Uitspraak 201801370/1/A3


Volledige tekst

201801370/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Flora & Faunabescherming, gevestigd te Amsterdam,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 januari 2018 in zaak nr. 16/6343 in het geding tussen:

de stichting

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, thans: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2016 heeft de staatssecretaris het verzoek van de stichting tot handhaving van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) afgewezen.

Bij besluit van 14 september 2016 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 januari 2018 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2018, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.J.L. Veth, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van burgemeester en wethouders van Weesp, vertegenwoordigd door C. Kruidenberg , mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en G.C. van Diedenhoven, werkzaam bij Regelink Ecologie & Landschap, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Uit de statuten van de stichting volgt dat zij ten doel heeft het behouden en verbeteren van de natuur, de leefomgeving, het milieu en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in onder meer de gemeente Weesp. Daarbij beoogt zij ook de bescherming van de flora en fauna in de gemeente Weesp.

1.1. De gemeente Weesp heeft de staatssecretaris op 3 februari 2016 gemeld dat zij het voornemen heeft om een schaapskudde op de schansen in Weesp in te zetten. Daarbij heeft de gemeente Weesp gevraagd of een ontheffing op grond van de Ffw vereist was. De staatssecretaris heeft de gemeente Weesp laten weten dat er geen overtreding van de Ffw te verwachten was en dat er daarom geen ontheffing is vereist. Vervolgens heeft de stichting op 5 juni 2016 de staatssecretaris verzocht om handhavend op te treden tegen de gemeente Weesp wegens overtreding van de artikelen 9, 10 en 11 van de Ffw omdat volgens de stichting op de schansen diverse beschermde diersoorten aanwezig zijn, zoals de ringslang, waterspitsmuis, rugstreeppad, de vleermuis en verschillende soorten broedvogels, die daar hun leefgebied hebben. Inzet van een schaapskudde op de schansen zal leiden tot een verstoring van het leefgebied van deze diersoorten, aldus de stichting.

Besluitvorming

2. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen overtreding van de Ffw te verwachten was. De inzet van een kudde schapen betreft beheer en onderhoud van de schansen. De schapen grazen in afgezette zones. Er zijn weliswaar ringslangen aangetroffen, maar deze bevinden zich voornamelijk aan de randen van de schansen en aan de oevers. De schansen zijn niet overal geschikt als leefgebied voor de ringslang. Daarnaast is de aanwezigheid van de waterspitsmuis op de schansen niet aangetoond. Doordat de begrazing niet in het leefgebied van de ringslang zal plaatsvinden en er geen concrete aanwijzingen zijn dat de waterspitsmuis zich daadwerkelijk op de schansen zal begeven, zag de staatssecretaris geen belemmeringen om de schaapskudde te laten grazen op de schansen. Daarbij heeft hij een onderzoek van Regelink Ecologie & Landschap (hierna: Regelink), Inventarisatie schansen Weesp, van 9 februari 2016 en een advies van de afdeling Advisering Natuurwetgeving (hierna: ANW) van 26 mei 2016 betrokken.

2.1. De staatssecretaris heeft het bezwaar van de stichting gegrond verklaard omdat hij in het primaire besluit niet is ingegaan op de rugstreeppad, broedvogels en vleermuizen.

Uit het onderzoek van Regelink is niet gebleken dat er rugstreeppadden voorkomen in het gebied. De schansen zijn dus niet het leefgebied van de rugstreeppadden. Ten aanzien van de broedvogels heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de begrazing onder ecologische begeleiding plaatsvindt en dat door deze begeleiding voorkomen moet worden dat de vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde soorten worden aangetast of verstoord. Tot slot zal het karakter van de schansen niet wezenlijk veranderen. Bomen, kruidenrijk grasland en oevervegetatie blijven op de schansen aanwezig en zullen zich herstellen na begrazing. De voedselvoorziening voor vleermuizen zal daarom intact blijven, aldus de staatssecretaris.

Ten aanzien van de waterspitsmuis en de ringslang heeft de staatssecretaris de bezwaren ongegrond verklaard.

