Uitspraak 201709888/1/A1


Volledige tekst

201709888/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college het plaatsingsplan voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Duindorp (wijk 100) te Den Haag gewijzigd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 september 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. V.A.C.M. Vonk, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. Logtenberg en R. van Coevorden, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij besluit van 24 juni 2014 heeft het college een plaatsingsplan voor de wijk Duindorp vastgesteld. Daarin heeft het concrete locaties in die wijk aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Na gedeeltelijke vernietiging van dat besluit bij de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4298, heeft het college het plaatsingsplan bij besluit van 17 maart 2015, kenmerk RIS 281306, gewijzigd. Het besluit van 17 maart 2015, door het college aangeduid als "gewijzigd definitief plaatsingsplan ORAC’s Duindorp II", is onherroepelijk.

Bij het besluit van 21 november 2017, dat nu in geding is, heeft het college nieuwe locaties voor de plaatsing van ORAC’s aangewezen. Drie daarvan dienen ter vervanging van eerder aangewezen locaties. Het college duidt dit besluit aan als "gewijzigd definitief plaatsingsplan ORAC’s Duindorp III". Het besluit voorziet onder meer in plaatsing van ORAC’s in de Vlielandsestraat (locatie 100-37).

[appellant] woont aan de [locatie]. Hij kan zich niet met de plaatsing van nieuwe ORAC’s verenigen, omdat daardoor parkeerruimte verloren gaat en de parkeerdruk in de wijk al te hoog is.

Ontvankelijkheid

2. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, voor zover het gericht is tegen de aanwijzing van andere locaties dan locatie 100-37.

2.1. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij belanghebbende is bij alle in het besluit van 21 november 2017 aangewezen locaties waar parkeerplaatsen worden opgeheven. Het opheffen van parkeerplaatsen in de wijk raakt hem direct, aangezien hij geacht wordt ook in andere straten dan de Vlielandsestraat te parkeren.

2.2. Zoals in de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3573, is overwogen is iemand belanghebbende bij de aanwijzing van een concrete locatie voor ORAC’s wanneer de ORAC’s op zodanig korte afstand van zijn woning zijn voorzien dat hij daarvan gevolgen, bijvoorbeeld geluid- of geuroverlast, kan ondervinden. Iemand is voorts belanghebbende als de te plaatsen ORAC’s zijn bedoeld voor de inzameling van zijn afval. Doorgaans kan er van worden uitgegaan dat het daarbij gaat om de ORAC-locatie die het dichtst bij iemands woning is gelegen, omdat diegene in de praktijk doorgaans gebruik zal maken van de ORAC’s op die locatie.

2.3. De bij het besluit van 21 november 2017 aangewezen locatie 100-37 bevindt zich in de straat waar [appellant] woont en is de dichtst bij zijn woning gelegen ORAC-locatie. Hij is belanghebbende bij het besluit van 21 november 2017 voor zover dat ziet op aanwijzing van die locatie. De overige locaties liggen op zodanige afstand van zijn woning dat hij van de daar te plaatsen ORAC’s doorgaans geen gebruik zal maken voor het ter inzameling aanbieden van zijn afval. Dat door het plaatsen van ORAC’s op die andere locaties parkeerplaatsen verloren gaan en dat de parkeerdruk in de wijk daardoor kan toenemen, maakt ook niet dat hij als belanghebbende bij de aanwijzing van die locaties kan worden aangemerkt. Hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, betreft geen eigen individueel belang dat hem in voldoende mate van andere bewoners en bezoekers van de wijk onderscheidt.

2.4. Uit het voorgaande volgt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, voor zover dat betrekking heeft op de aanwijzing van andere locaties dan locatie 100-37.

Parkeerdruk

3. [appellant] betoogt dat het college voorafgaand aan het nemen van het besluit van 21 november 2017 ten onrechte geen nieuwe, actuele parkeerdrukmeting heeft uitgevoerd. Volgens hem heeft het college zich niet mogen baseren op metingen van maart 2015, maar had in zijn zienswijze aanleiding moeten zien voor een nieuwe meting. Plaatsing van ORAC’s op locatie 100-37 gaat ten koste van één parkeerplaats en plaatsing van ORAC’s op alle aangewezen locaties gaat ten koste van 25 parkeerplaatsen, terwijl de parkeerdruk volgens [appellant] zowel in de Vlielandsestraat als in de hele wijk al te hoog is.

