Uitspraak 201709492/1/A1


Volledige tekst

201709492/1/A1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Buitenplaats Groot Swaluwe B.V., gevestigd te Made, gemeente Drimmelen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2017 in zaak nr. 17/2608 in het geding tussen:

Groot Swaluwe

en

het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen.

Procesverloop

Bij brief van 4 oktober 2016 heeft het college het verzoek van Groot Swaluwe om handhavend op te treden tegen de bewoning en het gebruik door [belanghebbende] van de agrarische bedrijfswoning gelegen aan de [locatie] te Lage Zwaluwe (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 21 februari 2017 heeft het college het door Groot Swaluwe daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 oktober 2017 heeft de rechtbank het door Groot Swaluwe daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Groot Swaluwe hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2018, waar het college, vertegenwoordigd door T.S.A.J. van der Pluijm en J.S.F.M. Bartels, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Groot Swaluwe is eigenaar van aan het perceel grenzende gronden die zij gebruikt als grasland en voor de teelt van gewassen. Zij stelt zich op het standpunt dat [belanghebbende] de op het perceel aanwezige bedrijfswoning in strijd met het bestemmingsplan gebruikt als reguliere woning. Zij heeft het college verzocht om daartegen handhavend op te treden. Nadat het college dit verzoek bij brief van 4 oktober 2010 heeft afgewezen, heeft het zich in het besluit van 21 februari 2017 op het standpunt gesteld dat Groot Swaluwe niet als belanghebbende kan worden beschouwd bij het door haar ingediende verzoek om handhaving. Om die reden was het verzoek volgens hem geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en was de afwijzing daarvan geen besluit. Het door Groot Swaluwe tegen het besluit van 4 oktober 2010 gemaakte bezwaar is daarom door het college niet-ontvankelijk verklaard. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat Groot Swaluwe niet rechtstreeks in een concreet en actueel belang wordt geraakt door het besluit van het college om niet handhavend optreden. Volgens de rechtbank heeft het college het bezwaar van Groot Swaluwe terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Groot Swaluwe betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij door de besluitvorming van het college niet rechtstreeks wordt geraakt in een concreet en actueel belang. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat bij beoordeling van de geldende milieunormen niet het feitelijke gebruik, maar de planologische bestemming van de woning van belang is. De rechtbank heeft ook niet onderkend dat agrarisch gebruik en burgerwoningen per definitie conflicterende functies zijn. De door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2063, zag op een andere situatie dan in dit geval aan de orde is, aldus Groot Swaluwe.

2.1. Artikel 1:2 van de Awb luidt:

"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2. […]."

2.2. Niet in geschil is dat Groot Swaluwe eigenaar is van aan het perceel grenzende gronden die zij gebruikt als grasland en voor de teelt van gewassen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de Afdeling van oordeel dat reeds het belang van Groot Swaluwe als eigenaar van de aangrenzende percelen maakt dat zij een rechtstreeks betrokken belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb heeft bij een reactie op het door haar ingediende verzoek om handhaving. Van bijzondere omstandigheden die kunnen leiden tot een ander oordeel is niet gebleken. De door de rechtbank genoemde uitspraak van de Afdeling 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2063, geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen, omdat in die uitspraak uitdrukkelijk van belang is geacht dat de verzoeker om handhavend optreden verklaarde dat hij geen hinder ondervond van het gebruik van de loods waarop het verzoek om handhaving zag en evenmin in zijn bedrijfsvoering werd geschaad. Die situatie is in deze zaak niet aan de orde.

Het voorgaande betekent dat het verzoek om handhavend optreden moet worden aangemerkt als een aanvraag van een belanghebbende. De afwijzing van dat verzoek is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het door Groot Swaluwe tegen dat besluit gemaakte bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

Het betoog slaagt. Hetgeen Groot Swaluwe voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

Conclusie

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 februari 2017 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 oktober 2017 in zaak nr. 17/2608;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen van 21 februari 2017, kenmerk 17uit00987;

V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen tot vergoeding van bij Buitenplaats Groot Swaluwe B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.503,00 (zegge: vijftienhonderddrie euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen aan Buitenplaats Groot Swaluwe B.V. het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 834,00 (zegge: achthonderdvierendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.

w.g. Pans w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018

724.