Wettelijk kader

3. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden en de Ffw ingetrokken. Omdat het besluit op bezwaar vóór die datum is genomen, is de Ffw op dit geding nog van toepassing. De relevante bepalingen uit de Ffw zijn opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Het hoger beroep

4. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet over hoefde te gaan tot handhaving van de Ffw. Volgens de stichting leidt de inzet van een schaapskudde op de schansen wel tot een overtreding van de artikelen 9, 10 en 11 van de Ffw. Dit blijkt uit de diverse rapporten en onderzoeken die zij heeft ingediend. De staatssecretaris heeft deze rapporten en onderzoeken onvoldoende in zijn besluit op bezwaar betrokken, aldus de stichting.

De Afdeling zal in het hiernavolgende nader ingaan op de betogen van de stichting. Daarbij zal de Afdeling per diersoort beoordelen of de inzet van de schaapskudde op de schansen leidt tot een overtreding van de Ffw.

De rugstreeppad

4.1. Ten aanzien van de rugstreeppad betoogt de stichting dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat deze niet voorkomt op de schansen, terwijl de door de stichting ingediende rapporten en gegevens bevestigen dat de rugstreeppad daar wel voorkomt. Uit diverse foto’s blijkt dat de schaapskudde de rugstreeppadden zal vertrappen, het leefgebied van de rugstreeppad zal aantasten en dat er dus een overtreding is van de Ffw, aldus de stichting.

4.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1590, dient een bestuursorgaan, indien het een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen, op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te beoordelen of dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en duidelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling zijn het onderzoek van Regelink van 9 februari 2016 en het advies van de ANW van 26 mei 2016 dat de minister aan zijn besluit van 14 september 2016 ten grondslag heeft gelegd zorgvuldig tot stand gekomen. Uit het onderzoek van Regelink volgt dat er gericht onderzoek heeft plaatsgevonden naar de rugstreeppad in het te begrazen gebied. Hierbij zijn twee ronden gelopen om te luisteren naar kooractiviteit. Omdat er in het onderzoeksgebied geen kooractiviteit is waargenomen, zijn er twee extra ronden uitgevoerd om te pogen alsnog kooractiviteit waar te nemen, zonder resultaat. Verder is op verschillende plekken in de grond geschept om vast te stellen of er al dan niet larven van de rugstreeppad aanwezig zijn. De rugstreeppad is ook bij dit onderzoek niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. Evenwel heeft de minister ter zitting erkend dat het mogelijk is dat er incidenteel een rugstreeppad voorkomt op de schansen.

De Afdeling is van oordeel dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inzet van de schaapskudde ten aanzien van de rugstreeppad leidt tot een overtreding van de Ffw. Dat de stichting ter zitting video-opnamen heeft laten zien om aan te tonen dat op de schansen koren te horen waren van rugstreeppadden, maakt niet dat de inzet van de schaapskudde leidt tot een overtreding van de Ffw. Ook uit de door de stichting ingebrachte Inventarisatie Bufo calimata schansen Weesp 2016 van 5 juni 2016 en Kritische beschouwing Natuurtoets Reconstructie Schansen Weesp blijkt niet dat de inzet van de schaapskudde leidt tot een overtreding van de Ffw. Dat de stichting een gering aantal dode rugstreeppadden heeft aangetroffen maakt weliswaar aannemelijk dat incidenteel een rugstreeppad voorkomt in het te begrazen gebied, maar hieruit volgt niet zonder meer dat de inzet van de schaapskudde leidt tot een overtreding van de Ffw. De stichting heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de rugstreeppadden zijn gedood door de inzet van de schaapskudde.

Het betoog faalt.

De waterspitsmuis

4.2. Ook ten aanzien van de waterspitsmuis stelt de stichting dat deze wel voorkomt op de schansen. Zo volgt uit de Nationale Databank Flora en Fauna (hierna: NDFF) dat de waterspitsmuis op de schansen is waargenomen. Inzet van de schaapskudde zal leiden tot een overtreding van de Ffw, ook ten aanzien van de waterspitsmuis, aldus de stichting.

4.2.1. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waterspitsmuis in het gebied voorkomt. Voor zover de stichting verwijst naar een advies van de ANW, stelt de Afdeling vast dat uit dit advies niet volgt dat de waterspitsmuis zich daadwerkelijk op de te begrazen locaties bevindt. Uit dit advies volgt juist dat een groot deel van de oevers niet geschikt is voor de waterspitsmuis. Dat uit het register van de NDFF volgt dat de waterspitsmuis voorkomt in het gebied, is evenmin voldoende om aan te nemen dat de waterspitsmuis voorkomt in het te begrazen gebied. Aan het register van de NDFF kan slechts een indicatie worden ontleend dat de waterspitsmuis in een bepaald gebied voorkomt, maar niet dat deze daadwerkelijk op de te begrazen schansen voorkomt. De staatssecretaris heeft daarentegen een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek van Regelink ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 14 september 2016. Uit dit onderzoek volgt dat, om te bezien of de waterspitsmuis zich in het onderzoeksgebied bevindt, verdeeld over zeven locaties, 140 muizenvallen in paren van twee zijn uitgezet. De vallenparen werden in rijen van tien vallenparen op een afstand van ongeveer tien meter van elkaar neergezet. De vallen stonden verspreid over 3700 meter oeverzone. De vallen zijn zes keer gecontroleerd. Hierbij zijn zeven soorten muizen aangetroffen. De waterspitsmuis maakte daar geen deel van uit. Ter zitting heeft Regelink daaraan toegevoegd dat de hoofdbiotoop van de waterspitsmuis niet op de schansen is en dat er om die reden geen waterspitsmuizen op de schansen zijn. Omdat ervan mag worden uitgegaan dat er geen waterspitsmuizen op de schansen zijn, kan de inzet van de schaapskudde ten aanzien van de waterspitsmuis geen overtreding opleveren van de Ffw.

Het betoog faalt.

De ringslang

4.3. Niet in geschil is dat de ringslang voorkomt in het gebied en het gebied gebruikt als overwinterings- en foerageergebied. De stichting betoogt dat de rechtbank ten aanzien van de ringslang ten onrechte heeft overwogen dat de begrazing van de schansen niet leidt tot overtredingen van de Ffw. Hoewel de rechtbank overweegt dat de oevers, het leefgebied van de ringslang, niet worden begraasd, gebeurt dat in de praktijk wel. Daarnaast zijn niet alleen de oevers als leefgebied van de ringslang aan te merken, maar ook de bovenliggende delen van de schansen. Omdat die zullen worden begraasd levert dit een overtreding op van de Ffw, aldus de stichting.

4.3.1. Uit het onderzoek van Regelink van 9 februari 2016 en het advies van de ANW van 26 mei 2016 volgt dat de ringslang zich voornamelijk ophoudt in de oeverzones van de Draaierschans. Slechts incidenteel is het mogelijk dat een ringslang zich elders dan in de oeverzones zal ophouden. Naar aanleiding daarvan heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp geadviseerd de begrazing niet aan de oeverzones plaats te laten vinden. Gedurende de begrazing van de schansen is overdag een herder aanwezig en de begrazing zal plaatsvinden onder begeleiding van een ecoloog. De herder en de ecoloog zullen erop toezien dat er geen overtreding van de Ffw zal plaatsvinden. Voorafgaand aan de begrazing lopen zij een ronde om te bezien of er beschermde diersoorten aanwezig zijn. Indien er beschermde diersoorten worden aangetroffen, wordt dat gebied niet begraasd door de schapen. De staatssecretaris heeft aldus toegelicht dat op deze manier de Ffw niet zal worden overtreden. De Afdeling acht deze verklaring niet onaannemelijk. De minister heeft deze verklaring ter zitting bij de Afdeling herhaald en daaraan toegevoegd dat Regelink logboeken bijhoudt. Uit de logboeken van Regelink volgt dat in zeer ruime mate rekening is gehouden met de aanwezige flora en fauna. Zo worden de vindplaatsen van de ringslang uit de NDFF ontzien, worden bomen niet in het te begrazen gebied opgenomen en worden struiken ontzien waar broedvogels in kunnen zitten. Verder blijkt uit de logboeken dat de vegetatie snel is hergroeid.

Ter zitting heeft het college toegelicht dat naar aanleiding van die ecologische begeleiding de schaapskudde is verkleind. Uit het advies van de ANW volgt verder dat een kans op aantasting van de verblijfplaatsen van de ringslang verwaarloosbaar klein is omdat die oeverzones en leefgebieden van de ringslang niet zullen worden begraasd. Bovendien zal er op worden toegezien dat de leefgebieden van de ringslang niet zullen worden begraasd. Uit de door de stichting ingebrachte onderzoeken en rapporten van Els & Linde B.V., RAVON volgt niet dat de inzet van de schaapskudde een overtreding oplevert van de Ffw. De Inventarisatie natrix natrix schansen Weesp van 30 mei 2016 die de stichting heeft ingebracht bevestigt juist het beeld dat de ringslang voornamelijk aan de oevers voorkomt. Volgens deze inventarisatie vormt het onderzoeksgebied aan de schansen vanwege de rietkragen met amfibieën en de verbindingszones met de oevers van de Vecht zelfs een uitstekend foerageergebied voor de ringslang. Ondanks dat gegeven heeft de minister ter zitting erkend dat ringslangen ook in open gebied voorkomen om op te warmen. De ringslangen zijn volgens de minister echter snel genoeg om de schapen te ontwijken waardoor de kans zeer gering is dat een schaap een ringslang vertrapt. Dat de stichting een dode ringslang heeft aangetroffen, betekent niet dat dit het gevolg is van de inzet van de schaapskudde op de schansen. Onduidelijk is waardoor de ringslang is overleden. De stichting heeft verder geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat de inzet van de schaapskudde ten aanzien van de ringslang een overtreding oplevert van de Ffw.

Het betoog faalt.

De vleermuizen

4.4. Evenmin is in geschil dat er diverse vleermuissoorten zijn aangetroffen die de schansen gebruiken als foerageergebied waarvan de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis het gebied ook als vaste rust- en verblijfplaats hebben. De schapen eten de bloemrijke vegetatie die tot op heden nog niet is hersteld, waardoor er minder insecten aanwezig zijn die de vleermuizen eten, aldus de stichting.

4.4.1. Uit het onderzoek van Regelink volgt dat er rust- en verblijfplaatsen van verschillende vleermuizen zijn aangetroffen aan de rand van het te begrazen gebied. Er zijn geen verblijfplaatsen aangetroffen in bomen. Verder volgt uit het advies van de ANW dat de inzet van een schaapskudde zorgt voor een meer soorten- en structuurrijke vegetatie. Zaden kunnen zich beter verspreiden, er ontstaan natuurlijke overgangen tussen bosschages, graslanden en oevers en andere planten kunnen zich meer ontwikkelen. Dit heeft tot gevolg dat er een hogere biodiversiteit is. De planten kunnen op die manier dienen als overwinteringsplekken voor insecten. Regulier maaibeheer heeft dat niet tot gevolg, aldus het advies van de ANW. Uit de door de stichting ingediende rapporten, zoals het rapport van Els & Linde B.V. van 14 mei 2015, blijkt niet dat de inzet van de schaapskudde op de schansen zal leiden tot een overtreding van de Ffw. De rechtbank heeft ten aanzien van dat rapport weliswaar ten onrechte overwogen dat het slechts betrekking heeft op maaiwerkzaamheden en dat hieruit niet valt af te leiden dat de begrazing zal leiden tot een overtreding van de Ffw, maar dit betekent niet dat de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking komt. Uit het rapport blijkt namelijk dat een kruidige vegetatie, waardoor zich insecten kunnen ontwikkelen, van belang is voor de vleermuis. Het onderzoek van Regelink bevestigt dit beeld. Alleen door onzorgvuldig beheer of te intensief beheer kan het gebied worden aangetast of vernietigd. Daarom heeft het college, zoals het ter zitting heeft toegelicht, de schaapskudde al na twee dagen na de start van het project verkleind. Niet is gebleken dat het gebied daadwerkelijk zal worden aangetast. Daarnaast heeft de minister toegelicht dat niet de hele oppervlakte van de schans wordt begraasd, maar dat gedeelten daarvan worden ingerasterd om te voorkomen dat de gehele schans kaal gegeten wordt. Zoals hiervoor is uiteengezet wordt de inzet van de kudde schapen begeleid door een schaapsherder en een ecoloog, juist om te voorkomen dat er onherstelbare schade wordt aangericht. Daarom vindt de begrazing in fasen plaats. Uit de verklaring van Mette van 6 juni 2016 valt verder niet af te leiden dat er daadwerkelijk bodemverdichting zal plaatsvinden waardoor bomen uiteindelijk na een periode van acht jaar zullen sterven en dus het leefgebied van de vleermuizen zal worden aangetast. De verklaring gaat slechts uit van een veronderstelling die niet nader is onderzocht. De stichting heeft geen andere omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat het leefgebied van de vleermuis verstoord wordt. Ook in het geval van de vleermuizen heeft de stichting daarom niet aannemelijk gemaakt dat de Ffw zal worden overtreden.

