Uitspraak 201506056/1/A1


Volledige tekst

201506056/1/A1.
Datum uitspraak: 28 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Someren,
2. de vereniging Motor- en Autoclub Lierop (hierna: MAC Lierop), gevestigd te Lierop, gemeente Someren,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Lierop,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juni 2015 in zaak nr. 15/287 in het geding tussen:

[appellant sub 3] en anderen

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2014 heeft het college naar aanleiding van het verzoek daartoe van [appellant sub 3] en anderen geweigerd handhavend op te treden tegen het gebruik dat MAC Lierop maakt van een terrein in de Herselse bossen te Lierop voor crossactiviteiten.

Bij besluit van 9 december 2014 heeft het college het door [appellant sub 3] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant sub 3] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 december 2014 (lees: 9 december 2014) vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college en MAC Lierop hoger beroep ingesteld. [appellant sub 3] en anderen hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 3] en anderen, het college en MAC Lierop hebben een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 1 september 2015 heeft het college het bezwaar van [appellant sub 3] en anderen nogmaals ongegrond verklaard.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 3] en anderen gronden ingediend tegen het besluit van 1 september 2015.

MAC Lierop heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Kuijken en J.M.G. Merkx MSc, MAC Lierop, vertegenwoordigd door mr. M. Bos, advocaat te ’s-Hertogenbosch en M. van Heugten, en [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. P. Schilder Spel en mr. A.C.M. Kusters, beiden advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant sub 3] en anderen stellen dat zij ernstige overlast ondervinden van de door MAC Lierop georganiseerde motorcrossactiviteiten in de nabij hun woningen gelegen Herselse bossen te Lierop. Bij brief van 2 oktober 2013 hebben [appellant sub 3] en anderen het college verzocht om handhavend op te treden tegen de illegale motorcrossactiviteiten die plaatsvinden op het crossterrein in de Herselse bossen. Zij geven in deze brief te kennen dat na de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3043, definitief geen aanduiding "motorcrossterrein" is toegekend aan het crossterrein in het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" en dat de crossactiviteiten derhalve niet zijn toegestaan. Volgens [appellant sub 3] en anderen vallen de activiteiten niet onder het overgangsrecht en kan het college, gelet op de beginselplicht tot handhaving, in dit geval niet in redelijkheid afzien van handhavend optreden.

Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik voor motorcrossactiviteiten in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Someren" op het perceel rustende bestemming "Bos". Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat het gebruik in strijd is met de ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" op het perceel rustende bestemmingen "Multifunctioneel bosgebied" en "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden". Verder is niet in geschil dat het gebruik in strijd is met de ingevolge het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1976" op het perceel rustende bestemmingen "Bosgebied" en "Landschappelijk waardevol agrarisch gebied". Partijen houdt verdeeld of het met de bestemming strijdige gebruik van het perceel wordt beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren". Het college heeft, naar aanleiding van een eerder verzoek om handhavend optreden, bij besluit van 12 november 2002 bepaald dat op grond van de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" maximaal twee trainingen per week en maximaal vier wedstrijden per kalenderjaar mochten plaatsvinden.

Strekking van het verzoek om handhaving

2. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door hen ingediende verzoek om handhaving alleen ziet op strijd met het bestemmingsplan. Zij voeren hiertoe aan dat gelet op de formulering van het verzoek het college eveneens gehouden was te onderzoeken of de crossactiviteiten in strijd zijn met de geldende regelgeving, waaronder de milieuregelgeving.

2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het door [appellant sub 3] en anderen ingediende handhavingsverzoek, gelet op de inhoud van het verzoek van 2 oktober 2013, terecht heeft opgevat als zijnde gericht op optreden tegen de crossactiviteiten op het perceel wegens strijd met het bestemmingsplan. Hierbij is van belang dat door [appellant sub 3] en anderen is verzocht handhavend op te treden tegen de illegale motorcrossactiviteiten die plaatsvinden op het terrein en zij daarbij hebben vermeld dat het gebruik van het perceel gelet op de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2013, in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied Someren", dat de motorcrossactiviteiten niet onder het overgangsrecht vallen en dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De door [appellant sub 3] en anderen ter zitting van de Afdeling genoemde uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:737, leidt niet tot een ander oordeel. In die uitspraak is overwogen dat het college niet gehouden is uitsluitend acht te slaan op de door een verzoeker om handhaving genoemde wettelijke bepaling. In dit geval heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college naar aanleiding van de in het verzoek aan de orde gestelde gedraging gehouden was deze te relateren aan andere dan in het verzoek genoemde regelgeving. Hierbij is van belang dat [appellant sub 3] en anderen in hun zienswijze van 27 januari 2014 naar aanleiding van een brief van het college van 18 december 2013, waarin het voornemen om niet handhavend op te treden kenbaar is gemaakt, niet aan het college te kennen heeft gegeven dat het verzoek om handhaving te beperkt is opgevat door het college.

