Uitspraak 201700013/1/A1


Volledige tekst

201700013/1/A1.
Datum uitspraak: 25 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft het college zijn beslissing om op 17 oktober 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 22 november 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. G.A. van Essen, en het college, vertegenwoordigd door M. Eser, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 17 oktober 2016 is aangetroffen naast een aangewezen inzamelvoorziening ter hoogte van de Statenlaan 51 te Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden, omdat in de huisvuilzak een adresdrager is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante]. Het college stelt zich op het standpunt dat de kosten voor verwijdering van de huisvuilzak daarom op haar als overtreder kunnen worden verhaald.

2. [appellante] betoogt dat het college zijn besluit niet op de "Beleidsregel handhaving verkeerd aangeboden huisvuil 2013" (hierna: de beleidsregel) heeft mogen baseren. Hiertoe voert zij aan dat een deel van de beleidsregel onverbindend is, omdat dit in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geen tegenbewijs toelaat indien het college iemand als overtreder aanmerkt.

[appellante] betoogt voorts dat zij ten onrechte als overtreder is aangemerkt, aangezien zij de huisvuilzak niet naast de papiercontainer heeft gezet. [appellante] stelt dat zij zeer milieubewust is en haar huisvuil altijd op juiste wijze aanbiedt door het op vrijdagochtend op straat te zetten. Volgens [appellante] heeft het college met de enkele vaststelling dat een adreswikkel met daarop haar naam- en adresgegevens in de huisvuilzak is aangetroffen niet aannemelijk gemaakt dat zij de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. [appellante] wijst er op dat meerdere scenario's denkbaar zijn over de wijze waarop de adreswikkel in de vuilniszak terecht is gekomen. Zij vermoedt dat in dit geval een derde de adreswikkel op straat heeft gevonden of uit de papiercontainer heeft gehaald en in de huisvuilzak heeft gedaan. Voorts betwist [appellante] dat de aangetroffen huisvuilzak van haar is. Hiertoe voert zij aan dat de aangetroffen huisvuilzak een geel lint heeft en dat zij dit soort huisvuilzakken niet gebruikt, omdat deze niet in haar prullenbak passen. [appellante] voert voorts aan dat zij nooit oud papier en dus ook niet een adreswikkel in een huisvuilzak gooit. Volgens [appellante] ligt het op de weg van het college om nader onderzoek naar de herkomst van de huisvuilzakken te doen en zal daaruit blijken dat de inhoud niet naar haar kan worden herleid.

2.1. Artikel 5:25, eerste lid van de Awb luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

Artikel 5:1, tweede lid, luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degen die de overtreding pleegt of medepleegt."

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:481, mag in de regel worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

2.2. Bij de uitoefening van de hem toekomende bevoegdheid om handhavend op te treden tegen het verkeerd aanbieden van huisvuil heeft het college de beleidsregel vastgesteld. In de beleidsregel is onder meer vermeld dat als overtreder wordt aangemerkt de persoon die huisvuil te vroeg, te laat of onjuist buiten heeft gezet of heeft gedeponeerd in de openbare ruimte en tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, bijvoorbeeld aan de hand van tussen het afval gevonden poststuk, adreswikkel enzovoorts. Anders dan [appellante] betoogt, kan hieruit niet worden afgeleid dat de beleidsregel voor een aangeschrevene geen ruimte laat om tegenbewijs te leveren. In de beleidsregel is immers ook vermeld dat de kosten die de gemeente maakt om verkeerd aangeboden huisvuil uit de openbare ruimte te verwijderen op de overtreder zullen worden verhaald, tenzij de overtreder aannemelijk kan maken dat hij/zij geen wettelijk voorschrift heeft overtreden. In de beleidsregel wordt de aangeschrevene derhalve de mogelijkheid tot tegenbewijs geboden, zodat dit betoog van [appellante] feitelijke grondslag mist.

2.3. Niet in geschil is dat de op 17 oktober 2016 aangetroffen huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening naast een inzamelvoorziening is geplaatst. Nu in de huisvuilzak de naam- en adresgegevens van [appellante] zijn aangetroffen, is deze tot haar herleidbaar. Dit betekent dat het college er zonder nader onderzoek van mag uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. De door [appellante] geopperde mogelijkheden dat een derde de adreswikkel op straat heeft gevonden of uit de papiercontainer heeft gehaald en in de vuilniszak heeft gedaan, is onvoldoende om niet van het onder 2.1 weergegeven bewijsvermoeden uit te gaan. Ook de stelling van [appellante] dat zij het huisvuil altijd op juiste wijze aanbiedt en zij geen huisvuilzakken met een geel lint, maar andere huisvuilzakken gebruikt is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Nu [appellante] er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden, heeft het college haar terecht aangemerkt als overtreder.

Het betoog faalt.

3. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van den Broek w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2017

604.