Uitspraak 201508692/1/A3


Volledige tekst

201508692/1/A3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Flora- en Faunabescherming Weesp, gevestigd te Weesp,
appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 20 november 2015 in zaak nrs. 15/4990 en 15/5067 in het geding tussen:

de stichting

en

de staatssecretaris van Economische Zaken.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2015 heeft de staatssecretaris een verzoek van de stichting om handhavend optreden jegens de gemeente Weesp wegens overtreding van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) afgewezen.

Bij besluit van 30 april 2015 heeft de staatssecretaris, in aanvulling op het besluit van 16 februari 2015, een in opdracht van de gemeente door ecologisch adviesbureau Regelink Ecologie & Landschap opgestelde notitie 'Maaibeheer, schansen Weesp' van 20 maart 2015 (hierna: het maaiplan) beoordeeld.

Bij besluit van 28 september 2015 heeft de staatssecretaris het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 november 2015 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

De stichting heeft nadere stukken ingediend.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2016, waar de stichting, vertegenwoordigd door de [voorzitter] en de [secretaris] van de stichting, bijgestaan door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tielemans, werkzaam bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, zijn verschenen. Voorts is daar de gemeente Weesp, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, bijgestaan door C. Kruidenberg, werkzaam bij de gemeente, en
ing. V. Nederpel, ecologisch adviseur bij Regelink Ecologie & Landschap, gehoord.

Overwegingen

Relevante wet- en regelgeving

1. De relevante bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de Ffw zijn opgenomen in de bij deze uitspraak gevoegde bijlage.

Inleiding

2. De gemeente wil maaiwerkzaamheden verrichten bij drie zogenoemde schansen in Weesp, te weten de Draaierschans, Nieuwe Achtkant en Rooseboomschans. De stichting heeft de staatssecretaris verzocht om handhavend op te treden tegen de gemeente, omdat door de maaiwerkzaamheden volgens de stichting vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten worden aangetast, hetgeen overtredingen van verboden uit de Ffw oplevert.

Besluitvorming

3. In het besluit van 16 februari 2015 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om handhaving terecht was, omdat de gemeente voornemens was werkzaamheden te verrichten die, zolang niet voldoende onderzoek is gedaan naar de functie van de schansen voor de ringslang, niet conform de door de gemeente Weesp toegepaste Gedragscode Flora- en Faunawet van de gemeente Amstelveen (hierna: de Gedragscode) zijn. De staatssecretaris heeft evenwel afgezien van handhavend optreden, omdat geen reden is te veronderstellen dat de gemeente niet alsnog ecologisch onderzoek zal laten verrichten of het maaiplan op het punt van fasering van werkzaamheden niet verder zal uitwerken. Daarbij heeft de staatssecretaris van belang geacht dat op 5 november 2013 aan de gemeente een last onder dwangsom is opgelegd.

Uit de beoordeling van het maaiplan van 30 april 2015 volgt dat de staatssecretaris het maaiplan alsmede de kritische beschouwing van de stichting ter ecologische beoordeling heeft voorgelegd aan een deskundige. Gelet op de bevindingen van de deskundige heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat bij het voorgestelde beheer, gelet op het maaiplan, geen negatief effect voor ringslangen zal optreden en dat met het maaiplan wordt voldaan aan de voorwaarden van de Gedragscode, zodat niet handhavend hoeft te worden opgetreden.

4. Bij het besluit van 28 september 2015 heeft de staatssecretaris het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard en de afwijzing van het verzoek van de stichting gehandhaafd. Daaraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat het maaiplan voldoende rekening houdt met de ringslang en andere beschermde diersoorten, waardoor schadelijke gevolgen voor de populatie van die diersoorten worden voorkomen. Met het maaiplan wordt voldaan aan de voorwaarden uit de door de gemeente toegepaste Gedragscode, aldus de staatssecretaris.

Aangevallen uitspraak

5. De rechtbank heeft overwogen dat voldoende onderzoek is uitgevoerd, dat een deel van het onderzoek van recente datum is en dat derhalve een goed beeld bestaat van de ter plaatse voorkomende soorten. Gelet op de beperkte omvang van de werkzaamheden op de verschillende schansen, kon in dit geval worden volstaan met een inventarisatie van de soorten die in het betrokken gebied voorkomen. Daarbij komt dat de gemeente te kennen heeft gegeven dat voortdurend onderzoek zal worden uitgevoerd, zodat gewaarborgd wordt dat de onderzoeksgegevens altijd actueel zijn. De rechtbank heeft voorts geen reden gezien voor het oordeel dat het maaiplan in strijd is met de Gedragscode of dat bij uitvoering van het maaiplan wordt gehandeld in strijd met de Ffw. Ook staat volgens de rechtbank niet op voorhand vast dat de gemeente werkzaamheden zal uitvoeren in strijd met de Gedragscode. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de maaiwerkzaamheden niet kunnen worden aangemerkt als reconstructiewerkzaamheden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van handhavend optreden.

Voorlopige voorzieningen hangende hoger beroep

6. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 31 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4078 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de gemeente geen maaiwerkzaamheden verricht op de Draaierschans, Nieuwe Achtkant en Rooseboomschans, met uitzondering van de speelweiden op de Draaierschans en Rooseboomschans, het voetbalveld op de Nieuwe Achtkant, 0,5 m aan weerszijden van verharde paden en het graspad van 1,5 m breed op de Nieuwe Achtkant, waarbij in ieder geval 0,5 m oevervegetatie op de oever dient te blijven bestaan.

7. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 2 juni 2016 (in zaak nr. 201508692/3/A3) heeft de voorzieningenrechter een verzoek van de stichting om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de gemeente geen kudde schapen op en rond de Draaierschans, Nieuwe Achtkant en de Rooseboomschans mag laten grazen, althans slechts op de gebieden waar gelet op de uitspraak van 31 december 2015 maaiwerkzaamheden zijn toegestaan, afgewezen. Volgens de voorzieningenrechter is het laten grazen van een kudde schapen geen onderdeel van het maaiplan en heeft de staatssecretaris dit niet meegenomen in zijn beoordeling die heeft geleid tot het besluit van 28 september 2015. Het verzoek valt derhalve buiten het bereik van het in hoger beroep aangevochten besluit van de staatssecretaris om niet handhavend op te treden, zodat niet voldaan is aan het materiële connexiteitsvereiste.

Hoger beroep

Omvang geding

8. De stichting betoogt allereerst dat de rechtbank een onvolledige weergave heeft gegeven van de door haar aangevoerde gronden en ten onrechte heeft overwogen dat het verzoek om handhaving niet ziet op herstel van de Nieuwe Achtkant zodat de gronden die daarop zien niet behandeld hoeven te worden.

8.1. Uit rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak volgt dat de rechtbank het betoog van de stichting aldus heeft begrepen, dat de stichting van mening is dat met de uitvoering van de maaiwerkzaamheden de Ffw wordt overtreden, onder meer omdat niet overeenkomstig de Gedragscode wordt gewerkt. Dit komt overeen met hetgeen in het verzoek om handhaving van 24 oktober 2014 is vermeld. De rechtbank heeft voorts met juistheid vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de gemeente zich dient te conformeren aan de Gedragscode. Uit het verzoek om handhaving volgt dat de stichting van mening is dat de gemeente zich dient te conformeren aan de Gedragscode en dat, indien zij dat niet doet, een ontheffing als bedoeld in artikel 75 van de Ffw moet worden aangevraagd. De rechtbank heeft voorts met juistheid vastgesteld dat het verzoek om handhaving van de stichting ziet op geplande maaiwerkzaamheden op de drie schansen en de tegenoverliggende vechtoevers in Weesp en, anders dan de stichting stelt, niet op herstel van de Nieuwe Achtkant. Zoals volgt uit het verzoek om handhaving, is met betrekking tot herstel van de Nieuwe Achtkant op 27 februari 2014 een separaat verzoek om handhaving ingediend. Dit verzoek is op 18 juni 2014 ingetrokken, nadat de staatssecretaris te kennen had gegeven dat hij de gemeente erop zal wijzen dat zij de Nieuwe Achtkant volledig dient te herstellen om zodoende de functionaliteit van dit bastion voor onder andere de ringslang te waarborgen. De gemeente is hierover bij brief van 30 juni 2014 ingelicht.