Het betoog faalt.

De broedvogels

4.5. Tot slot is niet in geschil dat er diverse broedvogels op de schansen verblijven en de schansen als broedplaats gebruiken. De stichting stelt echter dat de verklaringen van de schaapsherder en de ecoloog ten aanzien van de ecologische begeleiding ter zitting bij de rechtbank niet controleerbaar zijn, zodat de rechtbank niet heeft kunnen overwegen dat begrazing wordt aangepast aan broedende vogels. De staatssecretaris heeft ook niet inzichtelijk gemaakt hoe het college bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening zal houden met de in het gebied aanwezige diersoorten, aldus de stichting. Verder had de staatssecretaris inzichtelijk moeten maken welke soorten broedvogels er op welke plek broedden en had hij een effectenstudie naar de begrazing van de schansen moeten laten uitvoeren. Alleen op die manier had de staatssecretaris kunnen inschatten of de begrazing zou leiden tot overtredingen van de Ffw. Daarbij verwijst de stichting naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV5108) en de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2836).

4.5.1. Bij de rechtbank heeft de staatssecretaris toegelicht dat de schaapsherder en de ecoloog maatregelen zullen nemen om overtredingen van de Ffw te voorkomen. Zoals volgt uit 4.3.1 wordt er uitgebreid rekening gehouden met de aanwezige flora en fauna op de schansen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de verklaringen van de staatssecretaris en Regelink te twijfelen. De staatssecretaris heeft verder een door Regelink opgesteld onderzoek aan zijn besluit ten grondslag gelegd waaruit volgt welke broedvogels in het gebied aanwezig zijn. Dat de staatssecretaris, gelet op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, een mitigatieplan had moeten opstellen kan de stichting daarom niet baten, omdat de staatssecretaris al een onderzoek heeft laten doen naar de aanwezigheid van verschillende soorten broedvogels en de effecten van de begrazing op die vogels. De begrazing wordt op de aanwezigheid van de flora en fauna aangepast. Ook daarom kan de verwijzing van de stichting naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2012 haar niet baten. De stichting heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de begrazing van de schansen ten aanzien van de broedvogels tot een overtreding van de Ffw zal leiden.

Het betoog faalt.

Gedragscode Amstelveen

4.6. Tot slot betoogt de stichting dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Gedragscode Flora- en Faunawet gemeente Amstelveen (hierna: de gedragscode) niet van toepassing is. Volgens de stichting is de gedragscode juist wel van toepassing. Indien beschermde diersoorten voorkomen die onder tabel 3 van de Ffw of bijlage 4 van de Habitatrichtlijn vallen, biedt de gedragscode geen vrijstelling van de artikelen 9, 10 en 11 van de Ffw. Om deze reden was er voor de inzet van de schaapskudde een ontheffing nodig, aldus de stichting.

De Afdeling is van oordeel dat de gedragscode alleen van toepassing is op gevallen waarin een overtreding van de Ffw is te verwachten. Zoals uit het voorgaande volgt, zal de begrazing van de schansen niet tot een overtreding van de Ffw leiden. De gedragscode is in dit geval daarom niet van toepassing op de inzet van de schaapskudde op de schansen in Weesp. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Ook dit betoog faalt.

Conclusie

4.7. De conclusie is dan ook dat, gezien het voorgaande, de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de begrazing van de schansen tot overtreding van de Ffw zal leiden. De staatssecretaris heeft voldoende onderzocht wat de effecten van de begrazing van de schansen zijn. De rechtbank heeft op juiste gronden geoordeeld dat de staatssecretaris niet over hoefde te gaan tot handhaving van de Ffw.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze berust.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018

176-857.


BIJLAGE

Flora- en Faunawet

Artikel 9

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.

Artikel 10

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11

Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 75

[…]

3. Onze Minister kan, voorzover niet overeenkomstig artikel 68 van deze wet door gedeputeerde staten ontheffing is of kan worden verleend, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 50, 51, 52, 53, 58, 59, tweede lid, 64, tweede lid, en 72, vijfde lid.

[…]