Uitspraak 201707981/1/A3


Volledige tekst

201707981/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 augustus 2017 in zaak nr. 16/10317 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2016 heeft de burgemeester [appellant] en [persoon] met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet gelast de woning aan de [locatie] in Den Haag voor een periode van drie maanden gesloten te houden.

Bij besluit van 4 november 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. van der Eijk, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.V. de Kort, advocaat te Den Haag, vergezeld door [gemachtigde], werkzaam bij de politie, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] huurde ten tijde van belang de woning aan de [locatie] in Den Haag. Hij woonde daar met zijn partner [persoon]. De burgemeester heeft de woning wegens handel in drugs in of vanuit die woning voor een periode van drie maanden gesloten.

Regelgeving

2. De tekst van artikel 13b van de Opiumwet alsmede het relevante deel van de door de burgemeester toegepaste Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca-, of seksinrichting is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Besluiten van de burgemeester

3. De burgemeester heeft aan zijn besluiten een rapportage van de politie van 5 juli 2016 ten grondslag gelegd. Op grond van de in deze rapportage opgenomen waarnemingen en verklaringen heeft hij aannemelijk geacht dat in de woning van [appellant] in drugs wordt gehandeld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat zich een ernstige situatie voordoet en dat daarom niet kon worden volstaan met een waarschuwing. Daartoe heeft hij in aanmerking genomen dat in de woning structureel veelvuldig in drugs wordt gehandeld en dat omwonenden veel drugsgerelateerde overlast ervaren.

Aangevallen uitspraak

4. De rechtbank heeft overwogen dat uit de tekst van artikel 13b van de Opiumwet volgt dat de bevoegdheid tot sluiting ook bestaat indien sprake is van verkoop of verstrekking van drugs. Dit betekent dat deze bevoegdheid ook bestaat in andere gevallen dan die waarin daadwerkelijk drugs in het pand zijn aangetroffen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] terecht heeft gesteld en dat de burgemeester ter zitting heeft erkend dat het besluit van 14 november 2016 onvoldoende is gemotiveerd omdat daarin niet is ingegaan op de door [appellant] naar voren gebrachte jurisprudentie. Deze constatering is evenwel onvoldoende om dat besluit te vernietigen, nu niet aannemelijk is dat [appellant] daardoor is benadeeld. De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in zijn betoog dat de burgemeester had moeten volstaan met een waarschuwing en dat hij tot een andere belangenafweging had moeten komen.

Beoordeling hoger beroep

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester slechts bevoegd is om een woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten indien daadwerkelijk drugs zijn aangetroffen in die woning. Dit volgt volgens hem ook uit vaste jurisprudentie. Verder wijst hij erop dat ook volgens de door de burgemeester toegepaste beleidsregel onder meer de hoeveelheid van de aangetroffen hoeveelheid drugs in aanmerking moet worden genomen. Voorts voert hij aan dat hij weliswaar zo nu en dan drugs aanschaft voor eigen gebruik, maar dat hij niet handelt in drugs. Het laatste blijkt ook niet op overtuigende wijze uit het dossier. De aan de besluitvorming ten grondslag gelegde verklaringen zijn niet betrouwbaar, omdat deze voortkomen uit ruzies en onenigheid en veelal afkomstig zijn van personen die zelf drugsverslaafd zijn, aldus [appellant].

5.1. De burgemeester is bevoegd om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen indien - voor zover voor deze zaak van belang - aannemelijk is dat in een woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Deze bepaling vereist niet dat de woning is binnengetreden en dat daarbij een bepaalde hoeveelheid drugs is aangetroffen. De door [appellant] bedoelde jurisprudentie gaat over situaties waarin de woning wél is binnengetreden en drugs zijn aangetroffen, maar waarin voor het overige niet is gebleken van verkoop, aflevering of verstrekking van drugs. In die jurisprudentie wordt ingegaan op de vraag wanneer, gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs, mag worden aangenomen dat de drugs in de woning aanwezig waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze jurisprudentie alsmede de tekst van artikel 13b van de Opiumwet onverlet laten dat de burgemeester ook bevoegd is om deze bepaling toe te passen indien geen drugs zijn aangetroffen in de woning, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning (vergelijk de uitspraak van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:993). Dat volgens de door de burgemeester toegepaste beleidsregel bij het bepalen van de ernst van de situatie onder meer de hoeveelheid van de aangetroffen drugs in aanmerking wordt genomen, moet niet zo worden gelezen dat de burgemeester slechts van zijn bevoegdheid gebruik mag maken indien daadwerkelijk drugs zijn aangetroffen in de woning. De burgemeester heeft zich mogen baseren op een niet-cumulatieve lijst van indicatoren, waarvan het aantreffen van middelen er slechts één is.

5.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat op grond van de rapportage van de politie aannemelijk is dat in de woning van [appellant] drugs werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Daarbij is niet bepalend of de drugs door [appellant] zelf werden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Bepalend is of dit in de door hem bewoonde woning plaatsvond. In de rapportage van de politie is uitgebreid beschreven dat de woning gedurende een lange periode veelvuldig en vaak kortdurend werd bezocht door ten minste 24 personen. Deze personen zijn bij de politie bekend als drugsgebruikers. Meerdere personen hebben tegenover de politie verklaard dat zij de woning bezochten om drugs te halen. Zij hebben verklaard dat de drugs bij hun aankomst al in de woning aanwezig waren of dat [appellant] een dealer belde die drugs kwam brengen in de woning. Het gebeurde dan ook dat de dealer de drugs uitkookte in de woning. Verder is gezien dat iemand de woning betrad met een stuk aluminiumfolie dat wordt gebruikt voor het verwarmen van drugs. Voorts is bij de woning iemand gezien met verpakkingsmateriaal voor drugs. Bij een inval in de woning heeft de politie basepijpjes en vloeitjes - die worden benut voor het gebruiken van harddrugs - en restanten van vermoedelijk harddrugs aangetroffen. De wijkagent omschrijft het pand als een woning die grote aantrekkingskracht heeft op andere harddrugsgebruikers.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, biedt geen aanknopingspunten om de in de rapportage opgenomen verklaringen onbetrouwbaar te achten. De verklaringen zijn afkomstig van meerdere personen en zijn op verschillende data afgelegd. De verklaringen komen in grote lijnen overeen en wijzen in dezelfde richting. Op grond van de in de rapportage beschreven feiten en omstandigheden is aannemelijk dat in de woning van [appellant] gedurende lange tijd drugs werden verhandeld.