Het betoog faalt.

Onderzoeksplicht

9. De stichting betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alle feiten en omstandigheden en dat het besluit van 28 september 2015 in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. Zij voert hiertoe onder meer aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat door de gemeente veelvuldig en recent onderzoek is gedaan. Hierbij is volgens de stichting van belang dat door de staatssecretaris slechts gebruik is gemaakt van een in opdracht van de gemeente door ecologisch adviesbureau Els & Linde opgestelde quickscan, een aanvullend onderzoek schansen Weesp en een Natuurtoets reconstructie Schansen Weesp van 27 november 2013, waarbij de laatste toets op een aanvullend onderzoek naar de ringslang na, hetzelfde onderzoek als het aanvullend onderzoek betreft. Feitelijk is alleen nader onderzoek gedaan naar de ringslang. Bovendien zijn de door de gemeente overgelegde onderzoeken uit 2012 en 2013 niet recent. De overige overgelegde stukken zijn geen onderzoeken, maar rapportages. De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de door de stichting overgelegde onderzoeken van het bureau RAVON en Els & Linde zijn betrokken bij de totstandkoming van het maaiplan. Hoewel de rapportages wel in het maaiplan worden genoemd, zijn de conclusies volgens de stichting klaarblijkelijk niet meegenomen in dat plan. De rapportage van RAVON van 25 februari 2012 is niet meegenomen in het maaiplan terwijl die rapportage wel in het bezit was van de staatssecretaris en de gemeente. In die rapportage wordt de conclusie uit de in opdracht van de gemeente opgestelde Natuurtoets weersproken. De rapportage van RAVON wordt voorts onderschreven in de ecologische beoordeling van de deskundige van de gemeente van 26 maart 2015. Het maaiplan behandelt verder ten onrechte alleen de aanwezigheid van de ringslang en de waterspitsmuis. De aanwezigheid van vleermuizen op de schansen is daarin niet behandeld terwijl uit het ‘Afdoend onderzoek Schansen te Weesp’ van 23 oktober 2015 volgt dat de schansen essentieel jachtgebied vormen voor vleermuizen. Evenmin is in het maaiplan aandacht besteed aan amfibieën en broedvogels. Er is geen onderzoek gedaan naar deze soorten. Gelet op het gebrek aan onderzoek is in strijd gehandeld met artikel 2 van de Ffw, aldus de stichting.

9.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de gemeente voldoende onderzoek heeft laten doen en dat een deel van deze onderzoeken recent is. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat door de gemeente een quickscan en een ‘aanvullend onderzoek Schansen Weesp’ zijn uitgevoerd en dat aan het besluit de volgende rapportages ten grondslag zijn gelegd: ‘Natuurtoets reconstructie schansen Weesp’ van 27 november 2013 van Natuurbalans - Limes Divergens B.V., ‘Notitie maaibeheer, schansen Weesp’ van 25 (lees: 13) november 2014 van ecologisch adviesbureau Regelink, het maaiplan (2015) en het ‘Mitigatieplan gewone dwergvleermuis, waterspitsmuis, ringslang en broedvogels, de schansen Weesp’ van 31 januari 2015. Dit volgt tevens uit bijlage I behorende bij de brief van 16 februari 2015 aan de gemeente. Dat de rechtbank, zoals de stichting betoogt, ten onrechte zou hebben overwogen dat het mitigatieplan is betrokken bij de totstandkoming van het maaiplan berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Hoewel de stichting voorts terecht betoogt dat het mitigatieplan ziet op het snoeien en kappen van bomen, en niet op de maaiwerkzaamheden, stond het de staatssecretaris vrij de informatie die daarin is opgenomen over de aanwezigheid van beschermde soorten op de schansen, in zijn beoordeling te betrekken. In het mitigatieplan is uitgebreid ingegaan op de aanwezigheid van vleermuizen, de waterspitsmuis, de ringslang en broedvogels. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat voormelde rapporten voor de staatssecretaris onvoldoende informatie bevatten om op grond daarvan een afgewogen besluit te nemen op het verzoek om handhaving. Bovendien volgt uit de literatuurlijst en de mededelingen van de staatssecretaris hierover dat bij het opstellen van de ecologische beoordeling en het maaiplan, anders dan de stichting betoogt, rekening is gehouden met de door de stichting overgelegde rapporten. Dat de conclusies in de in opdracht van de stichting opgestelde rapporten anders luiden dan de conclusies in de in opdracht van de gemeente opgestelde rapporten biedt geen grond voor een ander oordeel. Voor het oordeel dat in strijd is gehandeld met artikel 2 van de Ffw of dat het besluit van 28 september 2015 in strijd is met artikel 3:2 van de Awb bestaat derhalve geen grond.

Het betoog faalt.

Afzien handhaven optreden

10. De stichting betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van handhavend optreden. Zij voert hiertoe aan dat door het uitvoeren van de voorgenomen maaiwerkzaamheden onomkeerbare schade wordt toegebracht aan de vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten zoals de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger, de watervleermuis, de ruige dwergvleermuis, de gewone grootoorvleermuis, de ringslang, de waterspitsmuis, de bittervoorn, de kleine modderkruiper, de rivierdonderpad, de rugstreeppad en broedvogels, hetgeen overtredingen van artikel 10 en 11 van de Ffw oplevert. Wat betreft de vleermuizen is volgens de stichting van belang dat de schansen jachtgebied vormen voor minimaal twee kraamkolonies van de gewone dwergvleermuis. Het gaat om ongeveer 70 tot 80 dieren. Daarnaast staat er een boom waar een verblijfplaats van de watervleermuis is en zijn van de ruige dwergvleermuis twee paarterritoria aangetoond. Boven de schansen zijn jagende laatvliegers gehoord en bij inventarisaties zijn eveneens de gewone grootoorvleermuis en de rosse vleermuis waargenomen boven de schansen. Wat betreft de ringslang is van belang dat in het maaiplan ten onrechte is gesteld dat door het opsporen van de winterverblijfplaatsen wordt voorkomen dat deze zullen worden beschadigd of vernield. De stichting heeft meermalen gesteld dat het opsporen van winterverblijfplaatsen van de ringslang niet mogelijk is. Door het maaien in de winterperiode zullen de winterverblijfplaatsen van de ringslang niet kunnen worden ontzien. Voorts is in het maaiplan niet gesproken over de aanwezigheid van broedvogels en amfibieën. De rechtbank heeft dit miskend. De stichting voert verder aan dat niet in overeenstemming met de Gedragscode wordt gehandeld, nu geen volledig en recent ecologisch onderzoek beschikbaar is en bovendien geen sprake is van voortzetting van in het verleden uitgevoerd onderhoud en beheer, maar van werkzaamheden die vallen onder ruimtelijke ingrepen. Daarbij komt dat de rechtbank heeft miskend dat de vegetatietypen door Regelink onjuist zijn beoordeeld hetgeen eveneens strijd oplevert met de Gedragscode.

10.1. Anders dan de stichting betoogt, bestaat, gelet op hetgeen onder 9.1 is overwogen, geen grond voor het oordeel dat in strijd met de Gedragscode is gehandeld wegens het ontbreken van voldoende ecologisch onderzoek. Gelet hierop faalt het betoog van de stichting, dat, wegens het ontbreken van voldoende onderzoek, in het plangebied in het geheel geen werkzaamheden mogen worden uitgevoerd op grond van de vrijstelling die de Gedragscode biedt.

