behoefteraming geen rekening is gehouden met het einde van de planperiode, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.

Het betoog faalt.

31. In de markt- en laddertoets is bij de vraaganalyse tevens onderzoek verricht naar de vraag naar bedrijventerreinen in uitsluitend de gemeente Gorinchem. Hierbij is naast de autonome ruimtevraag ook rekening gehouden met een extra ruimtevraag gebaseerd op de bovenregionale vraag naar bedrijventerreinen en de historische gronduitgifte voor bedrijventerreinen in de gemeente Gorinchem. Met de in de markt- en laddertoets voor de gemeente Gorinchem vermelde ruimtevraag kunnen Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] zich niet verenigen.

31.1. In de markt- en laddertoets is de vraag- en aanbodanalyse zowel uitgevoerd voor de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden als voor de tot deze regio behorende gemeente Gorinchem. Voor de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden wordt voor de periode tot 2040 uitgegaan van een ruimtevraag naar bedrijventerreinen van 52 tot 63 ha. Hierbij is geen rekening gehouden met een extra ruimtevraag gebaseerd op de bovenregionale vraag naar bedrijventerreinen en het tempo en de omvang van de historische gronduitgifte voor bedrijventerreinen in de bestuurlijke regio. Dat in de vraaganalyse voor de gemeente Gorinchem wel van deze extra ruimtevraag is uitgegaan, acht de Afdeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking niet van belang, omdat daarvoor de gemeente Gorinchem niet het relevante regionale schaalniveau vormt.

Het betoog faalt.

32. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] wijzen erop dat in de markt- en laddertoets ervan wordt uitgegaan dat de ruimtevraag voor het bedrijventerrein Groote Haar voornamelijk afkomstig zal zijn uit de sectoren logistiek, industrie en maritieme maakindustrie. Volgens hen is het bedrijventerrein Groote Haar niet gelegen aan het water en ontbreekt een directe aansluiting met het spoor en de binnenstad. Gelet hierop kan worden betwijfeld of de ruimtevraag ook daadwerkelijk afkomstig zal zijn uit de sectoren logistiek, industrie en maritieme maakindustrie, aldus Stichting Groene Hart en [appellant sub 3]. In dit verband stellen zij voorts dat deze sectoren niet passen bij het arbeidspotentieel in de omgeving van het bedrijventerrein Groote Haar.

32.1. In de vraaganalyse in de markt- en laddertoets is vermeld dat de ruimtevraag naar bedrijventerreinen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden in de periode tot 2040 voornamelijk afkomstig zal zijn uit de sectoren logistiek, industrie en bouw. Groote Haar zal zich hierbij in het bijzonder richten op de doelgroepen logistiek, industrie en maritieme maakindustrie, aldus de markt- en laddertoets. Daarbij is gewezen op de grote omvang van het bedrijventerrein Groote Haar en de centrale ligging van het bedrijventerrein nabij de kruising van de snelwegen A27 en A15 en de belangrijke oost-westvervoerscorridor. In het verweerschrift is voorts gewezen op de ligging van het bedrijventerrein nabij een cluster van verstedelijking en de containerterminal op Avelingen Oost. Met de raad van de gemeente Gorinchem is de Afdeling van oordeel dat gelet op de centrale ligging van het bedrijventerrein Groote Haar aan snelwegen alsmede gelet op de grote oppervlakte van dit terrein, ervan kan worden uitgegaan dat Groote Haar bedrijven zal aantrekken die zich richten op de doelgroepen logistiek, industrie en de maritieme maakindustrie. De aangedragen omstandigheden over het opleidingsniveau in de omgeving van het plangebied en het ontbreken van de directe ligging aan het water en het spoor vormen voor de Afdeling geen aanleiding aan de verwachte ruimtevraag te twijfelen.

32.2. Voor zover Stichting Groene Hart in haar nadere stuk van eind februari 2018 voorts stelt dat de omvang van bedrijven die onder meer zijn gericht op de maritieme maakindustrie minimaal 5 ha bedraagt, overweegt de Afdeling dat de planregels er niet aan in de weg staan dat bedrijven met een dergelijke omvang zich vestigen op het bedrijventerrein Groote Haar. Dat de omvang van 5 ha niet verplicht is voorgeschreven in de planregels, betekent niet dat in de vraaganalyse er niet van kan worden uitgegaan dat het bedrijventerrein Groote Haar vestigingsmogelijkheden biedt voor bedrijven met een dergelijke omvang.

32.3. De betogen falen.

33. [appellant sub 3] wijst erop dat in de vraaganalyse is vermeld dat een groot deel van de groei van industriële bedrijven door intensiever ruimtegebruik kan worden gerealiseerd op bestaande kavels en dat bedrijven met een hoge milieucategorie zich door schonere technieken vaker kunnen vestigen op andere locaties. [appellant sub 3] betwijfelt of gelet op deze ontwikkelingen vraag bestaat naar de ontwikkeling van bedrijventerrein Groote Haar.

33.1. De vermelding in de markt- en laddertoets dat de verwachting is dat potentiële groei van bedrijven door intensiever ruimtegebruik voor een groot deel kan worden gerealiseerd op bestaande kavels, betreft een analyse van de algemene trends en ontwikkelingen in de bedrijventerreinensector. Dit geldt eveneens voor de in de markt- en laddertoets verwachte trend dat industriële bedrijven door de inzet van nieuwe technieken minder milieubelastend kunnen optreden. De raad van de gemeente Gorinchem heeft gesteld dat deze trends en ontwikkelingen zijn verdisconteerd in de gemaakte vraaganalyse. De Afdeling ziet, gelet op de omstandigheid dat de trends en ontwikkelingen in de markt- en laddertoets zijn vermeld in het kader van de gemaakte vraaganalyse, geen aanleiding hieraan te twijfelen. Daarbij neemt de Afdeling voorts in aanmerking dat het vermelde in de markt- en laddertoets over intensiever ruimtegebruik en de inzet van milieubelastende technieken op zichzelf niet betekent dat er geen vraag meer zal zijn naar de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen voor onder meer bedrijven in een hoge milieucategorie.

Het betoog faalt.

- Aanbodanalyse

34. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] wijzen op het bedrijventerrein Schelluinen-West dat is gelegen in de gemeente Giessenlanden nabij het bedrijventerrein Groote Haar. Het bedrijventerrein Schelluinen-West is volgens hen evenals het bedrijventerrein Groote Haar gericht op de vestiging van bedrijven in de sectoren transport, logistiek en distributie. Het bedrijventerrein Schelluinen-West zal nog verder worden uitgebreid en staat reeds gedeeltelijk leeg, aldus Stichting Groene Hart en [appellant sub 3]. Zij vrezen dat deze leegstand als gevolg van de ontwikkeling van bedrijventerrein Groote Haar verder zal toenemen. Stichting Groene Hart wijst daarnaast op zogenoemde snipperlocaties, zoals bij de bedrijventerrein Gorinchem Oost II en Papland West. Deze locaties bieden volgens Stichting Groene Hart uitbreidingsruimte voor bedrijventerreinen.

34.1. In de aanbodanalyse is in tabel 4.1 een overzicht weergegeven van het beschikbare aanbod aan bedrijventerreinen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. In dit overzicht zijn onder meer de bedrijventerreinen Schelluinen-West en Gorinchem Oost II meegenomen. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] hebben de juistheid van de voor deze bedrijventerreinen in tabel 4.1 vermelde beschikbare oppervlaktes niet bestreden. Voor zover Stichting Groene Hart stelt dat er snipperlocaties bestaan die naast het vermelde in tabel 4.1 nog extra uitbreidingsruimte bieden, acht de Afdeling op basis van het aangevoerde niet aannemelijk dat dit uitbreidingsruimte betreft waarvoor reeds een planologische basis bestaat. Met dergelijke mogelijk toekomstige uitbreidingsruimte hoeft bij de aanbodanalyse in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking geen rekening te worden gehouden.

Het betoog faalt.

35. [appellant sub 3] betoogt dat in de aanbodanalyse onvoldoende rekening is gehouden met kleine uitbreidingen van bedrijventerreinen op lokale schaal. Ook het benutten van vrijkomende kavels op bedrijventerreinen en de leegstand van bedrijfsgebouwen leidt tot een vergroting van het aanbod, aldus [appellant sub 3].

Stichting Groene Hart betoogt dat op provinciaal niveau wordt uitgegaan van een zogenoemde "3 hectare-regeling". Deze regeling houdt volgens Stichting Groene Hart in dat gemeenten ten behoeve van regio gebonden bedrijven lokaal naar mogelijkheden voor uitbreiding moeten zoeken.

35.1. In paragraaf 4.2 van de markt- en laddertoets is vermeld dat in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden nog ongeveer 16,2 ha aan bedrijventerreinen uitgeefbaar is. Blijkens tabel 4.1 zijn hierin ook de kleine bedrijventerreinen van 0,9 tot 3 ha met een uitgeefbaar oppervlak van tussen de 0,3 en 0,9 ha meegenomen. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat in de aanbodanalyse onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijkheid van kleine uitbreidingen van bedrijventerreinen op lokale schaal. De Afdeling ziet in de door Stichting Groene Hart niet nader geconcretiseerde "3 hectare-regeling" voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat naast de in tabel 4.1 van de markt- en laddertoets vermelde oppervlaktes, binnen de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden extra plancapaciteit voor bedrijventerreinen beschikbaar zou zijn.