Het betoog faalt.

Overgangsrecht

3. [appellant sub 3] en anderen betogen, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling van 10 november 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR5459, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het door MAC Lierop van de Herselse bossen gemaakte gebruik niet kan worden beschermd door het overgangsrecht. Zij voeren aan dat gelet op deze uitspraak gebruik slechts eenmaal onder het overgangsrecht kan worden beschermd en het aan de orde gesteld gebruik volgens het college reeds door drie achtereenvolgende bestemmingsplannen wordt beschermd.

MAC Lierop en het college betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de datum waarop het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" in werking is getreden, bepalend is voor de beantwoording van de vraag of het gebruik van het bos voor motorcrossactiviteiten wordt beschermd door het overgangsrecht en niet de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1976". In dit kader betogen het college en MAC Lierop dat het gebruik wordt beschermd door het in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" opgenomen overgangsrecht, omdat het college, naar aanleiding van een eerder ingediend verzoek om handhaving, in een besluit op bezwaar van 12 november 2002 te kennen heeft gegeven dat het toenmalige gebruik, bestaande uit twee trainingen per week - op woensdag van 14.00 uur tot 18.00 uur en op zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur - en maximaal vier motorcrosswedstrijden per jaar variërend van verenigingsniveau tot internationaal niveau, wordt beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Volgens MAC Lierop is het perceel vanaf de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" op 27 maart 2000 ruim 30 jaar in gebruik als crossterrein en is dat gebruik ruim 30 jaar gedoogd, waardoor een procedure ter beëindiging van dat gebruik redelijkerwijs niet meer kan worden gevoerd en niet is voldaan aan de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden. Verder voert zij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de omvang van het crossterrein sinds 4 juni 1982, de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 1976", niet is veranderd en dat het gebruik na 27 maart 2000 niet in aard en omvang is toegenomen.

Verder heeft de rechtbank volgens het college en MAC Lierop niet onderkend dat het gebruik dat MAC Lierop van het terrein maakte ten tijde van het besluit van 9 december 2014 overeen kwam met het ten tijde van de peildatum van 27 maart 2000 bestaande gebruik, zodat niet van belang is of het gebruik tussentijds mogelijk is geïntensiveerd. Het college verwijst in dit verband naar het aantal leden dat de vereniging had op 1 januari 2000, te weten 88, in vergelijking met het aantal leden in 2014, te weten 65.

3.1. Ingevolge artikel 38.2, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is worden voortgezet.

Ingevolge het tweede lid is het verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Ingevolge het vierde lid is het eerste lid niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 0.7, lid II, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften van het aan het geldende bestemmingsplan voorafgaande bestemmingsplan "Buitengebied 1998" mag het gebruik van gronden en daarop voorkomende opstallen, strijdig met het plan en dat bestaat op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, worden voortgezet. Dit geldt echter niet voor strijdig gebruik dat:

- in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, en;

- een aanvang heeft genomen nadat het voorheen geldende bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, en;

- waartegen rechtens nog een procedure ter beëindiging van dat strijdige gebruik gevoerd wordt of redelijkerwijs nog gevoerd kan worden.

Ingevolge lid II, aanhef en onder 3, is het verboden het met het plan strijdige gebruik van grond en opstallen te wijzigen, indien hierdoor de afwijking van het plan wordt vergroot.

Ingevolge artikel 31, lid B, onder 1, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1976" mag het op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het plan bestaande gebruik van gronden en opstallen, dat met het in het plan aangewezen gebruik in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge het bepaalde onder lid B, onder 2, is het verboden het onder 1 bedoelde gebruik van gronden en opstallen te wijzigen, tenzij door de wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2119) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is.

De rechtbank heeft overwogen dat in dat kader van belang is op welke datum het bestemmingsplan "Buitengebied 1976" rechtskracht heeft verkregen. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het college gevolgd dat de peildatum 4 juni 1982 is, de datum waarop het voormelde bestemmingsplan in werking is getreden. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt wat de aard en omvang van het feitelijke gebruik op de peildatum was. De ledenlijst van de motorclub van 24 december 1981 is daarbij de enige - beperkte - informatie. Bovendien heeft de rechtbank bij gebrek aan adequaat kaartmateriaal en luchtfoto's niet kunnen vaststellen wat op de peildatum de omvang van het crossterrein was. Verder heeft de rechtbank overwogen dat voldoende duidelijk is geworden dat de motorcrossactiviteiten in de loop der jaren naar aard en omvang zijn toegenomen, zodat een geslaagd beroep op het overgangsrecht niet meer mogelijk is.