Wat de stelling van de stichting betreft dat sprake is van werkzaamheden die vallen onder ruimtelijke ingrepen (hoofdstuk 2 van de Gedragscode), wordt met de rechtbank overwogen dat de werkzaamheden niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Volgens paragraaf 2.1 van de Gedragscode gaat het bij ruimtelijke ingrepen om werkzaamheden die voortvloeien uit onder meer herinrichting van openbare ruimte. De rechtbank heeft in dit kader terecht opgemerkt dat het wellicht mogelijk is dat de werkzaamheden in de toekomst worden aangepast aan de geplande herinrichting van de schansen, maar dat te kennen is gegeven dat als de ontwikkelvisie of de uiteindelijke herinrichting daartoe aanleiding geven, tegen die tijd alsnog ontheffing zal worden aangevraagd. De thans geplande beheer- en onderhoudswerkzaamheden betreffen slechts werkzaamheden die zijn gericht op voortzetting van het huidige beheer en onderhoud. Zoals de gemeente ter zitting heeft toegelicht werd in het gebied immers voorheen ook gemaaid, maar dan ongefaseerd zes keer per jaar. Op grond van het maaiplan zal in grote delen van het gebied gefaseerd drie keer per jaar worden gemaaid. Die fasering houdt in dat in de periode april-mei 50 procent van het gebied wordt gemaaid, in de periode juni-juli ook 50 procent en in de periode september-oktober 100 procent. Op deze manier blijft altijd leefgebied voor soorten beschikbaar.

Wat de stelling van de stichting betreft dat de vegetatietypen onjuist zijn beoordeeld, wordt overwogen dat zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft de gemeente onder verwijzing naar het maaiplan de indeling van de vegetatietypen toegelicht, waarbij een onderverdeling is gemaakt tussen onder meer oeverzones, kruidenrijk gras, talud gazon, rietoevers met lichte kruideninmenging en houtige gewassen. De houtige gewassen en rietoevers met lichte kruideninmenging worden niet gemaaid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ook de oevervegetaties zijn meegenomen in het maaiplan onder de categorie refugia, hetgeen evenmin wordt gemaaid. Wat de houtopslag en het bosplantsoen betreft is in het maaiplan opgenomen dat schadelijke vegetatie handmatig wordt verwijderd en dat op die delen dus ook niet wordt gemaaid. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de desbetreffende vegetatietypen door de ecoloog van Regelink onjuist zijn beoordeeld. De door de stichting overgelegde fotoreportage is daarvoor onvoldoende.

10.2. Op 27 november 2013 is in opdracht van de gemeente door Natuurbalans - Limes Divergens B.V. de ‘Natuurtoets Reconstructie Schansen Weesp: Toetsing aan de Flora- en Faunawet’ opgesteld. Uit dit rapport volgt wat onderzoek naar de beschermde soorten op de schansen heeft opgeleverd. Geconcludeerd is dat gelet op de aanwezige soorten en de aard van de ingrepen, mits diverse mitigerende maatregelen zouden worden getroffen, zich geen overtredingen van de Ffw zullen voordoen.

De stichting heeft de Natuurtoets laten beoordelen door RAVON die twee rapporten, ‘Kritische beschouwing Natuurtoets Reconstructie Schansen Weesp: Reptielen, Amfibieën en Vissen’ en ‘Ringslangen en de reconstructie van de Achtkant, de Roozeboom- en Draaierschans te Weesp’ van 25 februari 2013, heeft opgesteld.

In opdracht van de gemeente is, mede naar aanleiding van verschillende verzoeken om handhaving van de stichting, voor de geplande beheer- en onderhoudswerkzaamheden het maaiplan opgesteld waarin, zoals reeds onder 9.1 is overwogen, onder meer voormelde rapporten zijn betrokken.

10.3. Uit paragraaf 3.2 van het maaiplan volgt dat de ringslang mogelijk aanwezig is op en rond de schansen. Op de Draaierschans zijn enkele exemplaren aangetroffen. Er is een zomer- en voortplantingsbiotoop aanwezig en er zijn aanwijzingen dat een overwinteringsplek aanwezig is op de Rooseboomschans of Draaierschans. Nu niet kan worden uitgesloten dat met de reconstructie van de Nieuwe Achtkant een overwinteringsplaats verloren is gegaan, wil de gemeente aldaar een nieuwe overwinteringsplaats creëren.