35.2. Voor zover [appellant sub 3] wijst op de benutting van leegstaande bedrijfsgebouwen en vrijkomende kavels, wijst de Afdeling erop dat in paragraaf 4.3 van de aanbodanalyse is vermeld dat de leegstand op bedrijventerreinen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden ongeveer 3,3% bedraagt en daarmee lager is dan het frictieleegstandspercentage dat gebruikelijk is voor een bedrijventerrein. Gelet hierop is in de markt- en laddertoets geconcludeerd dat deze leegstand geen oplossing biedt voor het accommoderen van de ruimtevraag naar bedrijventerreinen in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen.

35.3. De betogen falen.

36. Stichting Groene Hart wijst erop dat bij de analyse van de zogenoemde "zachte plancapaciteit" is vermeld dat van deze plannen vier plannen tot ontwikkeling worden gebracht met een totale oppervlakte van 52 ha. Hiertoe behoort onder meer het bedrijventerrein Grote Haar. Stichting Groene Hart betwijfelt of de gemeenten in de regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden zich conformeren aan de afspraak dat uitsluitend vier plannen van de zachte planvoorraad tot ontwikkeling worden gebracht.

36.1. In de markt- en laddertoets is over de zachte plancapaciteit vermeld dat dit plannen zijn waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld of als zoekgebied te boek staan. Met dergelijke plannen heeft de raad van de gemeente Gorinchem naar het oordeel van de Afdeling terecht bij de aanbodanalyse in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking geen rekening hoeven houden. Indien de plannen die onderdeel zijn van de zachte plancapaciteit in de toekomst alsnog tot ontwikkeling zullen worden gebracht en met het oog daarop van een planologische basis zullen worden voorzien, zal op dat moment moeten worden beoordeeld of behoefte bestaat aan deze bedrijventerreinen. Daarbij zal dan ook rekening moeten worden gehouden met het bedrijventerrein Groote Haar.

Het betoog faalt.

- Conclusie behoefte binnen de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

37. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie in de markt- en laddertoets dat in de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden in de periode tot 2040 de ruimtevraag naar bedrijventerreinen van 52 tot 63 ha het beschikbare aanbod van 16,2 ha zodanig overstijgt, dat kan worden geconcludeerd dat binnen de bestuurlijke regio een actuele regionale behoefte bestaat aan de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar.

37.1. In de door Stichting Groene Hart in haar nadere stuk aangedragen omstandigheid dat de gemeenten Leerdam en Zederik - vanwege een fusie met de gemeente Vianen - alsook de gemeente Hardinxveld-Giessendam niet langer zullen behoren tot de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een andere conclusie. Daartoe overweegt de Afdeling dat de door Stichting Groene Hart genoemde fusie van de gemeenten Leerdam en Zederik met de gemeente Vianen nog in voorbereiding is. Een voorstel van wet voor de samenvoeging is gepubliceerd op 21 november 2017, na de vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar". De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Gorinchem bij de planvaststelling voor het bedrijventerrein Groote Haar gehouden was met de effecten van deze samenvoeging rekening te houden.

Wat betreft de gemeente Hardinxveld-Giessendam, is op de website van de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden vermeld dat deze gemeente per 1 januari 2017 uit de Gemeenschappelijke regeling Alblasserwaard-Vijfheerenlanden is getreden. De Afdeling ziet echter geen aanleiding voor het oordeel dat dit afbreuk doet aan de conclusie in de markt- en laddertoets dat bedrijventerrein Groote Haar in de bestuurlijke regio zal voorzien in een actuele regionale behoefte. Daartoe overweegt de Afdeling dat in de markt- en laddertoets is vermeld dat bij de verdeling van de ruimtevraag over de verschillende gemeenten die behoren tot de bestuurlijke regio de werkgelegenheidscijfers als indicator kunnen worden gebruikt. Stichting Groene Hart heeft dit als zodanig niet bestreden. Blijkens tabel 3.8 van de markt- en laddertoets voorziet de gemeente Hardinxveld-Giessendam voor 12,5% in het totale werkgelegenheidsaanbod in de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Indien dit percentage in mindering wordt gebracht op de verwachte ruimtevraag in de bestuurlijke regio van 52 tot 63 ha, resteert een ruimtevraag van ongeveer 45 tot 55 ha. Indien dit wordt afgezet tegen het beschikbare aanbod in de bestuurlijke regio van 16,2 ha, kan naar het oordeel van de Afdeling de raad van de gemeente Gorinchem nog steeds worden gevolgd in zijn standpunt dat bedrijventerrein Groote Haar binnen de bestuurlijke regio zal voorzien in een actuele regionale behoefte.

Bovenregionale ruimtevraag

38. In de markt- en laddertoets wordt ervan uitgegaan dat bedrijventerrein Groote Haar een regionale en bovenregionale functie heeft ten behoeve van milieubelastende bedrijvigheid en de grootschalige ruimtevragers. In paragraaf 3.6 van de markt- en laddertoets is in dit verband vermeld dat een bovenregionale ruimtevraag van 12 ha verwacht wordt. Dit betreft een conservatieve analyse, omdat Groote Haar in potentie een bovenregionale ruimtevraag kan aantrekken van 6 tot 30 ha, aldus de markt- en laddertoets. Voor deze bovenregionale ruimtevraag wordt in de markt- en laddertoets uitgegaan van een straal van 25 km rond het bedrijventerrein Groote Haar.

39. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] vrezen dat het aantrekken van een bovenregionale vraag zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van bedrijventerreinen buiten de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Binnen een straal van 25 km rond het bedrijventerrein Groote Haar liggen de regio’s Rivierenland en Drechtsteden alsmede onder meer de gemeenten Vianen, Nieuwegein en ’s-Hertogenbosch, waar volgens Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] reeds een overaanbod aan bedrijventerreinen bestaat. Stichting Groene Hart wijst in dit verband op verschillende rapporten van onder meer de regio Rivierenland en de provincies Utrecht en Zuid-Holland over de behoefte aan bedrijventerreinen. In deze rapporten is een overschot aan plannen voor bedrijventerreinen geconstateerd, aldus Stichting Groene Hart. Zij wijst daarbij in het bijzonder op de rapporten "Behoefteraming bedrijventerreinen" die Stec Groep in april 2017 in opdracht van de provincie Zuid-Holland heeft opgesteld. In deze rapporten is volgens Stichting Groene Hart vermeld dat de harde planvoorraad aan bedrijventerreinen in de provincie Zuid-Holland tot en met 2035 aanzienlijk hoger is dan de verwachte behoefte aan extra bedrijventerreinen.

39.1. Ter beoordeling staat of de raad van de gemeente Gorinchem zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voor bedrijventerrein Groote Haar verwachte bovenregionale ruimtevraag niet zal leiden tot onaanvaardbare structurele leegstand aan bedrijventerreinen buiten de bestuurlijke Alblasserwaard-Vijfheerenlanden.

In de door Stichting Groene Hart overgelegde en door [appellant sub 3] onderschreven Stec-rapporten is voor de provincie Zuid-Holland tot en met 2035 de vraag naar bedrijventerreinen afgezet tegen het aanbod aan bedrijventerreinen. In de provincierapportage van Stec groep is vermeld dat vraag en aanbod op de Zuid-Hollandse bedrijventerreinenmarkt kwantitatief uit balans zijn. Er is meer hard aanbod aan bedrijventerreinen dan dat er aan vraag wordt verwacht. Puur kwantitatief is de huidige terstond uitgeefbare voorraad al bijna genoeg om in de provincie in de vraag te voorzien tot en met 2030, aldus de provincierapportage. In de provincierapportage is vermeld dat desondanks toch nog behoefte bestaat aan nieuwe bedrijventerreinontwikkelingen in Zuid-Holland, ook in regio’s met een kwantitatief overaanbod. Daarbij is toegelicht dat het harde aanbod aan bedrijventerreinen vaker niet goed past bij de verwachte vraag naar bedrijventerreinen. Zo blijkt de ruimtevraag vanuit de logistieke sector nog sterker te groeien dan in vorige prognoses werd verwacht. Het gaat daarbij vooral om grote logistieke bedrijven, aldus de provincierapportage. Het beschikbare aanbod aan bedrijventerreinen is volgens de provincierapportage niet geschikt voor de grote logistieke ruimtevragers, omdat zij vanwege hun omvang en vervoersbewegingen een specifieke ruimtebehoefte hebben. Dit betreft gunstig liggende bedrijventerreinen aan belangrijke logistieke corridors en met ruime en efficiënt te gebruiken kavels, aldus de provincierapportage. Het voorgaande geldt volgens de provincierapportage eveneens voor bedrijven met een hogere milieucategorie (HMC-bedrijven). Nieuwe terreinen voor HMC-bedrijven zitten nauwelijks in het harde planaanbod van de gemeenten in de provincie Zuid-Holland, aldus de provincierapportage.

Voor het bedrijventerrein Groote Haar wordt de bovenregionale vraag blijkens de markt- en laddertoets hoofdzakelijk gevormd door grootschalige logistieke bedrijven en HMC-bedrijven. Gelet op de omstandigheid dat blijkens de rapportage van Stec groep in de provincie Zuid-Holland in de periode tot en met 2035 de harde plancapaciteit ontoereikend zal zijn om in deze sectoren te voorzien in de uitbreidingsvraag naar bedrijventerreinen, is de Afdeling van oordeel dat de raad van de gemeente Gorinchem zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bovenregionale vraag die bedrijventerrein Groote Haar mogelijk zal aantrekken naar verwachting niet zal leiden tot onaanvaardbare structurele leegstand aan bedrijventerreinen buiten de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Daarbij overweegt de Afdeling dat, gelet op de omstandigheid dat in Zuid-Holland reeds sprake is van een niet gering tekort aan harde plancapaciteit voor grootschalige logistieke bedrijven en HMC-bedrijven, de raad van de gemeente Gorinchem zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat de bovenregionale vraag die het bedrijventerrein Groote Haar mogelijk zal aantrekken evenmin zal leiden tot onaanvaardbare structurele leegstand aan bedrijventerreinen voor deze sectoren buiten de provincie Zuid-Holland.