Het betoog faalt.

6. Verder betoogt [appellant] dat de erkenning door de burgemeester dat het besluit van 4 november 2016 onvoldoende is gemotiveerd, had moeten leiden tot vernietiging van dat besluit.

6.1. In het besluit van 4 november 2016 is de burgemeester, naar hij zelf ter zitting bij de rechtbank heeft erkend, niet uitdrukkelijk ingegaan op de verwijzingen naar jurisprudentie die [appellant] in zijn aanvullende bezwaarschrift heeft opgenomen. Deze verwijzingen dienden ter ondersteuning van zijn betoog dat de burgemeester niet bevoegd was om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen omdat geen drugs zijn aangetroffen in de woning. In het besluit op bezwaar is de burgemeester ingegaan op dit betoog en heeft hij gemotiveerd waarom hij zich op het standpunt stelt dat hij in die situatie wel bevoegd is om artikel 13b van de Opiumwet toe te passen. [appellant] is niet benadeeld door het feit dat in het besluit niet uitdrukkelijk is ingegaan op de door hem genoemde jurisprudentie. De rechtbank heeft hierin dan ook terecht geen grond gevonden voor vernietiging van dat besluit.

Het betoog faalt.

7. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester niet met een waarschuwing behoefde te volstaan en dat de burgemeester niet tot een andere belangenafweging behoefde te komen. Hij voert aan dat het gaat om een eerste overtreding, dat geen drugs zijn aangetroffen in de woning en dat buurtbewoners hebben verklaard dat zij geen overlast hebben ondervonden. Voorts is onvoldoende in aanmerking genomen dat de sluiting van de woning zeer ingrijpende gevolgen had, aldus [appellant].

7.1. Volgens de door de burgemeester toegepaste beleidsregel wordt een woning alleen gesloten indien het geval ernstig genoeg is. Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen, volgt dat aannemelijk is dat in de woning van [appellant] gedurende langere tijd veelvuldig drugs werden verhandeld, waarbij het ook om harddrugs ging. De burgemeester heeft op grond van de rapportage van de politie, waarin onder meer de resultaten van een buurtonderzoek zijn vermeld, aannemelijk mogen achten dat omwonenden veel overlast ervoeren die gerelateerd was aan de drugshandel in de woning van [appellant]. De drie door [appellant] overgelegde verklaringen van enkele omwonenden, waarin staat dat zij geen overlast van [appellant] ervaren en dat zij hem kennen als een behulpzaam persoon, zijn onvoldoende om aan te nemen dat zich geen overlast voordeed en dat de rapportage van de politie op dit punt niet mocht worden gevolgd. De burgemeester mocht zich op grond van deze feiten en omstandigheden op het standpunt stellen dat zich een ernstige situatie voordeed. [appellant] wordt niet gevolgd in het betoog dat onvoldoende in aanmerking is genomen dat de sluiting van de woning ingrijpende gevolgen voor hem had. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het voorkomen van verdere aantasting van het woon- en leefklimaat, het tenietdoen van de bekendheid van de woning als 'drugsadres' en het afgeven van een signaal dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn dan aan het belang van [appellant] om in de woning te kunnen blijven wonen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de burgemeester daarom, in overeenstemming met de beleidsregel, niet behoefde te volstaan met een waarschuwing, maar de woning voor drie maanden mocht sluiten.

Het betoog faalt.

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Herweijer
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018

640.



BIJLAGE

Opiumwet

Artikel 13b

1 De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

[…]

Beleidsregel met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet inzake woningen, lokalen en publiek toegankelijke inrichtingen niet zijnde een horeca-, of seksinrichting

[…]

Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs wordt derhalve in beginsel ook bij woningen direct overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Er zal echter nadrukkelijk worden bezien of het geval daadwerkelijk ernstig genoeg is om direct over te kunnen gaan tot sluiting, of dat er gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval nog van sluiting dient te worden afgezien.

Hieronder worden indicatoren genoemd die relevant zijn bij deze afweging. De indicatorenlijst is niet limitatief en heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Ook op basis van een enkele hieronder genoemde omstandigheid kan sprake zijn van een voldoende ernstige situatie om direct over te gaan tot sluiting.

Indicatorenlijst:

a) De hoeveelheid van de aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet.
b) De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel plaatsvindt of waar drugs aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen, verpakkingsmaterialen, enzovoort in de woning;
c) Er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten;
d) Er is sprake van een of meer (vuur)wapen(s)/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie;
e) Er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkenen;
f) Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten (hierbij moet met name worden gedacht aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging of diefstal e.d. kunnen een rol spelen;
g) Er is sprake van recidive (verjaringstermijn van 3 jaar vanaf de overtreding);
h) Er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II van de Opiumwet;
i) De mate van gevaar voor de omgeving, de mate van risico voor omwonenden;
j) De mate van overlast;
k) Aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt;
l) Aannemelijkheid dat behalve de woning of het daarbij behorende erf nog een of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel.