Uitspraak 201800218/1/A1


Volledige tekst

201800218/1/A1.
Datum uitspraak: 7 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2017 heeft het college locaties, waaronder locatie 100-37, aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) voor de inzameling van restafval in de wijk Duindorp.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.B. van Heijningen, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver, ing. R. van Coevorden en J.L. de Vries, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het college heeft de vaststelling van het plaatsingsplan gebaseerd op het besluit van de raad van de gemeente van 16 april 2015 op het "Voorstel van het college inzake 4e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 1000 extra" met kenmerk RIS 280886. De ORAC nabij de woning van [appellante] is aangeduid als locatie 100-37.

In het besluit van 16 april 2015 is met betrekking tot de wijkkeuze vermeld dat de parkeerdruk één van de doorslaggevende factoren is bij het bepalen van de (on)mogelijkheden om ORAC's te plaatsen in een wijk. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen wijken met een parkeerprobleem (parkeerdruk boven de 90%) en wijken zonder parkeerprobleem. In de wijken met een parkeerprobleem worden geen ORAC's geplaatst. In het raadsvoorstel zijn tevens de randvoorwaarden opgenomen die worden gehanteerd bij het vinden van geschikte locaties voor ORAC's. De randvoorwaarde inzake parkeren houdt in dat het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum wordt beperkt.

Ontvankelijkheid

2. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is voor zover dat is gericht tegen andere ORAC’s dan ORAC 100-37, die zich in de nabijheid van haar woning bevindt.

2.1. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij wel als belanghebbende bij alle in het besluit van 21 november 2017 aangewezen ORAC’s is aan te merken, omdat met het aanwijzen van de verschillende ORAC’s een groot aantal parkeerplaatsen in de wijk verloren gaat en de parkeerdruk in de wijk Duindorp al hoog is.

2.2. Artikel 1:2, eerste lid, van Awb luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

2.3. Bij de vraag of iemand belanghebbende is bij de aanwijzing van een locatie voor een ORAC geldt het volgende. Iemand is belanghebbende wanneer de locatie op zodanig korte afstand van zijn woning is voorzien dat hij daarvan gevolgen, bijvoorbeeld geluid- of geuroverlast, kan ondervinden. Iemand is voorts belanghebbende als die locatie is bedoeld voor de inzameling van zijn afval. Doorgaans kan er van worden uitgegaan dat het daarbij gaat om de ORAC-locatie die het dichtst bij iemands woning is gelegen, omdat daarvan door diegene in de praktijk doorgaans gebruik zal worden gemaakt.

2.4. De ORAC die in het besluit van 21 november 2017 is aangewezen op locatie nummer 100-37 is voorzien tegenover de woning van [appellante]. Zij is belanghebbende bij het besluit van 21 november 2017 voor zover dat ziet op het plaatsen van ORAC 100-37, omdat deze ORAC op zodanig korte afstand van haar woning is voorzien dat zij daarvan gevolgen in de vorm van geluid- of geuroverlast kan ondervinden. De overige met het besluit aangewezen ORAC’s zijn op zodanige afstand van haar woning voorzien dat zij daarvan in de praktijk niet doorgaans gebruik van zal maken voor het ter inzameling aanbieden van haar afval. Dat met het aanwijzen van de verschillende ORAC’s parkeerplaatsen verloren gaan en dat de parkeerdruk in de wijk daardoor kan toenemen maakt ook niet dat zij om die reden als belanghebbende bij alle overige met het besluit van 21 november 2017 aangewezen ORAC’s kan worden aangemerkt. Het in dit verband door van [appellante] aangevoerde is geen eigen individueel belang dat haar in voldoende mate onderscheidt van anderen, te weten de andere bewoners en bezoekers van de wijk.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is, voor zover het ziet op alle andere bij het besluit van 21 november 2017 aangewezen locaties voor het plaatsen van ORAC’s, dan ORAC 100-37.