40. Voor zover Stichting Groene Hart in haar nadere stuk voorts wijst op buiten de bestuurlijke regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden gelegen bedrijventerreinen voor bedrijven in de doe-het-zelf-branche en de grootschalige detailhandel, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ontwikkeling van bedrijventerrein Groote Haar van invloed zal zijn op de leegstand op deze bedrijventerreinen. Daartoe wijst de Afdeling erop dat in artikel 3, lid 3.5.1, aanhef en onder d, van de planregels bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" is bepaald dat op het bedrijventerrein Groote Haar geen zelfstandige detailhandel is toegestaan.

41. De betogen falen.

Ontsluiting van het bedrijventerrein en de aanleg van de verbindingsweg Groote Haar

Aansluiting op de A27

42. Het bedrijventerrein Groote Haar wordt met een nieuw aan te leggen verbindingsweg ontsloten op de rijksweg A27. De aansluiting op de A27, ook wel genoemd "Gorinchem-Noord", is nog niet gerealiseerd en voorzien in het ontwerptracébesluit "A27 Houten - Hooipolder" dat van 10 juni 2016 tot en met 21 juli 2016 ter inzage heeft gelegen. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] wijzen erop dat in de hiervoor onder 3 genoemde uitspraak van de Afdeling uit 2012 aan de vernietiging van het in 2011 voor bedrijventerrein Groote Haar vastgestelde bestemmingsplan ten grondslag lag dat onzeker was of een tijdelijke dan wel definitieve ontsluiting van het bedrijventerrein op de A27 binnen de planperiode van tien jaar kon worden gerealiseerd. Volgens hen bestaat deze onzekerheid thans nog steeds. Zij voeren daartoe aan dat gelet op de over het ontwerptracébesluit naar voren gebrachte zienswijzen, nog allerminst zeker is dat het tracébesluit ook wordt vastgesteld. Daarnaast is de planning voor de uitvoering van het tracébesluit gewijzigd, aldus Stichting Groene Hart en [appellant sub 3]. De verbreding van de A27 en daarmee ook de realisatie van de aansluiting "Gorinchem-Noord" zijn volgens hen uitgesteld, omdat de minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft besloten eerst enkele bestaande bruggen in de A27 te vervangen. De planning is op dit moment dat pas in 2022 zal worden gestart met de wegverbreding van de A27 en dat de openstelling plaatsvindt in 2027 tot 2029, aldus Stichting Groene Hart. Daarmee wordt volgens haar niet voldaan aan het vereiste dat het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein binnen de planperiode van tien jaar uitvoerbaar is.

42.1. In de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2012 over het bestemmingsplan "Gorinchem-Noord" is onder 2.12.4 overwogen dat voor de realisatie van de nieuwe op- en afrit Gorinchem-Noord de medewerking van Rijkswaterstaat nodig is en dat blijkens de stukken, in het bijzonder de zienswijzen van Rijkswaterstaat over het ontwerpplan en het erratum van 18 januari 2011 bij het vaststellingsbesluit van de raad, ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Gorinchem-Noord" nog geen overeenstemming was bereikt tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Gorinchem. De aansluiting was slechts onderdeel van alle alternatieven in het milieueffectrapport voor de planstudie A27, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 15 augustus 2012.

42.2. De thans aan de orde zijnde situatie verschilt naar het oordeel van de Afdeling van de situatie zoals die voorlag in de uitspraak over het bestemmingsplan "Gorinchem-Noord". Voorafgaand aan de vaststelling van het thans bestreden bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" is het ontwerptracébesluit "A27 Houten - Hooipolder" ter inzage gelegd waarin de aansluiting "Gorinchem-Noord" is opgenomen. Voorts hebben de gemeente Gorinchem en de Staat op 15 juni 2015 een bestuurlijke overeenkomst gesloten over de realisatie van de aansluiting "Gorinchem-Noord" en de afstemming van de procedures voor het bedrijventerrein Groote Haar en het tracébesluit. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad van de gemeente Gorinchem zich op basis van deze omstandigheden bij de vaststelling van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op voorhand geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in dit geval twintig jaar. In de door Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] genoemde wijzigingen in de planning voor de uitvoering van het tracébesluit, welke wijzigingen zich voor een deel hebben voorgedaan na de vaststelling van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Daartoe overweegt de Afdeling dat de door Stichting Groene Hart genoemde datum van openstelling van de verbrede A27 in 2027-2029 nog steeds ruimschoots binnen de planperiode van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar ligt van in dit geval twintig jaar.

42.3. Voor zover Stichting Groene Hart daarnaast wijst op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" overweegt de Afdeling dat dit bestemmingsplan, anders dan het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar, een planperiode heeft van tien jaar. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de door Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] genoemde wijzigingen in de uitvoering van het tracébesluit van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar". Daartoe overweegt de Afdeling dat de planregels bij dit bestemmingsplan er niet aan in de weg staan dat reeds voor de openstelling van de verbrede A27 wordt gestart met de aanleg van de verbindingsweg en de wegvakken die zullen aansluiten op de toekomstige aansluiting "Gorinchem-Noord".

42.4. De betogen falen.

43. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] wijzen voorts op artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar". In dit artikel is bepaald dat de in lid 3.1.1, onder a tot en met c genoemde functies - zijnde de binnen de bestemming "Bedrijventerrein" toegestane bedrijven en de daarbij behorende onderschikte kantoren, horeca en detailhandel - uitsluitend kunnen worden vergund dan nadat de verbindingsweg naar en de aansluiting op de A27 is gerealiseerd dan wel planologisch is mogelijk gemaakt. Volgens Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] had in de planregels moeten worden verzekerd dat niet eerder met de realisatie van het bedrijventerrein kan worden gestart dan nadat de aansluiting "Gorinchem-Noord" ook daadwerkelijk is gerealiseerd.

43.1. De raad van de gemeente Gorinchem heeft ter zitting toegelicht dat het bepaalde in artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels aldus moet worden uitgelegd dat de omgevingsvergunningen voor de realisering van de functies op het bedrijventerrein Groote Haar niet eerder kunnen worden verleend dan nadat het tracébesluit voor de aansluiting "Gorinchem-Noord" op de A27 is vastgesteld. Deze uitleg is naar het oordeel van de Afdeling in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels.

Met de raad van de gemeente Gorinchem is de Afdeling van oordeel dat op het moment dat het tracébesluit voor de aansluiting "Gorinchem-Noord" is vastgesteld, voldoende zeker is dat de aansluiting ook zal worden gerealiseerd en dat daarom kan worden gestart met de verlening van de omgevingsvergunningen voor de realisering van de functies op het bedrijventerrein. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in de planregels bij het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar is gewaarborgd dat het bedrijventerrein niet eerder in gebruik kan worden genomen dan nadat de aansluiting "Gorinchem-Noord" op de A27 ook feitelijk is gerealiseerd. Daartoe wijst de Afdeling op artikel 3, lid 3.9, van de planregels, waarin is bepaald dat onder het gebruik in strijd met de bestemming "Bedrijventerrein" mede wordt verstaan een gebruik van de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande wegen als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein. Met de raad van de gemeente Gorinchem is de Afdeling van oordeel dat deze planregel waarborgt dat het bedrijventerrein Groote Haar uitsluitend in gebruik kan worden genomen indien het bedrijventerrein ook daadwerkelijk wordt ontsloten via een nieuwe aansluiting op de A27.

43.2. De Afdeling deelt tevens de door de raad van de gemeente Gorinchem ter zitting ingenomen stelling dat het bepaalde in artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels er echter niet aan in de weg staat dat reeds voorafgaand aan de vaststelling van het tracébesluit voor de aansluiting "Gorinchem-Noord" wordt gestart met voorbereidende werkzaamheden, zoals het bouwrijp maken van de gronden voor het bedrijventerrein. De Afdeling ziet in de door Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] aangedragen omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat aan het bouwrijp maken van de gronden zodanige onomkeerbare gevolgen verbonden zijn dat moet worden geoordeeld dat de raad van de gemeente Gorinchem er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen dat reeds voor de vaststelling van het tracébesluit kan worden gestart met deze voorbereidende werkzaamheden.

In dit verband overweegt de Afdeling ten overvloede dat de raad van de gemeente Gorinchem ter zitting heeft toegelicht dat artikel 3, lid 3.9, van de planregels bij het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar aldus zal worden uitgelegd dat ook bij het bouwrijp maken van de gronden en de realisatie van het bedrijventerrein geen gebruik mag worden gemaakt van de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande wegen als ontsluitingsweg. Het bepaalde in artikel 3, lid 3.9, van de planregels staat naar het oordeel van de Afdeling niet in de weg aan een dergelijke uitleg. De raad van de gemeente Gorinchem heeft toegelicht dat hij hiermee tegemoet komt aan de vrees van omwonenden, zoals [appellant sub 3], dat lokale wegen nabij het bedrijventerrein zullen worden gebruikt door het bouwverkeer. Dit betekent dat om te kunnen starten met het bouwrijp maken van de gronden voor het bedrijventerrein reeds sprake zal moeten zijn van een al dan niet tijdelijke ontsluitingsmogelijkheid op de A27. Volgens de raad wordt thans met Rijkswaterstaat gekeken naar de mogelijkheden voor de realisatie van een dergelijke tijdelijke aansluiting op de A27.