3.1. Aan het besluit van 21 november 2017 is het raadsvoorstel van 17 februari 2015 inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC’s): 1000 extra (RIS 280886) ten grondslag gelegd. Blijkens dat raadsvoorstel was Duindorp een wijk met een hoge parkeerdruk. Er werd echter gewerkt aan een oplossing van het parkeerprobleem door het invoeren van betaald parkeren. Hierdoor zou de parkeerdruk onder de 90% kunnen zakken. Als blijkt dat de parkeerdruk onder de 90% is gekomen, zal de wijk volgens het raadsvoorstel onder de noemer wijken zonder parkeerdruk vallen.

De raad van de gemeente Den Haag heeft op 16 april 2015 ingestemd met het voornemen van het college om ORAC’s in Duindorp te plaatsen.

3.2. Bij de beoordeling of een wijk geschikt is om over te gaan op ORAC’s, wordt volgens het raadsvoorstel onder meer gekeken naar de parkeerdruk. In het raadsvoorstel is met betrekking tot de wijkkeuze vermeld dat onderscheid wordt gemaakt tussen wijken met een parkeerprobleem (parkeerdruk boven de 90%) en wijken zonder parkeerprobleem. In de wijken met een parkeerprobleem worden geen ORAC's geplaatst.

In het raadsvoorstel zijn verder randvoorwaarden opgenomen die worden gehanteerd bij het vinden van geschikte locaties voor ORAC's. De randvoorwaarde inzake parkeren houdt in dat het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt.

3.3. Het college heeft in de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het besluit van 21 november 2017, in een algemene reactie op zienswijzen gesteld dat de parkeerdruk in wijk 100, Duindorp, na de plaatsing van ORAC’s niet zal stijgen boven de vastgestelde norm van 90%. In reactie op de zienswijze van [appellant] over de hoge parkeerdruk in de Vlielandsestraat en een groot deel van Duindorp, is vermeld dat de parkeerdruk ten tijde van het raadsbesluit onder de 90% lag. Rekening houdend met de te plaatsen ORAC’s blijft de parkeerdruk voor Duindorp onder de 90% waarmee volgens het college voldaan wordt aan de randvoorwaarden.

In het verweerschrift heeft het college naar voren gebracht dat uit metingen in november 2011 bleek dat de parkeerdruk in Duindorp 105% was en dat metingen in december 2014 lieten zien dat de parkeerdruk 96% was. Tellingen van maart 2015, na het invoeren van het betaald parkeren, gaven een parkeerdruk aan van 87%. De parkeerdruk is volgens het college in mei, juni en juli 2015 nogmaals gemeten en kwam toen uit op 90%.

3.4. Bij een parkeerdruk van 90%, zoals volgens het college in mei, juni en juli 2015 is gemeten, kan plaatsing van ORAC’s op de in de wijk aanwezige parkeerruimte leiden tot een hogere parkeerdruk dan 90%, tenzij extra parkeerruimte wordt gerealiseerd of andere omstandigheden in de wijk wijzigen. Het college heeft, gegeven deze metingen in mei, juni en juli 2015, niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat de parkeerdruk in Duindorp onder de 90% blijft. De aanwijzing van locatie 100-37, die leidt tot het verlies van een parkeerplaats, is daarmee niet deugdelijk gemotiveerd.

Ter zitting heeft het college naar voren gebracht dat uit tellingen van september 2015 blijkt dat de parkeerdruk in Duindorp is gedaald tot 87%. Uit het besluit van 21 november 2017, noch uit het verweerschrift blijkt echter dat deze tellingen aan de besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. Geen van de parkeertellingen zijn in deze zaak overgelegd, zodat de Afdeling ze niet bij haar oordeel kan betrekken.

3.5. De conclusie is dat het besluit van 21 november 2017, voor zover dat betrekking heeft op de aanwijzing van locatie 100-37, in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering.

Bestuurlijke lus

4. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

5. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling het college opdragen om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het besluit van 21 november 2018 te herstellen.

Het college dient daartoe nader te motiveren waarom het in het verlies van een parkeerplaats geen aanleiding ziet om af te zien van aanwijzing van locatie 100-37, dan wel een nieuw besluit te nemen.

Het college dient tevens de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en, indien van toepassing, een nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Proceskosten en griffierecht

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van den Haag op om binnen twaalf weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

- het onder 5 vermelde gebrek te herstellen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

- de Afdeling en [appellant] de uitkomst mede te delen en, indien van toepassing, een nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018

148.