Inhoudelijke beoordeling van het beroep

3. [appellante] betoogt dat de procedure die heeft geleid tot het definitieve plaatsingsplan onzorgvuldig is verlopen. Zij voert daartoe aan dat het betrekken van de bewoners in de procedure meer een formaliteit lijkt. Zienswijzen geven naar aanleiding van een informatieavond is niet mogelijk, haar brieven worden niet of onbevredigend beantwoord en pas bij het definitieve plaatsingsplan werd de reactie van het college op de naar aanleiding van het ontwerpplaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijzen bekend.

3.1. Bewoners van de wijk Duindorp zijn uitgenodigd voor een informatieavond over het plaatsen van ORAC's in de wijk. Een informatiebijeenkomst voorafgaand aan de besluitvorming is bedoeld om belanghebbenden kennis te laten nemen van nieuwe plannen en hen te informeren over het besluitvormingsproces. Het houden van een dergelijke informatiebijeenkomst is niet bij wet voorgeschreven. Dat een informatieavond is gehouden tijdens de termijn om zienswijzen in te dienen en dat tijdens de informatieavond zelf geen zienswijzen naar voren konden worden gebracht, leidt niet tot het oordeel dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.

Op 9 augustus 2017 is het ontwerpplaatsingsplan ter inzage gelegd. Van 10 augustus 2017 tot en met 27 september 2017 konden zienswijzen naar voren worden gebracht. Dit heeft [appellante] ook gedaan. Voor zover [appellante] betoogt dat het college niet op ieder argument ter ondersteuning van de door haar naar voren gebrachte zienswijze afzonderlijk is ingegaan, overweegt de Afdeling dat dit op zichzelf geen grond biedt voor het oordeel dat het besluit van 21 november 2017 niet zorgvuldig is voorbereid of niet deugdelijk is gemotiveerd. Het college heeft in de Nota van Antwoord gereageerd op de door belanghebbenden over het ontwerpplaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijzen. In hoofdstuk 2 is een korte beschrijving opgenomen van de onderwerpen die naar voren zijn gebracht en is in algemene zin daarop gereageerd. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 de specifieke zienswijzen van de belanghebbenden weergegeven, waaronder die van [appellante], en is daarop gereageerd. Daarbij is op bepaalde onderdelen verwezen naar de algemene reacties in hoofdstuk 2. De Algemene wet bestuursrecht verzet zich niet tegen deze handelwijze. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten die [appellante] in haar zienswijzen heeft aangevoerd niet in de overwegingen zijn betrokken. Dat het college op verschillende brieven van [appellante] niet dan wel onvoldoende heeft gereageerd, leidt onder genoemde omstandigheden evenmin tot het oordeel dat het besluit van 21 november 2017 niet zorgvuldig is voorbereid of niet deugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

4. [appellante] betoogt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Zij voert daartoe aan dat de aanwijzing van de locaties leidt tot verlies van parkeerruimte, terwijl de parkeerdruk in Duindorp zeer hoog is. Volgens [appellante] is het in de zomer van 2015 uitgevoerde parkeeronderzoek waar het college zijn besluit op heeft gebaseerd niet actueel, is er niet op een representatief moment geteld en worden daarin parkeerplaatsen meegeteld die niet in de wijk liggen. Zij wijst er verder op dat uit dat parkeeronderzoek volgt dat de parkeerdruk in de wijk vóór plaatsing van de ORAC's reeds 90% was, zodat deze parkeerdruk na plaatsing hoger zal zijn dan 90%.

4.1. Plaatsing van ORAC's overeenkomstig het plaatsingsplan leidt volgens het college in Duindorp tot het verlies van enige parkeerruimte. Het college heeft in de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het bestreden besluit, gereageerd op de door belanghebbenden, waaronder [appellante], over het ontwerp van het plaatsingsplan naar voren gebrachte zienswijzen. Daarin is toegelicht dat op wijkniveau naar de parkeerdruk wordt gekeken alvorens een wijk door de gemeenteraad wordt vrijgegeven voor plaatsing van ORAC's. In wijk 100, Duindorp, zal de parkeerdruk na de plaatsing van ORAC's niet stijgen boven de vastgestelde norm van 90%. Er wordt met dit plaatsingsplan voldaan aan de randvoorwaarde, aldus het college.