43.3. De betogen falen.

44. Stichting Groene Hart vreest voorts dat geen integrale afweging plaatsvindt van de effecten van het totale project voor de verbreding van de A27, doordat de op- en afritten naar de nieuwe aansluiting "Gorinchem-Noord" geen onderdeel zijn van het tracébesluit maar zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" .

[appellant sub 3] kan zich er daarnaast niet mee verenigen dat de minister voor Verkeer en Waterstaat bij de verbreding van de A27 bereid is medewerking te verlenen aan de realisatie van een ontsluiting van het bedrijventerrein Groote Haar op de A27. De enige reden dat het bedrijventerrein wordt ontwikkeld, is om de door de gemeente Gorinchem in het verleden gedane grondaankopen te verzilveren, aldus [appellant sub 3].

44.1. De redenen voor de minister van Verkeer en Waterstaat om in het toekomstige tracébesluit "A27 Houten - Hooipolder" bij Gorinchem de realisatie van een nieuwe aansluiting op de A27 mogelijk te maken alsmede de vraag of bij de vaststelling van dit tracébesluit voldoende rekening wordt gehouden met de verkeerseffecten van de ontsluiting van het bedrijventerrein Groote Haar op de A27, staan niet in deze procedure ter beoordeling, maar in een mogelijke toekomstige beroepsprocedure over het tracébesluit. De betogen van Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] kunnen in zoverre dan ook geen reden vormen voor vernietiging van de bestreden bestemmingsplannen.

De betogen falen.

Varianten voor de verbindingsweg

45. Voor de situering en vormgeving van de verbindingsweg tussen het bedrijventerrein Groote Haar en de A27 zijn verschillende varianten onderzocht. Zo is onder meer de variant onderzocht waarbij wordt uitgegaan van een nieuw aan te leggen oost-west verbinding tussen de Hoogbloklandseweg en de Vlietskade. Voor deze variant zijn drie sub-varianten onderzocht: een noordelijke ligging (2A), een centrale ligging (2B) en een zuidelijke ligging (2C). [appellant sub 3] betoogt dat voorafgaand aan de vaststelling van de thans bestreden bestemmingsplannen reeds duidelijk was dat een van de varianten 2A, 2B en 2C op een later moment wordt aangelegd om onder meer de ontsluitingsmogelijkheden van de bedrijventerreinen Papland en Arkel te verbeteren. Volgens [appellant sub 3] hadden in de onderzoeken die ten behoeve van de onderhavige bestemmingsplannen zijn verricht de effecten van de reeds voorziene extra ontsluitingsweg moeten worden betrokken.

45.1. In de zienswijzennota is vermeld dat er bewust voor is gekozen in de bestemmingsplannen alleen de ontsluiting van het bedrijventerrein Groote Haar mogelijk te maken en niet een extra verbindingsweg te realiseren voor bijvoorbeeld het bedrijventerrein in Arkel. In de toekomst zal nader worden gestudeerd op de verkeersontsluiting in de regio, waarbij ook de verkeerssituatie rond het bedrijventerrein aan de Vlietskade zal worden betrokken, aldus de zienswijzennota. Volgens de zienswijzennota valt dit echter buiten de scope van de twee bestemmingsplannen ten behoeve van gebiedsontwikkeling Groote Haar. Ook ter zitting hebben verweerders gesteld dat thans nog geen concrete plannen bestaan voor de aanleg van een extra verbindingsweg tussen de Hoogbloklandseweg en de Vlietskade. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de feitelijke juistheid van deze stelling te twijfelen.

45.2. Gelet op het vorenstaande vormde de aanleg van een mogelijke extra verbindingsweg tussen de Hoogbloklandseweg en de Vlietskade ten tijde van de vaststelling van de thans bestreden bestemmingsplannen uitsluitend nog een onzekere toekomstige gebeurtenis waar verweerders bij de planvaststelling in redelijkheid geen rekening mee hebben hoeven houden.

Het betoog faalt.

De lokale wegen

46. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] vrezen dat het bedrijventerrein Groote Haar een onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit op de lokale wegen nabij het bedrijventerrein tot gevolg heeft. Deze toename zal zich volgens [appellant sub 3] met name voordoen bij files op de A15 en de A27 waarbij de lokale wegen zullen worden gebruikt als sluiproute. De lokale wegen zijn volgens hem reeds overbelast en dan ook niet geschikt voor het afwikkelen van extra verkeer van en naar het bedrijventerrein. Daarnaast vrezen Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] dat een toename van de verkeersintensiteit op de lokale wegen zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Zij wijzen er daarbij op dat verschillende lokale wegen worden gebruikt door naar schoolgaande fietsers.

46.1. De in de bestemmingsplannen voorziene verbindingsweg betreft een solitaire verbindingsweg van de A27 naar het bedrijventerrein Groote Haar. Verweerders hebben in hun verweerschrift alsmede ter zitting bevestigd dat de verbindingsweg niet zal aansluiten op het bestaande onderliggende wegennet. Dat het verkeer van en naar het bedrijventerrein niet kan worden ontsloten via het bestaande onderliggende weggennet is voorts neergelegd in artikel 3, lid 3.9, van de planregels bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar". In dit artikel is bepaald dat tot een gebruik in strijd met de bestemming "Bedrijventerrein" mede wordt verstaan het gebruik van de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande wegen als ontsluitingsweg van het bedrijventerrein. Gelet op voorgaande omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de realisatie van het bedrijventerrein Groote Haar zal leiden tot een onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit en daarmee tot verkeersonveilige situaties op de lokale wegen nabij het bedrijventerrein.

Voor zover [appellant sub 3] ter zitting heeft gesteld dat bij files op de rijkswegen A27 en A15 niet is uitgesloten dat gebruik zal worden gemaakt van de lokale wegen om de verbindingsweg naar het bedrijventerrein te kunnen bereiken, overweegt de Afdeling dat voor zover deze situatie zich al zou voordoen, niet aannemelijk is dat dit zal leiden tot zodanige verkeershinder bij de woning en agrarische gronden van [appellant sub 3] dat deze tot een andere vaststelling van de plannen had moeten leiden.

De betogen falen.

Bereikbaarheid van het bedrijventerrein bij calamiteiten en de externe veiligheid

47. Stichting Groene Hart vreest dat het bedrijventerrein Grote Haar bij calamiteiten niet goed bereikbaar is voor hulpdiensten. In dit verband betoogt zij tevens dat onvoldoende rekening is gehouden met de effecten van het bedrijventerrein op de externe veiligheid, in het bijzonder het groepsrisico.

47.1. In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

47.2. De beroepsgronden van Stichting Groene Hart over externe veiligheid en de bereikbaarheid van het bedrijventerrein Groote Haar bij calamiteiten houden geen verband met de statutaire doelstellingen van Stichting Groene Hart, die zijn gericht op het behoud van de landschappelijke waarden van het Groene Hart. Dit betekent dat deze beroepsgronden vanwege artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van de bestreden bestemmingsplannen kunnen leiden en daarom buiten bespreking zullen blijven.

Ligging van het bedrijventerrein in het Groene Hart en de effecten op het landschap

48. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] wijzen erop dat gebiedsontwikkeling Groote Haar is voorzien in het Groene Hart. Het Groene Hart is volgens [appellant sub 3] aangewezen als Nationaal Landschap vanwege de unieke recreatieve waarden en landschappelijke kwaliteiten. De provincies Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland hebben verklaard het Groene Hart blijvend te beschermen, aldus Stichting Groene Hart. Als gevolg van de realisatie van het bedrijventerrein Groote Haar zal het landschap volgens Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] verder verstedelijken en versnipperen met als gevolg dat de waarden en kwaliteiten van het Nationaal Landschap het Groene Hart onaanvaardbaar worden aangetast. Aan het behoud van groen rondom stedelijke gebieden behoort bij nieuwe planontwikkelingen zwaarder gewicht te worden toegekend, aldus [appellant sub 3].

48.1. In hoofdstuk 9 van het aan de bestemmingsplannen ten grondslag liggende MER is onderzoek verricht naar de effecten van gebiedsontwikkeling Groote Haar op het landschap. In dit hoofdstuk is onderkend dat de gebiedsontwikkeling de landschappelijke karakteristieken van het Groene Hart in enige mate aantast. Dit is ook onderkend in de plantoelichting bij de bestreden bestemmingsplannen. In paragraaf 3.5.2 van de toelichting bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" is vermeld dat het nieuwe bedrijventerrein het open karakter van het landschap in enige mate zal aantasten, doordat een open agrarisch gebied verdwijnt en de open polder tussen Gorinchem, Hoogblokland en Arkel zal worden verkleind. Deze aantasting acht de raad van de gemeente Gorinchem gelet op de belangen die gemoeid zijn met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Groote Haar echter aanvaardbaar. Daarbij wordt in de plantoelichting gewezen op de tientallen meters brede groenzone die aan de noordzijde van het bedrijventerrein is voorzien, alsmede op de water- en groenstrook waarmee het hele bedrijventerrein zal worden omzoomd om te zorgen voor een zachte overgang van het bedrijventerrein naar de polder. Wat betreft de nieuwe verbindingsweg, is in de plantoelichting onderkend dat de nieuwe infrastructuur in enige mate het open karkater van het landschap zal verstoren. Aangezien de verbindingsweg parallel aan en op korte afstand van de A27 is voorzien, is de impact op de openheid van het landschap echter beperkt en zullen de negatieve effecten worden geminimaliseerd, aldus de plantoelichting.