Uit die paragraaf volgt voorts dat de waterspitsmuis in diverse rapporten wordt vermeld als mogelijk aanwezig op de schansen. In de geraadpleegde literatuur wordt de aanwezigheid van deze soort volgens het maaiplan niet vermeld. Het maaiplan gaat er, omdat dit niet kan worden uitgesloten, van uit dat de waterspitsmuis aanwezig is op of rond de schansen.

Uit hoofdstuk 4 van het maaiplan volgt dat de maaiwerkzaamheden gefaseerd zullen worden uitgevoerd van mei tot en met oktober. Deze fasering van werkzaamheden is opgenomen op verzoek van de staatssecretaris naar aanleiding van het verzoek om handhaving van de stichting. In dit hoofdstuk wordt tevens uiteengezet op welke manier rekening wordt gehouden met beschermde soorten.

10.4. Het maaiplan is in opdracht van de staatssecretaris beoordeeld door een ecoloog van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). Bij brief van 30 april 2015, onderdeel van het besluit van 16 februari 2015, heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat met het in dit plan voorgestelde beheer aannemelijk is dat er geen negatieve effecten optreden voor ringslangen of andere beschermde soorten. Voorts voldoet het maaiplan aan de Gedragscode.

10.5. Wat betreft de ringslang heeft de staatssecretaris in het besluit van 28 september 2015 overwogen dat het maaiplan ervoor zorgt dat de noodzakelijke functies die de schansen vervullen voor de ringslang blijven bestaan. Voor zover de stichting heeft verwezen naar het rapport van RAVON heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat daaruit niet volgt dat de voorgestelde maaiwerkzaamheden schade toebrengen aan de vaste rust- of verblijfplaats van de ringslang. Hij heeft daartoe onder meer verwezen naar het advies van de ecoloog van RVO van 26 maart 2015.

Wat betreft de vleermuizen heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 28 september 2015 op het standpunt gesteld dat het karakter van het plangebied door het voorgestelde maaibeheer niet wezenlijk zal veranderen. Bomen, kruidenrijk grasland en oevervegetatie blijven op de schansen aanwezig. Ook de aanwezigheid van water is voor vleermuizen van groot belang. Vleermuizen foerageren met name boven water, maar ook wel boven land, relatief laag boven bospaden of beschutte open plekken. Door het uitvoeren van het maaiplan verdwijnen de foerageergebieden niet en blijkt ook niet dat de kwaliteit van de gebieden wordt aangetast. Zoals onder 10.1 overwogen, is ter zitting door de gemeente uiteengezet dat door gefaseerd te maaien altijd leefgebied overblijft waar geen maaiwerkzaamheden plaatsvinden. Daarbij komt dat de gewone dwergvleermuis een groot scala aan foerageergebieden heeft. Deze heeft een voorkeur voor waterpartijen en beschutte oevers. Ook voor deze soort geldt dat de foerageermogelijkheden blijven bestaan en niet worden aangetast.

Voor zover de stichting heeft gewezen op de aanwezigheid van vleermuizen in bomen, zoals volgt uit de quickscan uit 2012, ziet dit volgens de staatssecretaris met name op de voorgestelde kap van bomen, hetgeen thans volgens de staatssecretaris niet aan de orde is. Bovendien heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat een aantal bomen zal worden ontzien en dat voor de overige kapwerkzaamheden steeds zal worden bezien of een vergunning op grond van de Ffw noodzakelijk is. Tevens worden mitigerende maatregelen voorgesteld en is voor de dwergvleermuis reeds ontheffing verleend.

10.6. Gelet op hetgeen onder 10.2 tot en met 10.5 is overwogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris heeft mogen afzien van handhavend optreden. Hierbij is van belang dat in het maaiplan uiteen is gezet op welke manier de maaiwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Hierbij is rekening gehouden met beschermde soorten, zoals voorgesteld in de Gedragscode en weergegeven in de verschillende door partijen overgelegde onderzoeksrapporten. Tevens blijkt uit het maaiplan dat, zoals de ecoloog van RVO had voorgesteld, de maaiwerkzaamheden gefaseerd zullen worden uitgevoerd.