4.2. Het college heeft bij het vaststellen van het plaatsingsplan rekening gehouden met het feit dat er in Duindorp sprake is van een hoge parkeerdruk. Dat plaatsing van ORAC’s overeenkomstig het plaatsingsplan op verschillende plaatsen tot verlies van enige parkeerruimte leidt, heeft het college, gelet op de in het besluit van 16 april 2015 van de raad van de gemeente gegeven randvoorwaarden, in redelijkheid aanvaardbaar kunnen achten. Naar het oordeel van de Afdeling kon het college er in redelijkheid voor kiezen de parkeerdruk op wijkniveau te beoordelen, omdat niet elke straat afzonderlijk kan voorzien in voldoende parkeerruimte voor de aan die straat gelegen woningen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat in Duindorp met de plaatsing van de ORAC's de parkeerdruk onder de 90% blijft. Weliswaar is in november 2011 een parkeerdruk van 105% gemeten en in december 2014 een parkeerdruk van 96%, maar na het invoeren van betaald parkeren in de wijk in februari 2015 en gezien de door het college uitgevoerde parkeertellingen in maart en september 2015, is de parkeerdruk tot onder de 90% gedaald. De door het college overgelegde parkeertellingen van maart en september 2015 laten een parkeerdruk van 87% in de nacht zien, hetgeen het college ter zitting nader heeft toegelicht. Niet in geschil is dat de nacht de maatgevende periode is omdat dan de meeste bewoners thuis zijn. Verder blijkt uit de tabel aan het eind van de tellinggegevens dat bij de tellingen reeds rekening is gehouden met 35 ORAC’s die voorzien zijn op parkeerplaatsen. Ter zitting heeft het toegelicht dat door het plaatsen van de ORAC’s op de bij het besluit van 21 november 2017 aangewezen locaties uiteindelijk 29 parkeerplaatsen verloren gaan. In hetgeen door [appellante] over de parkeerdruk is aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de parkeerdruk sinds het bestreden besluit zodanig significant is toegenomen dat het college kort voor het nemen van het bestreden besluit nieuw onderzoek naar de parkeerdruk had moeten laten doen. Het voorgaande brengt met zich dat de Afdeling in het door [appellante] aangevoerde geen grond ziet voor het oordeel dat het besluit van 21 november 2017 onzorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

5. [appellante] betoogt dat het college de locatie 100-37 in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen, nu geschikte alternatieve locaties met minder nadelen voorhanden zijn. Daartoe wijst zij op locaties tegenover de Julianakerk en bij de speeltuin, aan het begin, resp. aan het einde van de straat.

5.1. In de Nota van Antwoord heeft het college opgemerkt dat de locatie tegenover de Julianakerk geen verbetering in het plan is in verband met langere loopafstanden en dat de locatie bij de speeltuin niet geschikt is vanwege de ligging van de riolering. Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat de door [appellante] bedoelde locaties niet bijdragen aan een evenwichtige spreiding van ORAC’s in het gebied.

5.2. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college onder 5.1 gegeven toelichting. Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat de door haar voorgestelde alternatieve locaties voldoende geschikt zijn voor de plaatsing van deze ORAC. Nu de voorgestelde alternatieven niet geschikt waren, kan daarom geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze voor locatie 100-37 heeft kunnen komen.

6. Het beroep is voor het overige ongegrond.

Slot

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de andere met het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 21 november 2017 aangewezen ORAC’s dan de ORAC op de bij het besluit behorende kaart aangeduid als locatie 100-37;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Kamphorst-Timmer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018

374-776.