48.2. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] hebben in hun stukken alsmede ter zitting in algemene zin gesteld dat gebiedsontwikkeling Groote Haar de landschappelijke waarden van het Groene Hart zal aantasten. Zij hebben daarbij niet gewezen op een specifiek wettelijk beschermingsregime voor het Groene Hart, maar uitsluitend in algemene zin gesteld dat zij een andere uitkomst van de gemaakte belangenafweging voorstaan. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] hebben - daartoe in de gelegenheid gesteld - ter zitting evenmin omstandigheden aangedragen die volgens hen ten onrechte buiten de gemaakte belangenafweging, zoals dat onder meer uit het MER en de plantoelichting blijkt, zouden zijn gelaten. Dat zij een andere uitkomst van deze afweging voorstaan, is op zichzelf onvoldoende om de gemaakte belangenafweging onredelijk te achten. De Afdeling ziet gelet hierop en op de hiervoor in het MER en de plantoelichting vermelde omstandigheden, in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat gebiedsontwikkeling Groote Haar leidt tot een zodanige aantasting van de landschappelijke waarden van het Groene Hart dat moet worden geoordeeld dat verweerders aan de bescherming van die waarden in redelijkheid een zwaarder gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die gemoeid zijn met de realisatie van de gebiedsontwikkeling.

De betogen falen.

Milieueffecten en de effecten op de natuur en de flora en fauna als gevolg van de aanleg van het bedrijventerrein en de ontsluitingsweg

Milieu

49. [appellant sub 3] vreest dat het bedrijventerrein met de daarbij behorende verkeersbewegingen zullen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, de bodemgesteldheid en de kwaliteit van het oppervlaktewater. Volgens [appellant sub 3] mag de beoordeling van deze effecten niet worden doorgeschoven naar de vergunningverlening voor de te vestigen bedrijven. Hij voert in dit verband aan dat thans nog onvoldoende bekend is welke soorten bedrijven zich op het bedrijventerrein zullen vestigen.

Ook Stichting Groene Hart vreest dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein zal leiden tot lucht- en waterverontreiniging alsmede geluidhinder.

49.1. Op het bedrijventerrein Groote Haar zijn gelet op artikel 3, lid 3.1.1, van de planregels bedrijven tot en met categorie 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is als bijlage bij de planregels gevoegd. Op de verbeelding is door middel van aanduidingen geregeld op welke delen van het bedrijventerrein de verschillende bedrijfscategorieën zijn toegestaan. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat niet voldoende duidelijk is welke soorten bedrijven zich op het bedrijventerrein kunnen vestigen.

49.2. Aan het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar liggen verschillende milieuonderzoeken ten grondslag. Zo is in het "Luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeve van bestemmingsplan bedrijventerrein Groote Haar te Gorinchem" van WINDMILL van 19 april 2016 (hierna: luchtkwaliteitsonderzoek) onderzoek verricht naar de effecten van het bedrijventerrein op de luchtkwaliteit. In dit onderzoek is ervan uitgegaan dat het bedrijventerrein bedrijven toestaat tot en met milieucategorie 5.2. In het luchtkwaliteitsonderzoek is geconcludeerd dat bij alle onderzochte immissiepunten ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en (zeer)fijn stof die gelden op basis van de Wet milieubeheer. Voorts zijn voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein onderzoeken verricht naar de bodemkwaliteit en de effecten van het bedrijventerrein met de daarbij behorende verbindingsweg op het gebied van geluid. De resultaten van deze onderzoeken zijn als bijlagen 3, 4, 15 en 16 bij de plantoelichting gevoegd. Op basis van deze onderzoeken is in paragraaf 3.2 van de plantoelichting geconcludeerd dat het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein ten aanzien van de genoemde milieuaspecten is vastgesteld in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Waarom deze conclusie op basis van de verrichte onderzoeken onjuist zou zijn, hebben Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] niet nader geconcretiseerd.

49.3. Voor zover [appellant sub 3] vreest dat de bedrijven op het bedrijventerrein afvalstoffen zullen lozen die in het oppervlaktewater terecht komen, overweegt de Afdeling dat de raad van de gemeente Gorinchem terecht stelt dat voor het lozen van afvalstoffen van inrichtingen regels zijn gesteld in onder meer het Activiteitenbesluit milieubeheer en in het kader van de Waterwet waarmee onaanvaardbare milieueffecten van lozingen van afvalstoffen op het oppervlaktewater worden voorkomen.

49.4. De Afdeling ziet gelet op het vorenstaande in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad van de gemeente Gorinchem zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van het bedrijventerrein Groote Haar niet zal leiden tot onaanvaardbare milieugevolgen voor de omgeving.

De betogen falen.

Wet natuurbescherming

50. [appellant sub 3] betoogt dat weidevogels alsmede andere beschermde diersoorten als gevolg van de realisatie van gebiedsontwikkeling Groote Haar zullen worden verstoord. Volgens [appellant sub 3] is in de planstukken vermeld dat hiervoor mitigerende en compenserende maatregelen zullen worden getroffen, maar deze maatregelen zijn volgens hem niet toereikend. Daarnaast wordt er volgens [appellant sub 3] ten onrechte van uitgegaan dat voor de verstoring van de beschermde diersoorten een ontheffing kan worden verkregen op basis van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Hij voert hiertoe aan dat er geen sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Voorts wijst [appellant sub 3] op de effecten van gebiedsontwikkeling Groote Haar op beschermde Natura 2000-gebieden.

50.1. Zoals hiervoor onder 47.1 is overwogen, mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant. Dit betreft het relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb.

50.2. De Wnb bevat onder meer bepalingen ter bescherming van dier- en plantensoorten, zoals weidevogels. Deze bepalingen hebben met name ten doel om het algemene belang van het behoud van natuur en landschap te beschermen. Voorts kunnen de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving zodanig verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan een succesvol beroep op de bepalingen van de Wnb.

Het beroep van [appellant sub 3] is ingediend door [appellant sub 3B] en [appellant sub 3A]. Van hen woont uitsluitend [appellant sub 3B] nabij de plangebieden van de bestreden bestemmingsplannen. De afstand tussen de woning van [appellant sub 3B] en de plangebieden is op zijn kortst ongeveer 400 tot 500 m. De afstand tussen de woning van [appellant sub 3B] en het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied, zijnde het gebied Lingedijk & Diefdijk, is ongeveer 1,8 km. Deze afstanden zijn te groot om te kunnen aannemen dat de effecten van gebiedsontwikkeling Groote Haar voor weidevogels en andere beschermde dier- en plantensoorten de kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant sub 3B] zullen aantasten. In de omstandigheid dat [appellant sub 3B] en [appellant sub 3A] percelen weiland in eigendom hebben in de omgeving van de plangebieden, ziet de Afdeling in dit geval evenmin aanleiding voor het oordeel dat de regels uit de Wnb strekken ter bescherming van hun belangen.

50.3. Nu de beroepsgronden van [appellant sub 3] over de gevolgen van gebiedsontwikkeling Groote Haar voor weidevogels en andere beschermde dier- en plantensoorten niet strekken ter bescherming van de belangen van [appellant sub 3], staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg aan vernietiging van de bestreden besluiten vanwege deze beroepsgronden. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk bespreken.

Ecologische verbindingszone

51. [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte niet is voorzien in de realisatie van een ecologische verbindingszone. Ter zitting heeft hij toegelicht dat in het hiervoor onder 3 genoemde bestemmingsplan "Gorinchem-Noord", dat in 2011 voor het bedrijventerrein Groote Haar was vastgesteld, wel was voorzien in de realisatie van deze verbindingszone.

51.1. De Afdeling stelt vast dat in het bestemmingsplan "Gorinchem-Noord" dat in 2011 was vastgesteld, aan het noordelijke deel van het bedrijventerrein Groote Haar de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6" waren toegekend. In artikel 27, onder f, van de planregels bij dat plan was bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd waren het plan ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 6" te wijzigen ten behoeve van de bestemming "Natuur" met het oog op het realiseren van de ecologische verbindingszone. In het thans bestreden bestemmingsplan is aan het noordelijke deel van het bedrijventerrein de bestemming "Groen" toegekend. Binnen de bestemming "Groen" zijn onder meer groenvoorzieningen, bermen en beplanting toegestaan. De raad van de gemeente Gorinchem heeft in dit verband ter zitting gesteld dat het thans bestreden bestemmingsplan op zijn eigen merites is beoordeeld en dat ervoor is gekozen in het noordelijke deel van het bedrijventerrein de realisatie van een brede groenzone mogelijk te maken. Waarom deze keuze van de raad in dit geval onjuist dan wel onredelijk zou zijn, heeft [appellant sub 3] niet nader onderbouwd. De enkele niet onderbouwde stelling van [appellant sub 3] dat in het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar ten onrechte niet is voorzien in een ecologische verbindingszone, vormt dan ook geen aanleiding voor vernietiging van het voor het bedrijventerrein vastgestelde bestemmingsplan.

Het betoog faalt.

Windturbines

52. In het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Groote Haar zijn aan de noordzijde van het bedrijventerrein twee windturbines voorzien. In artikel 4, lid 4.1, onder a, van de planregels is bepaald dat de twee windturbines een gezamenlijk vermogen hebben van maximaal 7 MW en uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "windturbine".

Gevolgen van de windturbines voor het landschap

53. Stichting Groene Hart en [appellant sub 3] betogen dat de realisatie van de twee windturbines leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de landschappelijke waarden van het Groene Hart. De negatieve effecten op het landschap vormde de reden voor provinciale staten van Zuid-Holland om in het provinciale beleidsdocument "Nota Wervelender" de onderhavige locatie te ontraden voor de realisatie van windturbines, aldus Stichting Groene Hart. Volgens [appellant sub 3] hoort de beperkte hoeveelheid energie die met twee windturbines kan worden opgewekt niet op te wegen tegen de negatieve effecten van de windturbines op het landschap.