Wat betreft de ringslang volgt uit het advies van deze ecoloog van 26 maart 2015 dat aannemelijk is dat met het in het maaiplan voorgestelde beheer geen negatief effect voor ringslangen zal optreden. Er wordt rekening gehouden met kwetsbare periodes, er wordt voldoende leefgebied gegarandeerd, potentiële wintergebieden worden actief gespaard en daarnaast wordt een nieuw winterverblijf gerealiseerd. Voor zover de stichting heeft gesteld dat de winterverblijven van ringslangen moeilijk zijn op te sporen, heeft de gemeente ter zitting te kennen gegeven dat de potentiële winterverblijven zijn geïnventariseerd en dat de maaiwerkzaamheden onder leiding van een ecoloog worden uitgevoerd. De maaihoogte van minimaal 10 cm laat voldoende hoogte voor beschutting en tevens bezonning van de ondergrond. Bovendien hebben eventueel in de baan van de machine aanwezig zijnde slangen en andere kleine dieren een grotere overlevingskans dan bij een lagere hoogte. Hierbij heeft de ecoloog de kritische beschouwing en de rapportage van RAVON meegenomen. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat ondanks deze maatregelen negatieve effecten zullen optreden voor de ringslang of dat alsnog winterverblijven van de ringslang zullen worden aangetast.

Wat betreft de vleermuizen heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de maaiwerkzaamheden geen invloed hebben op het leefgebied van de vleermuizen. Dit volgt tevens uit de Gedragscode. De staatssecretaris heeft in verweer bovendien opgemerkt dat niet de maaiwerkzaamheden die in deze zaak centraal staan van invloed zijn op het leefgebied van vleermuizen, maar het snoeien en kappen van bomen. In het kader van het snoeien en kappen van bomen is het mitigatieplan opgesteld. De staatssecretaris heeft voorts te kennen gegeven dat reeds ontheffing is verleend voor het onderhoud aan de bomen. In het mitigatieplan is erkend dat voor broedvogels geen ontheffing kan worden verleend en dat voorafgaand aan werkzaamheden altijd moet worden gecontroleerd of (potentiële) broedplaatsen aanwezig zijn. Voorts volgt uit de Natuurtoets dat de maaiwerkzaamheden op het talud dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen van vogels. Voor zover in het maaiplan wordt voorgesteld te maaien binnen het broedseizoen, acht de Afdeling aannemelijk dat dit slechts zal plaatsvinden indien geen broedplaatsen aanwezig zijn. Ter zitting heeft de staatssecretaris dit bevestigd en te kennen gegeven dat bij iedere maaibeurt een deskundige de plek inspecteert op de aanwezigheid van broedplaatsen. Wat betreft de overige door de stichting genoemde soorten, wordt overwogen dat uit de overgelegde rapporten genoegzaam blijkt dat deze niet hoefden te worden opgenomen in het maaiplan, omdat de beoogde werkzaamheden geen invloed hebben op het leefgebied van die soorten, voor zover dat leefgebied in het plangebied aanwezig is. De stichting heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

Het betoog faalt.

Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb

11. Het betoog van de stichting dat de rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, kan niet leiden tot het door haar beoogde doel, reeds omdat uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de voorzieningenrechter juist is.

Slotsom

12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Veenboer, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Veenboer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016

730.


BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 5:1

1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. […].

Artikel 5:2

1. In deze wet wordt verstaan onder:

a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;

b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;

c. bestraffende sanctie: een bestuurlijke sanctie voor zover deze beoogt de overtreder leed toe te voegen.

[…]

Artikel 5:4

1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.

2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.

Flora- en faunawet

Artikel 2

1.Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Artikel 10

Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11

Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 75

[…]

3. Onze Minister kan, voorzover niet overeenkomstig artikel 68 van deze wet door gedeputeerde staten ontheffing is of kan worden verleend, ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8 tot en met 15a, 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid, 16, 17, 18, 50, 51, 52, 53, 58, 59, tweede lid, 64, tweede lid, en 72, vijfde lid.

[…].