3.3. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ziet de door [appellant sub 3] en anderen genoemde uitspraak van 10 november 2004 niet op een geschil van vergelijkbare aard, maar op de vaststelling van een bestemmingsplan door de raad. Derhalve kan aan deze uitspraak niet de betekenis worden toegekend die [appellant sub 3] en anderen daaraan gehecht willen zien. In het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" van 29 juni 2011 heeft de raad het gebruik dat MAC Lierop maakt van het perceel als zodanig bestemd, maar door de reactieve aanwijzing bij besluit van 2 augustus 2011 van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant is de nadere aanduiding niet in werking getreden. Gelet hierop is, zoals reeds vastgesteld, het gebruik van het perceel door MAC Lierop in strijd met de daarvoor geldende bestemming en zijn de in de planregels opgenomen overgangsbepalingen daarop van toepassing.

3.4. Vast staat en tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van het perceel in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" op het perceel rustende bestemming en de voorheen ingevolge de bestemmingsplannen "Buitengebied 1998" en "Buitengebied 1976" op het perceel rustende bestemmingen. Derhalve dient te worden beoordeeld of het gebruik wordt beschermd door het in artikel 38.2 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Someren" opgenomen overgangsrecht. Om het gebruik onder de werking van dit overgangsrecht te kunnen brengen, is het, gelet op artikel 38.2, vierde lid, noodzakelijk dat het gebruik reeds werd beschermd door het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998". Teneinde te kunnen bepalen of dit het geval is, is derhalve het in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" opgenomen overgangsrecht van belang. In artikel 0.7, lid II, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" is een drietal voorwaarden opgenomen. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt het gebruik dat bestaat op de voor dat bestemmingsplan relevante peildatum, te weten 27 maart 2000, niet beschermd door het in dat bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht. Zo is onder meer van belang of het gebruik in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, waardoor in dit geval evenzeer dient te worden bepaald of het gebruik wordt beschermd door het in het bestemmingsplan "Buitengebied 1976" in artikel 31, lid B, onder 1, van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht. Gelet hierop heeft de rechtbank, anders dan het college en MAC Lierop betogen, terecht beoordeeld of het gebruik dat MAC Lierop maakt van het perceel op de peildatum behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied 1976", te weten 4 juni 1982, reeds was aangevangen.

3.5. Ter zitting van de Afdeling heeft MAC Lierop nader toegelicht dat zij vanaf omstreeks 1994 Grand Prix's is gaan organiseren en dat tijdens deze wedstrijden een groter aantal bezoekers aanwezig is dan tijdens het overige gebruik dat zij maakt van de Herselse bossen. Volgens MAC Lierop bezoeken ongeveer 10.000 tot 15.000 mensen een Grand Prix en worden de Nederlands kampioenschappen en de open Nederlands kampioenschappen bezocht door ongeveer 2.000 mensen. Daarnaast heeft MAC Lierop ter zitting van de Afdeling toegelicht dat voor de Grand Prix's een extra lus in het circuit wordt gemaakt teneinde ruimte te creëren voor de start van deze wedstrijden.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college bevoegd was handhavend op te treden naar aanleiding van het verzoek daartoe van [appellant sub 3] en anderen. Hierbij is van belang dat het gebruik van het perceel voor Grand Prix's niet op grond van artikel 0.7, lid II, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" mag worden voortgezet. Er was al sprake van gebruik ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van dat bestemmingsplan, maar dit gebruik is in strijd met het bestemmingsplan "Buitengebied 1976" en heeft een aanvang genomen nadat dat bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen. Ook kon het college ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht nog een procedure voeren ter beëindiging van dat gebruik. Dat het college bij besluit van 12 november 2002 heeft geweigerd handhavend op te treden naar aanleiding van een verzoek daartoe van [appellant sub 3], laat onverlet dat op 27 maart 2000 nog een procedure kon worden gevoerd teneinde het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen.

De betogen falen in zoverre.

3.6. Zoals het college en MAC Lierop terecht hebben aangevoerd in hoger beroep kan, zelfs als het gebruik van het perceel zou zijn geïntensiveerd, dit nog niet met zich brengen dat alle rechten die aan het gebruiksovergangsrecht kunnen worden ontleend zijn verwerkt. De aan de orde zijn planregels bieden geen grond voor dat oordeel. Vergelijk in dit verband ook de uitspraken van de Afdeling van 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2631 en 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7041. Een geslaagd beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan indien aannemelijk wordt gemaakt dat het strijdig gebruik, na eerdere intensivering daarvan, is teruggebracht naar het gebruik zoals dat bestond op de peildatum. Het betoog leidt echter, gelet op het volgende, niet tot het beoogde doel.

