Uitspraak 201801061/1/A1


Volledige tekst

201801061/1/A1.
Datum uitspraak: 18 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Motor- en Autoclub Lierop (hierna: MAC Lierop), gevestigd te Lierop, gemeente Someren,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 december 2017 in zaak nr. 15/2963 in het geding tussen:

[wederpartij] en anderen, wonend te Lierop onderscheidenlijk Bilthoven en Someren

en

het college van burgemeester en wethouders van Someren.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2014 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen crossactiviteiten die plaatsvinden op het crossterrein in de Herselse bossen in Lierop zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

Bij besluit van 19 augustus 2015 heeft het college het door [wederpartij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 december 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 19 augustus 2015 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft MAC Lierop hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2018, waar MAC Lierop, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Kuijken, zijn verschenen. Voorts zijn [wederpartij] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A.C.M. Klusters en mr. R.J.T. Vos, beiden advocaat te Utrecht, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. MAC Lierop organiseert motorcrosswedstrijden op een motorcrossterrein aan het Kerkenhuis 4 in de Herselse bossen te Lierop. [wederpartij] en anderen zijn woonachtig in de omgeving van dit perceel en ondervinden overlast van het gebruik van dit terrein als crossbaan. Zij hebben het college bij brief van 12 september 2014 verzocht handhavend op te treden tegen de motorcrossactiviteiten die volgens [wederpartij] en anderen illegaal zijn, omdat daarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is verleend.

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Daarbij is volgens het college van belang dat MAC Lierop een aanvraag om omgevingsvergunning heeft ingediend voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo voor een inrichting voor het houden van motorcrosstrainingen en -wedstrijden. Volgens het college valt het bestaande gebruik onder de beschermende werking van het overgangsrecht en staat dit aspect niet in de weg aan de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning ten behoeve van de activiteit milieu. Daarnaast geven de bij de aanvraag gevoegde bescheiden, zoals onder andere een akoestisch onderzoek en een onderzoek met betrekking tot luchtkwaliteit, in eerste aanleg geen reden om te voorzien dat de gevraagde omgevingsvergunning niet zou kunnen worden verleend waarmee concreet zicht op legalisatie zoals bedoeld in de jurisprudentie bestaat.

2. Tussen partijen is niet in geschil dat MAC Lierop in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo zonder omgevingsvergunning gebruik maakt van een crossterrein en dat het college in zoverre bevoegd is handhavend op te treden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

3. Partijen houdt in hoger beroep uitsluitend verdeeld de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in dit geval geen concreet zicht op legalisatie bestaat.

Concreet zicht op legalisatie

4. De rechtbank heeft overwogen dat om concreet zicht op legalisatie aan te kunnen nemen van handelen zonder een daartoe vereiste omgevingsvergunning voor de activiteit milieu in beginsel voldoende is dat een ontvankelijke dan wel toereikende vergunningaanvraag is ingediend die volgens het college voldoende gegevens bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de inrichting voor het milieu en het bevoegd gezag geen beletselen ziet voor verlening van de gevraagde vergunning. Daarbij verwijst de rechtbank, onder andere, naar een uitspraak van de Afdeling van 10 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3368.

De rechtbank overweegt vervolgens dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat omdat naast de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo tevens een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is vereist. Volgens de rechtbank zijn dit in dit geval onlosmakelijke activiteiten als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo, nu sprake is van één en dezelfde feitelijke handeling, te weten het gebruiken van het bos als crossterrein. De rechtbank concludeert dat het college om die reden in dit geval MAC Lierop in de gelegenheid had moeten stellen de aanvraag uit te breiden en dat vanwege het bestaan van een onvolledige aanvraag geen concreet zicht op legalisatie bestond.

Ten aanzien van aanvullend bewijs dat in beroep bij de Afdeling is ingediend tegen het nieuwe besluit omtrent handhavend optreden tegen gebruik in strijd met het bestemmingsplan zonder een omgevingsvergunning daartoe als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo heeft de rechtbank overwogen dat uit de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2551, volgt dat niet aannemelijk is gemaakt dat het door MAC Lierop van het terrein gemaakte gebruik wordt beschermd door het overgangsrecht. De rechtbank overweegt derhalve dat gelet op deze uitspraak van de Afdeling het college zich ten tijde van het besluit van 19 augustus 2015 niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat concreet zicht op legalisatie bestaat, nu toentertijd niet kon worden gesteld dat de motorcrossactiviteiten niet strijdig waren met het bestemmingsplan.

Hoger beroep MAC Lierop

5. MAC Lierop betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat concreet zich op legalisatie bestaat. Hiertoe voert zij aan dat na de uitspraak van 28 september 2016 inmiddels voldoende bewijs is aangeleverd op grond waarvan tot de conclusie kan worden gekomen dat het gebruik dat zij van het parcours maakte ten tijde van de peildatum overeen komt met het huidige gebruik dat van het perceel wordt gemaakt. MAC Lierop betoogt dat de rechtbank het oordeel van de Afdeling in de zaak met ECLI:NL:RVS:2018:2367 had dienen af te wachten.

5.1. Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c en e van de Wabo in dit geval onlosmakelijke samenhangende activiteiten zijn als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo.

De rechtbank heeft terecht overwogen dat van belang is of ten tijde van het besluit van 19 augustus 2015 concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank heeft in dit kader terecht overwogen dat ten tijde van dat besluit, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, niet aannemelijk was gemaakt door MAC Lierop dat het gebruik dat zij maakt van de Herselse bossen wordt beschermd door het overgangsrecht. De rechtbank komt derhalve terecht tot de conclusie dat ten tijde van het besluit naast de omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo tevens een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is vereist. Dit betekent dat ten tijde van het besluit van 19 augustus 2015 geen concreet zicht op legalisatie bestond vanwege het ontbreken van een aanvraag om omgevingsvergunning voor die activiteit.

Het betoog faalt.

5.2. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2367, is duidelijk geworden dat het gebruik van de motorcrossbaan wat betreft het organiseren van nationale wedstrijden en trainingsdoeleinden voor leden en niet-leden voor zover het betreft trainen kort voor een wedstrijddag wordt beschermd door het overgangsrecht. De Afdeling overweegt in voormelde uitspraak van heden evenwel dat niet alle activiteiten onder het overgangsrecht vallen, zodat voor die activiteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo zou zijn vereist indien MAC Lierop dit gebruik wenst voort te zetten. Het college dient daarom, ter uitvoering van de door de Afdeling te bevestigen uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit op de bezwaren van [wederpartij] en anderen te nemen waarbij het, onder andere, met deze nieuwe feiten en omstandigheden rekening moet houden.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

Dit betekent dat het college een nieuw besluit op de bezwaren van [wederpartij] en anderen dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak en deze uitspraak is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil zal de Afdeling wel met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen;

II. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Hagen w.g. Vermeulen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018

700.