53.1. In het MER dat aan het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar ten grondslag ligt, is onderkend dat de windturbines de oorspronkelijke unieke landschappelijke en historische structuren aantasten, doordat de windturbines dominant in het landschap aanwezig zijn. Dit heeft voor de raad van de gemeente Gorinchem echter geen reden gevormd de windturbines niet planologisch mogelijk te maken. Daartoe is in de plantoelichting vermeld dat de windturbines kunnen worden gezien als een markerings- en oriëntatiepunt vanuit de open polder en als een duidelijke beëindiging van het bedrijventerrein aan de noordzijde. Daarbij is er in de plantoelichting voorts op gewezen dat de windturbines zijn voorzien op een locatie die op de kaarten bij de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland is aangeduid als locatie voor windenergie, aan welke aanduiding reeds een afweging tussen eisen vanuit windenergie en voorwaarden vanuit landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit vooraf is gegaan. Daarnaast heeft de raad van de gemeente Gorinchem blijkens de plantoelichting van belang geacht dat de windturbines onderdeel zijn van de afspraak tussen de provincie Zuid-Holland en het rijk dat in 2020 voor de opwekking van duurzame energie minimaal 735,5 MW aan windenergie in de provincie dient te zijn gerealiseerd. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding de gemaakte belangenafweging van de raad van de gemeente Gorinchem in dit geval, gelet ook op het beperkte aantal windturbines, onredelijk te achten.

53.2. Wat betreft de verwijzing van Stichting Groene Hart naar de "Nota Wervelender", stelt de Afdeling dat in deze nota is vermeld dat windturbines ongewenst zijn in cultuurhistorisch of landschappelijk waardevolle gebieden zoals het Nationaal Landschap het Groene Hart. In de nota is hierop echter een expliciete uitzondering gemaakt voor het bedrijventerrein Gorinchem-Noord. Dit betreft het onderhavige bedrijventerrein Groote Haar. Strijd met het provinciale beleid neergelegd in de "Nota Wervelender" ziet de Afdeling dan ook niet.

53.3. De betogen falen.

Effecten van de windturbines op beschermde diersoorten

54. [appellant sub 3] betoogt dat verschillende beschermde diersoorten zoals vogels en vleermuizen als gevolg van aanvaringen met de windturbines zullen verongelukken. Daarnaast zullen de windturbines leiden tot verstoringen van de leefgebieden van beschermde diersoorten, aldus [appellant sub 3].

54.1. Voor beschermde diersoorten zijn bepalingen opgenomen in de Wnb. Zoals hiervoor onder 50.2 is overwogen, hebben de in de Wnb opgenomen bepalingen met name ten doel om het algemene belang van het behoud van natuur en landschap te beschermen. Voorts kunnen de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving zodanig verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat het relativiteitsvereiste niet in de weg staat aan een succesvol beroep op de bepalingen van de Wnb.

Van appellant [appellant sub 3] woont uitsluitend [appellant sub 3B] nabij de voorziene windturbines. De afstand van de woning van [appellant sub 3B] tot de windturbines is ruim 800 m. Gelet hierop is niet aannemelijk dat de effecten van de windturbines voor vogels en vleermuizen de kwaliteit van de directe leefomgeving van [appellant sub 3B] zullen aantasten. De normen in de Wnb strekken daarom wat betreft de voorziene windturbines evenmin ter bescherming van de belangen van [appellant sub 3]. Dit heeft tot gevolg dat ook de beroepsgronden van [appellant sub 3] over de effecten van de windturbines op beschermde diersoorten vanwege het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste niet kunnen leiden tot een vernietiging van het in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar" opgenomen plandeel voor de windturbines. De Afdeling zal deze beroepsgronden daarom niet inhoudelijk bespreken.

Geluid en slagschaduw van de windturbines

55. [appellant sub 3] vreest hinder te ondervinden van het geluid en de slagschaduw van de windturbines. Ook [appellanten sub 2] stellen dat de realisatie van de windturbines ertoe kan leiden dat slagschaduw optreedt bij hun woning.

55.1. Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein en windturbinepark Groote Haar is onderzoek verricht naar de geluidbelasting en de optredende slagschaduw ten gevolge van de realisatie van windturbines aan de noordrand van het bedrijventerrein. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Geluid naar omgeving en slagschaduw ten gevolge van windmolenpark ‘Groote Haar’ te Gorinchem; Windturbines langs noordrand ontwikkelingsgebied", opgesteld door Peutz B.V. op 2 mei 2016 (hierna: geluid- en slagschaduwonderzoek). In het geluid- en slagschaduwonderzoek is wat betreft de geluidhinder van de voorziene windturbines geconcludeerd dat bij alle woningen buiten het bedrijventerrein zal worden voldaan aan de in artikel 3.14a, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) neergelegde geluidnormen voor windturbines van ten hoogste 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen. Bij het beoordelen van de hinder van de slagschaduw van de voorziene windturbines is in het geluid- en slagschaduwonderzoek aangesloten bij artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling). In dit artikel is bepaald dat ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw moet worden voorzien in een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden bij gevoelige objecten die op een afstand van minder dan 12 maal de rotordiameter van de windturbine zijn gesitueerd. In het geluid- en slagschaduwonderzoek is vermeld dat afhankelijk van de exacte situering van de windturbines, bij de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] de slagschaduwduur niet beperkt kan blijven tot maximaal 17 keer per jaar 20 minuten. De woningen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 2] zijn niet gesitueerd aan de [locatie 1] en [locatie 2], waardoor op basis van de onderzoeksresultaten neergelegd in het geluid- en slagschaduwonderzoek kan worden geconcludeerd dat bij deze woningen de slagschaduwduur als gevolg van de voorziene windturbines beperkt zal blijven tot minder dan 17 keer per jaar 20 minuten.

55.2. [appellant sub 3] en [appellanten sub 2] hebben de juistheid van de onderzoeksresultaten neergelegd in het geluid- en slagschaduwonderzoek niet bestreden. [appellant sub 3] en [appellanten sub 2] hebben evenmin omstandigheden aangedragen op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat de raad van de gemeente Gorinchem voor het beoordelen van de geluid- en slagschaduwhinder van de voorziene windturbines niet in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor windturbines neergelegde normen. De Afdeling ziet in het aangevoerde dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene windturbines zullen leiden tot onaanvaardbare geluid- en slagschaduwhinder bij de woningen van [appellant sub 3] en [appellanten sub 2].

De betogen falen.

Gevolgen van de windturbines voor de agrarische bedrijfsvoering

56. [appellant sub 3] betoogt dat de windturbines leiden tot beperkingen van de gebruiksmogelijkheden van zijn agrarische gronden in de omgeving van de windturbines. Als gevolg van deze beperkingen wordt een rendabele bedrijfsvoering en een rendabele inzet van zijn agrarische gronden onmogelijk gemaakt, aldus [appellant sub 3].

56.1. De agrarische gronden die [appellant sub 3] in eigendom heeft, liggen op enkele honderden meters van de voorziene windturbines en worden gebruikt voor het beweiden van vee. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit gebruik na de realisatie van de windturbines niet langer kan worden voortgezet. Voor zover [appellant sub 3] in dit verband heeft gesteld dat hij vreest dat zijn vee hinder zal ondervinden van de voorziene windturbines, volgt de Afdeling de raad van de gemeente Gorinchem in zijn standpunt dat gelet op de omstandigheid dat het gebruikelijk is windturbines in het buitengebied te realiseren, op voorhand niet aannemelijk is dat windturbines onaanvaardbare effecten zullen hebben op het vee dat zich op enkele honderden meters van de windturbines bevindt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 3] uitsluitend een vrees heeft geuit over de gevolgen van de windturbines voor zijn vee, maar deze vrees niet heeft geconcretiseerd.

Het betoog faalt.

Overige beroepsgronden van Stichting Groene Hart over de windturbines

57. Stichting Groene Hart heeft in haar beroepschrift naast de landschappelijke effecten van de windturbines tevens enkele andere beroepsgronden naar voren gebracht over de voorziene windturbines. Ter zitting heeft zij gesteld dat deze beroepsgronden moeten worden gezien in het kader van haar betoog dat blijkens het provinciale beleidsdocument "Nota Wervelender" de windturbines ten noorden van het bedrijventerrein Groote Haar uitsluitend mogen worden gerealiseerd in combinatie met het bedrijventerrein. Ter zitting heeft zij toegelicht dat haar overige beroepsgronden over de windturbines geen inhoudelijke bespreking behoeven indien de ontwikkeling van het bedrijventerrein doorgang kan vinden. Nu hiervoor onder 68 zal worden geconcludeerd dat de voor gebiedsontwikkeling Groote Haar vastgestelde bestemmingsplannen in stand kunnen blijven, laat de Afdeling de overige beroepsgronden van Stichting Groene Hart over de voorziene windturbines in de uitspraak buiten inhoudelijke bespreking.

Waardedaling

58. [appellant sub 3] betoogt dat door de realisatie van gebiedsontwikkeling Groote Haar de waarde van zijn nabijgelegen agrarische gronden zal dalen.

58.1. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen grond voor de verwachting dat de waardevermindering van de agrarische gronden van [appellant sub 3] als gevolg van de realisatie van gebiedsontwikkeling Groote Haar zodanig zal zijn dat de raden van de gemeenten Gorinchem en Giessenlanden bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan zij hebben gedaan.

Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

59. [appellant sub 3] betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen niet is verzekerd. Volgens hem is geen sprake van een dekkende grondexploitatie. Ook Stichting Groene Hart betoogt dat de financiële uitvoerbaarheid van de bestemmingsplannen onzeker is en stelt ter onderbouwing dat de gemeente Gorinchem en Rijkswaterstaat hebben afgesproken dat de gemeente Gorinchem alle kosten voor de benodigde wegaanpassingen draagt, voor zover het niet aanpassingen aan de A27 betreft.

59.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van het bestemmingsplan.

59.2. In de plantoelichting bij beide bestemmingsplannen is vermeld dat de verbindingsweg van het bedrijventerrein Groote Haar naar de A27 uitsluitend wordt aangelegd om het bedrijventerrein te kunnen ontsluiten. Dit betekent dat de gemeente Gorinchem verantwoordelijk is voor de financiële haalbaarheid van de verbindingsweg, ook op het grondgebied van de gemeente Giessenlanden, aldus de plantoelichting. Over de aansluiting op de A27 is in de plantoelichting vermeld dat de gemeente Gorinchem afspraken heeft gemaakt met Rijkswaterstaat inhoudende dat Rijkswaterstaat de aansluiting op de A27 realiseert en hiervan de kosten draagt tot aan de verbindingsweg. De kosten voor de aanleg van de verbindingsweg op zowel het grondgebied van de gemeente Giessenlanden als op het grondgebied van de gemeente Gorinchem en de diverse kosten voor de realisatie van het bedrijventerrein, zijn volgens de plantoelichting meegenomen in de grondexploitatiekosten van het bedrijventerrein. Hoewel de grondexploitatie een negatief saldo kent, is voor dit saldo door de gemeente Gorinchem een voorziening getroffen waarmee het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is, zo staat in de plantoelichting. De raad van de gemeente Gorinchem bevestigt dit in het verweerschrift. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders op voorhand in redelijkheid hadden moeten inzien dat de kosten voor gebiedsontwikkeling Groote Haar niet gedragen kunnen worden. Voor de conclusie dat thans reeds aannemelijk is dat de bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein en de verbindingsweg niet uitvoerbaar zijn binnen de planperiode van respectievelijk twintig en tien jaar, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding.

De betogen falen.

Overige individuele beroepsgronden van [appellanten sub 2] en [appellante sub 5]

[appellanten sub 2]

60. [appellanten sub 2] wonen aan de [locatie 3] te Hoogblokland waar zij een melkveehouderij exploiteren. Zij hebben beroepsgronden naar voren gebracht over de effecten van gebiedsontwikkeling Groote Haar op hun bedrijfsvoering alsmede op hun woon- en leefklimaat. In het onderstaande zal de Afdeling als eerste de beroepsgronden bespreken die betrekking hebben op de bedrijfsvoering van [appellanten sub 2]. Aansluitend zal worden ingegaan op het woon- en leefklimaat van [appellanten sub 2]. De Afdeling wijst er hierbij op dat de beroepsgrond van [appellanten sub 2] over mogelijke slagschaduwhinder van de voorziene windturbines onder 55 is beoordeeld.

- Bedrijfsvoering

61. [appellanten sub 2] stellen dat de verbindingsweg van het bedrijventerrein Groote Haar naar de A27 is voorzien op een groot deel van de tot hun agrarisch bedrijf behorende landbouwgronden alsmede op een deel van het bij hun agrarisch bedrijf behorende bouwvlak. Dit heeft volgens [appellanten sub 2] tot gevolg dat een rendabele voortzetting van de agrarische bedrijfsvoering niet langer mogelijk zal zijn. Door de ligging van het bedrijf nabij de op- en afritten van de nieuwe verbindingsweg naar de A27 en resterende beperkte omvang van het agrarisch bedrijf, zal hun bedrijf na de realisatie van gebiedsontwikkeling Groote Haar bovendien onverkoopbaar zijn, aldus [appellanten sub 2]. Bij planvaststelling voor gebiedsontwikkeling Groote Haar is volgens [appellanten sub 2] met de gevolgen voor hun bedrijfsvoering onvoldoende rekening gehouden. Zij stellen in dit verband dat thans nog geen duidelijkheid bestaat over de wijze waarop de negatieve gevolgen voor hun bedrijfsvoering kunnen worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door middel van een verplaatsing van het agrarisch bedrijf.

61.1. Ter zitting hebben [appellanten sub 2] toegelicht dat hun agrarische bedrijf een omvang heeft van ongeveer 31 ha en dat als gevolg van de realisatie van de verbindingsweg naar het bedrijventerrein Groote Haar ongeveer 5,5 ha van de agrarische gronden niet langer zal zijn bestemd voor agrarisch gebruik. Daarnaast zal volgens [appellanten sub 2] ongeveer 0,5 ha van hun bouwvlak worden gebruikt voor de realisatie van de verbindingsweg en de daarbij behorende op- en afritten naar de A27. Deze oppervlaktes hebben verweerders ter zitting niet bestreden.

61.2. De Afdeling stelt voorop dat een goede ruimtelijke ordening met zich brengt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor een nieuwe gebiedsontwikkeling niet uitsluitend wordt gekeken naar de belangen die gediend zijn met de realisatie van de gebiedsontwikkeling. Een goede ruimtelijke ordening vereist dat ook de belangen van daardoor benadeelden, zoals het veehouderijbedrijf van [appellanten sub 2], in de belangenafweging worden betrokken. Blijkens het vermelde in de zienswijzennota hebben verweerders bij de planvaststelling onderkend dat de realisatie van gebiedsontwikkeling Groote Haar negatieve gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van [appellanten sub 2]. De stelling van [appellanten sub 2] dat zij als gevolg van de realisatie van de gebiedsontwikkeling niet langer een rendabel agrarisch bedrijf kunnen exploiteren, daargelaten de juistheid van deze stelling, betekent echter niet dat verweerders niet in redelijkheid bij de planvaststelling een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die gediend zijn met de realisatie van gebiedsontwikkeling Groote Haar dan aan de bedrijfsbelangen van [appellanten sub 2]. De omstandigheid dat ten tijde van de planvaststelling nog geen overeenstemming was bereikt met [appellanten sub 2] over de wijze waarop de negatieve gevolgen voor hun agrarische bedrijfsvoering kunnen worden weggenomen, betekent evenmin dat verweerders niet in redelijkheid tot vaststelling van de bestreden bestemmingsplannen hebben kunnen besluiten. Daartoe acht de Afdeling redengevend dat de realisatie van gebiedsontwikkeling Groote Haar uitsluitend mogelijk zal zijn door minnelijke verwerving dan wel onteigening van de hiervoor benodigde gronden. Hierbij is minnelijke verwerving van de gronden gelet op het bepaalde in artikel 17 van de Onteigeningswet het uitgangspunt. Indien de gronden niet minnelijk kunnen worden verworven en tot onteigening wordt overgegaan, zullen [appellanten sub 2] ingevolge het bepaalde in artikel 40 van de Onteigeningswet volledig schadeloos moeten worden gesteld. Bij deze schadeloosstelling wordt gelet op het bepaalde in artikel 41 van de Onteigeningswet rekening gehouden met de eventuele waardevermindering van de resterende landbouwgronden van [appellanten sub 2] die niet benodigd zijn voor de realisatie van de gebiedsontwikkeling. Ook eventuele inkomstenderving is bij de schadeloosstelling inbegrepen. Hiermee zijn de belangen van [appellanten sub 2] naar het oordeel van de Afdeling afdoende gewaarborgd (vergelijk overweging 83.2 van de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1072).

De betogen falen.

Woon- en leefklimaat

62. [appellanten sub 2] stellen dat de verbindingsweg en de nieuwe op- en afritten naar de A27 zijn voorzien op korte afstand van hun woning en bedrijfsgebouwen. Zij vrezen dat dit zal leiden tot een verlies van privacy en uitzicht alsmede tot inkijk en lichthinder van passerende voertuigen. Daarnaast betogen zij dat de realisatie van de verbindingsweg zal leiden tot geluidhinder en hinder van fijnstof en uitlaatgassen.

62.1. [appellanten sub 2] hebben bij hun nadere stukken een tekening gevoegd waarop is vermeld dat de afstand tussen hun woning en de grens van het plangebied van het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" ongeveer 100 m bedraagt. Tussen hun woning en het plangebied bevinden zich agrarische bedrijfsopstallen, waaronder een stal. Verweerders hebben gesteld dat gelet op de afstand van 100 m en op de tussen de woning van [appellanten sub 2] en het plangebied gelegen agrarische bedrijfsopstallen niet aannemelijk is dat [appellanten sub 2] in hun woning zodanige lichthinder dan wel verlies van privacy en uitzicht zullen ondervinden van de realisatie van de nieuwe verbindingsweg, dat om die reden had moeten worden afgezien van de planvaststelling. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Voor zover [appellanten sub 2] daarnaast wijzen op de hinder die zij mogelijk elders op hun agrarische bedrijfsperceel van de verbindingsweg zullen ondervinden, is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich tevens in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat gelet op de omstandigheid dat het om een bedrijfsperceel gaat dat voor een groot deel omringd is met bomen, deze hinder niet zodanig zal zijn dat hierin aanleiding had moeten worden gezien niet tot planvaststelling over te gaan. Daarbij overweegt de Afdeling ten overvloede dat verweerders ter zitting hebben toegelicht dat zij met [appellanten sub 2] in overleg zullen treden over de feitelijke inrichting van de verbindingsweg en de daarbij behorende op- en afritten om de hinder voor [appellanten sub 2] zo veel mogelijk te beperken.

