Uitspraak 201708574/1/A3


Volledige tekst

201708574/1/A3.
Datum uitspraak: 12 september 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 september 2017 in zaak nr. 17/2877 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (thans: minister voor Rechtsbescherming).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2016 heeft de staatssecretaris de aanvraag van [appellant] om een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG) voor een chauffeurskaart afgewezen.

Bij besluit van 28 maart 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. dr. D. Coskun, advocaat te Arnhem, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Ibrahim, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] heeft een VOG aangevraagd om als taxichauffeur te kunnen werken. De weigering van de VOG is in bezwaar gehandhaafd omdat binnen de terugkijktermijn van vijf jaar in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: JDS) relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen. Dit betreft de verdenking van een geweldsdelict en bedreiging en een veroordeling tot een geldboete van € 970,- en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden en 8 dagen waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wegens het overschrijden van de maximumsnelheid.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op grond van de wet alle gegevens uit het JDS bij de beoordeling mag betrekken. De hoogste rechter in dit soort zaken heeft beslist dat de enkele verdenking van een strafbaar feit voldoende grondslag biedt om een weigering op te baseren. Door de registratie van deze strafbare feiten aan de weigering ten grondslag te leggen, geeft de staatssecretaris geen oordeel over de vraag of [appellant] schuldig is aan hetgeen waarvan hij wordt verdacht. Dit is een bevoegdheid die uitsluitend aan de strafrechter is voorbehouden. Het is dus ook niet aan de staatssecretaris of de rechtbank om kennis te nemen van de camerabeelden. De openstaande zaak is dus terecht betrokken bij de beoordeling. Indien een latere beslissing in het strafrechtelijk traject van eiser daartoe aanleiding geeft, kan eiser een nieuwe aanvraag voor een VOG indienen.

De rechtbank is verder van oordeel dat de staatssecretaris de snelheidsovertreding heeft mogen betrekken bij de weigering van de VOG. Indien eiser te hard zou rijden in de functie van taxichauffeur bestaat een risico voor de veiligheid van passagiers en andere weggebruikers. Een snelheidsovertreding is bovendien bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur.

De rechtbank vindt dat de staatssecretaris in de omstandigheden dat eiser een passie heeft voor de taxibranche, dat hij al meer dan tien jaar taxichauffeur is en zijn werk al die tijd naar behoren en zonder klachten verricht, geen aanleiding heeft hoeven zien de aangevraagde VOG op grond van het subjectieve criterium te verlenen. Zoals ter zitting naar voren is gekomen, is eiser voor zijn inkomen niet enkel aangewezen op de taxibranche, maar is hij ook binnen de horeca ondernemer geweest. Dat eiser als taxichauffeur goed kon verdienen en in de horecabranche minder verdient, is onvoldoende om de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te laten vallen.

Het hoger beroep

3. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat de verdenking van een geweldsdelict en bedreiging ten onrechte was. Hij is aangevallen door zijn voormalig compagnon en heeft zelf geen geweld toegepast. Bij vonnis van 5 december 2017 heeft de strafrechter [appellant] ook vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

De snelheidsovertreding is volgens [appellant] gering en is hem niet zwaar aangerekend. Hij heeft verder een vlekkeloze historie als taxichauffeur. Door de weigering van de VOG kan hij zijn taxibedrijf niet uitvoeren, met de nodige financiële en sociale gevolgen.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1792), kan de enkele verdenking van een strafbaar feit de staatssecretaris, gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, voldoende grondslag bieden om een weigering van een VOG op te baseren. Deze bepaling vereist niet dat de betrokkene is veroordeeld voor het strafbare feit dat in de justitiële documentatie is vermeld.

3.2. De staatssecretaris geeft aan dat de snelheidsovertreding [appellant] niet licht is aangerekend. Hij heeft als first offender een rijontzegging van 2 maanden en 8 dagen en een geldboete van € 960,- gekregen. Dat is geen lichte aanrekening. Bovendien wordt een snelheidsovertreding pas in het JDS geregistreerd als de snelheid met meer dan 30 km per uur is overschreden. Dat [appellant] meerdere malen binnen de 5 jarentermijn in aanraking is gekomen met justitie weegt mee in het nadeel van [appellant], aldus de staatssecretaris.

3.3. Ten tijde van het besluit op bezwaar had de strafrechter nog geen vonnis gewezen over de verdenking van een geweldsdelict en bedreiging.

Of gezien de vrijspraak in het vonnis van 15 december 2017 weigering van de afgifte van een VOG aan [appellant] niet langer gerechtvaardigd is, staat hier niet ter beoordeling. Ter beoordeling staat immers het besluit van 28 maart 2017. Deze vrijspraak heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bij de rechtbank bestreden besluit, vanwege de in het bestuursrecht vereiste toetsing van besluiten naar de feiten en omstandigheden ten tijde van het besluit. Een na dat besluit gewezen vonnis door de strafrechter dient de staatssecretaris te betrekken in de beoordeling van een eventuele toekomstige aanvraag van [appellant] om afgifte van een VOG (vergelijk de uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3380 en de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2636).

De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de verdenking die ten tijde van het besluit in het JDS stond geregistreerd aan het besluit ten grondslag mocht leggen.

Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de snelheidsovertreding terecht is betrokken bij de beoordeling of de VOG verleend kon worden. De stelling van [appellant] dat deze overtreding hem licht is aangerekend vindt geen steun in de hoogte van de boete die opgelegd is en de deels voorwaardelijke rijontzegging.

De enkele stelling van [appellant] dat het niet kunnen uitvoeren van zijn taxibedrijf sociale en financiële gevolgen heeft, is onvoldoende om het onderbouwde oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is aangevoerd om de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te laten vallen, onjuist te achten.

Conclusie

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.

w.g. Borman w.g. Rietberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018

725.