Uitspraak 201501739/1/A3


Volledige tekst

201501739/1/A3.
Datum uitspraak: 4 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 februari 2015 in zaak nr. 14/2929 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) voor de functie van afvalcoördinator bij [bedrijf] te [plaats], afgewezen.

Bij besluit van 14 oktober 2014 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 februari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2015, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T.J. Sterkenburg, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is een VOG een verklaring van de minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, kan de minister bij zijn onderzoek met betrekking tot de afgifte van de VOG van een natuurlijk persoon kennis nemen van op de aanvrager betrekking hebbende justitiële gegevens.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: het Bjsg) worden met betrekking tot misdrijven als justitiële gegevens aangemerkt de in de artikelen 6 en 7 vermelde gegevens van zaken waarvan het proces-verbaal door het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad op grond van artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie in behandeling is genomen.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, worden, voor zover van toepassing, als justitiële gegevens als bedoeld in artikel 2 aangemerkt: alle beslissingen die door het openbaar ministerie of de rechter zijn genomen, met uitzondering van:

1o. de beslissing tot niet vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt;

2o. de beslissing tot niet vervolgen na vaststelling van een rechtmatige geweldsaanwending van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409).

Volgens paragraaf 3 ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de beoordeling of een VOG kan worden afgegeven verricht aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.

Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen.

Volgens paragraaf 3.1.1 houdt een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS. Indien in de voor de aanvraag van toepassing zijnde terugkijktermijn relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen, betrekt de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag ook alle overige voor de aanvraag relevante justitiële gegevens die buiten de terugkijktermijn liggen in de beoordeling van de aanvraag. Aan deze strafbare feiten komt onvoldoende gewicht toe om zelfstandig bij de beoordeling te worden betrokken, maar zij worden wel betrokken bij de subjectieve criteria.

Volgens paragraaf 3.1.2, aanhef en onder a, wordt om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt de datum van een rechterlijke uitspraak in eerste aanleg als uitgangspunt genomen.

Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.

Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.

Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op de omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van een VOG. Omstandigheden van het geval die altijd bij de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. In het geval dat de minister na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden bij de beoordeling betrokken.

2. Aan het besluit van 14 oktober 2014 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat in het JDS over [appellant] binnen de terugkijktermijn van vier jaren staat geregistreerd dat hij op 9 augustus 2013 in eerste aanleg is veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis wegens het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Voorts staat daarin geregistreerd dat hij op 22 juli 2013 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wegens het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, diefstal en het overtreden van de Wet wapens en munitie. Verder staat geregistreerd dat op 22 juli 2013 in eerste aanleg een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 63.753,56 subsidiair 330 dagen hechtenis is toegewezen.

De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat deze strafbare feiten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de door [appellant] beoogde functie, waardoor aan het objectieve criterium is voldaan.

Voorts heeft de staatssecretaris zich in het kader van het subjectieve criterium op het standpunt gesteld dat het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang bij de toewijzing van een VOG. Daarbij is tevens betrokken dat ook buiten de terugkijktermijn justitiële gegevens zijn aangetroffen. [appellant] is in de periode van 1988-2009 meermalen met justitie in aanraking gekomen wegens onder andere het overtreden van de Wet bodemsanering, het overtreden van de Afvalstoffenwet, het overtreden van de Wet Milieubeheer, het uitgeven van vals geld, valsheid in geschrifte, het overtreden van de Wet wapens en munitie, medeplichtigheid aan sluikinvoer en verschillende gevallen van heling.

3. [appellant] betoogt dat hij de afgelopen jaren niet is veroordeeld voor een misdaad tegen een persoon of de samenleving. Voorts is hij inmiddels in hoger beroep vrijgesproken voor onder andere het overtreden van de Wet wapens en munitie. Van het totaal aan in eerste aanleg opgelegde straffen is volgens hem nog maar vier maanden overgebleven. Daarnaast is volgens hem van de vordering van het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts € 6.000,- overgebleven.

[appellant] betwist voorts dat er risico’s voor de samenleving zijn wanneer hij als afvalcoördinator gaat werken.

3.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan.

3.2. Gelet op artikel 35, eerste lid, van de Wjsg, dient een VOG te worden geweigerd indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld dat bij herhaling, gezien het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, in de weg zal staan aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen onder meer in de uitspraak van 22 juli 2015 in zaak nr. 201409497/1/A3 omvat, gelet op artikel 1, aanhef en onder e, en artikel 2, eerste lid, van de Wjsg, de justitiële documentatie justitiële gegevens. Justitiële gegevens zijn ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, en artikel 2, tweede lid, van de Wjsg bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gegevens. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Bjsg behoren daartoe alle beslissingen die door de rechter zijn genomen met betrekking tot een misdrijf, met uitzondering van twee, hier niet aan de orde zijnde, categorieën beslissingen. Derhalve duidt het begrip "strafbare feiten" in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg niet slechts op strafbare feiten ter zake waarvan een onherroepelijke rechterlijke veroordeling is uitgesproken. Vergelijk de uitspraak van 18 juni 2014 in zaak nr. 201310709/1/A3.

Gelet hierop is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag om afgifte van een VOG mocht uitgaan van de gegevens zoals deze ten tijde van het besluit van 14 oktober 2014 bekend waren in het JDS, waaronder de rechterlijke veroordelingen van 22 juli 2013 en 9 augustus 2013 alsook de toekenning van de ontneming van verkregen wederrechtelijk voordeel.

Met betrekking tot de stelling van [appellant] dat hij niet is veroordeeld voor een misdaad tegen een persoon of de samenleving, en hij aldus geen risico voor de samenleving vormt, wordt overwogen dat de beoordeling of aan het objectieve criterium wordt voldaan een objectieve toets inhoudt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 24 december 2014 in zaak nr. 201405422/1/A3), dient de staatssecretaris bij de toepassing van het objectieve criterium te onderzoeken of het justitiële gegeven, op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zou verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. Aangezien [appellant] binnen de terugkijktermijn in het JDS voorkomt wegens onder meer het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, diefstal en het overtreden van de Wet wapens en munitie, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat deze feiten op zichzelf en afgezien van de persoon van de aanvrager, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de door [appellant] beoogde functie. In die functie verzorgt hij immers onder meer rijdend vervoer waarbij goederen en producten over de weg worden vervoerd, waarbij hij gebruik maakt van zijn distributienetwerk en waardoor het risico bestaat dat het distributienetwerk wordt misbruikt voor het distribueren van verdovende middelen.
Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat ten onrechte uitsluitend wordt gekeken naar zijn verleden en dat te weinig rekening wordt gehouden met zijn toekomstperspectieven. Nu hij inmiddels van bepaalde feiten is vrijgesproken, is weigering van de afgifte van de VOG niet langer gerechtvaardigd. Hij wil juist met zijn verleden breken en uitsluitend nog op een juiste wijze werken. Volgens hem kan hij geen investeringen doen en aangezien voor het ophalen en vervoeren van milieugevaarlijke materialen geen investering is vereist, wil hij afvalcoördinator worden. Bovendien helpt hij op deze wijze het milieu, aldus [appellant].

4.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus dat hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in het kader van het subjectieve criterium de staatssecretaris het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder mocht laten wegen dan het belang bij de toewijzing van een VOG.

4.2. Gelet op het aantal stafbare feiten, op de omstandigheid dat de strafbare feiten naar hun aard niet te verenigen zijn met het doel waarvoor [appellant] een VOG heeft aangevraagd, en op het feit dat hij recent in aanraking met justitie is gekomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het risico voor de samenleving niet in voldoende mate is afgenomen en het belang van de samenleving daarom zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij verkrijging van de VOG. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat is voldaan aan het subjectieve criterium. Of gezien de door [appellant] gestelde vrijspraak voor bepaalde feiten weigering van de afgifte van een VOG aan [appellant] thans niet langer gerechtvaardigd is, staat hier niet ter beoordeling. Ter beoordeling staat immers het besluit van 14 oktober 2014. Een na dat besluit gedane uitspraak door de strafrechter dient de staatssecretaris te betrekken in de beoordeling van een eventuele toekomstige aanvraag van [appellant] om afgifte van een VOG. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 in zaak nr. 201303672/1/A3.

Het feit dat de functie van afvalcoördinator in overeenstemming is met het streven van de overheid naar een beter milieu doet niet aan het oordeel van de rechtbank af, nu deze functie ook door een ander kan worden vervuld. Dat [appellant] door de weigering van de afgifte van een VOG zijn werk niet kan uitoefenen is inherent aan de weigering van de afgifte van een VOG en moet als zodanig verdisconteerd worden geacht in de Beleidsregels.
Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Borman

lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015

317-818.