3.7. Voor de beantwoording van de vraag of het thans bestaande gebruik van de Herselse bossen voor trainingsdoeleinden en nationale wedstrijden onder de werking van het overgangsrecht valt, is van belang of dit gebruik reeds was aangevangen ten tijde van de peildatum van 4 juni 1982. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet kan worden vastgesteld aan de hand van de door het college en MAC Lierop overgelegde stukken dat het gebruik dat op 4 juni 1982 van de Herselse bossen werd gemaakt, overeenkomt met het huidige gebruik. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat niet is aangetoond door het college en MAC Lierop, bijvoorbeeld door middel van luchtfoto's van het gebied voorafgaand aan deze peildatum, wat de omvang van het parcours was. De door het college in hoger beroep overgelegde luchtfoto uit 1983, nog daargelaten dat deze luchtfoto is genomen na de peildatum van 4 juni 1982, is daarvoor onvoldoende, nu daaruit niet kan worden afgeleid dat het parcours vergelijkbaar is. Daarnaast brengt de omstandigheid dat het aantal leden ten tijde van de besluitvorming nagenoeg overeenkomt met het aantal leden dat in 1982 lid was van de motor- en autoclub nog niet met zich dat het gebruik wordt beschermd door het overgangsrecht, nu, zoals [appellant sub 3] en anderen onweersproken hebben gesteld, het parcours eveneens wordt gebruikt door niet-leden en MAC Lierop noch het college inzicht hebben gegeven in het gebruik dat niet-leden maakten van het parcours ten tijde van de peildatum en de besluitvorming. Dat bij besluit van 5 maart 1975 een vergunning is verleend voor het gebruiken van de bossen voor trainingsactiviteiten door junioren, naast de senioren, is, zoals het college aanvoert, een aanwijzing dat het perceel werd gebruikt voor trainingsdoeleinden, maar daarmee is nog niet aannemelijk gemaakt dat de omvang van het gebruik ten tijde van de peildatum gelijk was aan de omvang van het gebruik ten tijde van het besluit van 9 december 2014.

Het betoog faalt.

3.8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het college en MAC Lierop niet aannemelijk hebben gemaakt dat het gebruik dat MAC Lierop maakt van het perceel wordt beschermd door het overgangsrecht en dat het college bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel als motorcrossterrein.

Het besluit van 1 september 2015

4. Bij besluit van 1 september 2015 heeft het college nogmaals het bezwaar van [appellant sub 3] en anderen ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. In dit besluit heeft het college zich, kort samengevat, nogmaals op het standpunt gesteld dat het gebruik wordt beschermd door het overgangsrecht.

5. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat het door hen ingediende verzoek om handhaving te beperkt is uitgelegd en tevens ziet op het zonder omgevingsvergunning voor de activiteit in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo in gebruik hebben van een inrichting faalt gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 is overwogen. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat het gebruik slechts eenmaal onder het overgangsrecht kan worden gebracht faalt gelet op hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen.

6. [appellant sub 3] en anderen betogen dat het college zich in het besluit van 1 september 2015 opnieuw ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik dat MAC Lierop van het perceel maakt onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt.

6.1. Met de in het besluit van 1 september 2015 genoemde stukken is evenmin aannemelijk gemaakt dat het gebruik dat MAC Lierop van het perceel maakt onder het overgangsrecht valt. Zoals hiervoor is overwogen, dient in ieder geval handhavend te worden opgetreden tegen het gebruik van het perceel voor Grand Prix's en komt het besluit reeds daarom voor vernietiging in aanmerking. Het college noch MAC Lierop heeft aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de Herselse bossen voor trainingsdoeleinden en nationale wedstrijden onder de werking van het overgangsrecht valt. In het besluit van 1 september 2015 is weliswaar, onder andere, een aantal krantenartikelen overgelegd waaruit opgemaakt kan worden dat nationale wedstrijden hebben plaatsgevonden vóór 4 juni 1982 en is een collegenota van 5 juni 1981 overgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat het perceel werd gebruikt voor trainingsdoeleinden, maar niet aannemelijk is gemaakt dat het gebruikte oppervlak van de Herselse bossen voor het parcours vergelijkbaar is met het huidige parcours en niet aannemelijk is gemaakt dat in gelijke mate gebruik is gemaakt van het bos door niet-leden van MAC Lierop.

Het betoog slaagt.

Conclusie

7. De hoger beroepen van het college en MAC Lierop zijn ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 3] en anderen is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen gericht tegen het besluit van 1 september 2015 is gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd. Het college dient derhalve een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant sub 3] en anderen. Met het oog op een efficiënte en spoedige afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

8. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen gericht tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Someren van 1 september 2015, kenmerk: CHZ_KLA-2013-0743/ak/ gegrond;

III. vernietigt dat besluit;

IV. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Someren te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Someren tot vergoeding van bij [appellant sub 3] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep gericht tegen het besluit van 1 september 2015 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Someren een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Borman w.g. Vermeulen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2016

700.