62.2. Wat betreft de geluidhinder van het verkeer op de nieuwe verbindingsweg en de daarbij behorende op- en afritten, stelt de Afdeling vast dat voorafgaand aan de planvaststelling onderzoek is verricht naar deze geluidhinder. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het bij de planstukken gevoegde rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai; Bedrijventerrein Groote Haar Gorinchem", opgesteld door adviesbureau SAB op 2 juni 2016 (hierna: akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai). In het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is vermeld dat als gevolg van de nieuwe verbindingsweg bij de woning van [appellanten sub 2] aan de [locatie 3] een geluidbelasting wordt verwacht van 45 dB. De in de Wet geluidhinder opgenomen wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt als gevolg van de nieuwe verbindingsweg dus niet overschreden, aldus het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Wat betreft de nieuwe op- en afritten naar de A27 is op basis van berekeningen geconcludeerd dat geen relevante geluidbijdrage van de op- en afritten optreedt ten opzichte van de hoofdrijbanen van de A27 en dat daarom geen aanvullende geluidreducerende maatregelen noodzakelijk zijn. [appellanten sub 2] hebben de onderzoeksresultaten neergelegd in het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet bestreden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich op basis van deze onderzoeksresultaten niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de realisatie van de verbindingsweg met de daarbij behorende op- en afritten naar de A27 niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder bij de woning en op het bedrijfsperceel van [appellanten sub 2].

62.3. Voor zover [appellanten sub 2] tot slot vrezen dat de luchtkwaliteit nabij hun woning en op hun bedrijfsperceel achteruit gaat als gevolg van de realisatie van de verbindingsweg, stelt de Afdeling vast dat voorafgaand aan de planvaststelling voor gebiedsontwikkeling Groote Haar tevens een onderzoek is uitgevoerd naar de gevolgen van de gebiedsontwikkeling voor de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het hiervoor onder 49.2 genoemde luchtkwaliteitsonderzoek van WINDMILL van 19 april 2016. In paragraaf 4.3.2 van dit luchtkwaliteitsonderzoek is vermeld dat bij de bepaling van de luchtkwaliteit tevens rekening is gehouden met het verkeer van en naar het bedrijventerrein over de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg die zal aansluiten op de A27. Zoals hiervoor onder 49.2 is vermeld, is in het luchtkwaliteitsonderzoek geconcludeerd dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en (zeer)fijn stof die gelden op basis van de Wet milieubeheer. [appellanten sub 2] hebben deze onderzoeksresultaten evenmin bestreden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders zich op basis van de in het luchtkwaliteitsonderzoek neergelegde onderzoeksresultaten niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de realisatie van de verbindingsweg niet zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van de luchtkwaliteit nabij de woning en op het bedrijfsperceel van [appellanten sub 2].

62.4. De betogen falen.

[appellante sub 5]

63. [appellante sub 5] heeft uitsluitend beroep ingesteld tegen het door de raad van de gemeente Giessenlanden vastgestelde bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar". [appellante sub 5] exploiteert op de verzorgingsplaats Scheiwijk een brandstofverkooppunt (hierna: BVP). Nabij de verzorgingsplaats zijn in het door de raad van de gemeente Giessenlanden vastgestelde bestemmingsplan de op- en afritten van de nieuwe verbindingsweg naar de A27 voorzien. De op- en afritten zijn volgens [appellante sub 5] zodanig gesitueerd dat het niet mogelijk is de verzorgingsplaats uit te breiden, terwijl deze uitbreiding volgens haar wel noodzakelijk is. Om de uitbreidingsplannen alsnog te kunnen effecturen voert [appellante sub 5] het volgende aan.

- Op- en afritten verplicht onderdeel van een tracébesluit

64. [appellante sub 5] betoogt dat het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" is vastgesteld in strijd met artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tracéwet. In dit artikel is bepaald dat het tracébesluit ten minste een beschrijving bevat van de te treffen voorzieningen die dienen voor de instandhouding dan wel het veilig en doelmatig gebruik van een hoofdweg, landelijk spoorweg of hoofdvaarweg. Tot deze voorzieningen behoren volgens [appellante sub 5] blijkens de Memorie van Toelichting bij de Tracéwet onder meer de op- en afritten van en naar de hoofdweg. Deze op- en afritten zijn voorzieningen die gelet op artikel 10 van de Tracéwet ten minste en daarmee dus verplicht dienen te worden opgenomen in een tracébesluit, aldus [appellante sub 5]. Doordat de op- en afritten naar de A27 in dit geval zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" is dit bestemmingsplan volgens [appellante sub 5] in strijd met artikel 10 van de Tracéwet vastgesteld.

64.1. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tracéwet luidt: "Het tracébesluit bevat ten minste een beschrijving van de te treffen voorzieningen die dienen voor de instandhouding dan wel het veilig en doelmatig gebruik van een hoofdweg, landelijke spoorweg of hoofdvaarweg."

64.2. Anders dan [appellante sub 5] betoogt, volgt uit artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tracéwet niet dat de op- en afritten naar een rijksweg volledig dienen te worden opgenomen in een tracébesluit. Het staat de minister van Infrastructuur en Waterstaat vrij om in overleg met provincie- en gemeentebesturen te bezien of de op- en afritten vanaf een aansluiting op de rijksweg worden meegenomen in het tracébesluit dan wel geheel of gedeeltelijk worden voorzien in een op provinciaal of gemeentelijk niveau te nemen ruimtelijk besluit, zoals de vaststelling van een bestemmingsplan. Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tracéwet biedt gelet op de Memorie van Toelichting bij dit artikel slechts de mogelijkheid en niet de verplichting op- en afritten naar een aansluiting op de rijksweg op te nemen in een tracébesluit. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Tracéwet in de weg stond aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar".

Het betoog faalt.

- De plannen van [appellante sub 5]

65. [appellante sub 5] betoogt dat het uit een oogpunt van verkeersveiligheid noodzakelijk is de verzorgingsplaats Scheiwijk uit te breiden. Zij voert daartoe aan dat de parkeercapaciteit op de verzorgingsplaats onder meer als gevolg van de realisatie van elektrische laadvoorzieningen niet toereikend is. De op- en afritten van de nieuwe verbindingsweg naar de A27 zijn in het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" zodanig gesitueerd dat de uitbreiding grotendeels wordt geblokkeerd, aldus [appellante sub 5]. Volgens [appellante sub 5] is de raad van de gemeente Giessenlanden bij de planvaststelling ten onrechte voorbij gegaan aan de noodzaak om de parkeercapaciteit op de verzorgingsplaats uit te breiden. Zij stelt hierbij dat zij reeds in een vroeg stadium haar wensen voor de uitbreiding heeft kenbaar gemaakt.

65.1. Ter zitting heeft [appellante sub 5] desgevraagd toegelicht dat de gronden waarop zij een BVP exploiteert eigendom zijn van de Staat en dat het aan Rijkswaterstaat is om te beslissen of de verzorgingsplaats wordt uitgebreid met extra parkeervoorzieningen. Voorts heeft [appellante sub 5] ter zitting desgevraagd medegedeeld dat Rijkswaterstaat thans geen concrete plannen heeft om de door haar gewenste uitbreiding van de verzorgingsplaats ook daadwerkelijk te realiseren. Op grond van deze omstandigheden ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Giessenlanden bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Aansluiting A27 en verbindingsweg Groote Haar" gehouden was rekening te houden met een mogelijke toekomstige uitbreiding van verzorgingsplaats Scheiwijk.

Het betoog faalt.

66. Voorts betoogt [appellante sub 5] dat zij graag had gezien dat in het bestemmingsplan was voorzien in een mogelijkheid dat het verkeer dat zich bevindt op de op- en afritten en de verbindingsweg de verzorgingsplaats kan bereiken, in plaats van uitsluitend het verkeer dat zich bevindt op de A27.

66.1. De raad van de gemeente Giessenlanden heeft gesteld dat hij niet heeft voorzien in de mogelijkheid dat het verkeer op de op- en afritten en de verbindingsweg de verzorgingsplaats kan bezoeken, omdat niet is gebleken dat Rijkswaterstaat hieraan haar medewerking wenst te verlenen. In de door de raad van de gemeente Giessenlanden overgelegde brief van Rijkswaterstaat over de verzorgingsplaats Scheiwijk staat in dit verband dat conform de Richtlijn Verzorgingsplaatsen van Rijkswaterstaat auto(snel)wegen en verzorgingsplaatsen een gesloten systeem vormen waar weggebruikers hun reis kunnen onderbreken zonder het wegenstelsel te verlaten. Om twijfel over de weggebondenheid van een verzorgingsplaats te vermijden, wordt de situering niet gecombineerd met knooppunten en aansluitingen, aldus Rijkswaterstaat. Andere nadelen van een situering van verzorgingsplaatsen in combinatie met knooppunten en aansluitingen zijn de problemen rond een adequate bewegwijzering en het onvoldoende kunnen aangeven wat een bepaalde verzorgingsplaats biedt, zo staat in de brief van Rijkswaterstaat. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van de gemeente Giessenlanden op basis van het vermelde in de brief van Rijkswaterstaat niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten in het bestemmingsplan geen mogelijkheid te bieden dat het verkeer dat zich op de op- en afritten en de verbindingsweg bevindt de verzorgingsplaats Scheiwijk kan bereiken.

Het betoog faalt.

Inlassen zienswijze

67. Voor zover [appellanten sub 2] voor het overige verzoeken de inhoud van hun zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de bij de bestreden besluiten behorende zienswijzennota is ingegaan op de zienswijze. [appellanten sub 2] hebben in hun beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in de bestreden besluiten onjuist zou zijn.

CONCLUSIE

68. Gelet op hetgeen hiervoor onder 11 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk. De overige beroepen zijn ongegrond.

69. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de overige beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Zuijlen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018

810.