Uitspraak 201608673/1/A1


Volledige tekst

201608673/1/A1.
Datum uitspraak: 18 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rossum, gemeente Maasdriel,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 oktober 2016 in zaak nr. 15/4824 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maasdriel.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2013 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning beperkte milieutoets verleend voor het wijzigen van een varkenshouderij naar een geitenhouderij aan de [locatie 1] te Rossum.

Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 28 maart 2013 onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.

Bij uitspraak van 6 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 juni 2015 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 september 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, is verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.P.A. Bodde, advocaat te Nijmegen, gehoord.

Overwegingen

1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de geitenhouderijen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] tezamen één inrichting vormen. Hij voert in dit verband aan dat de inrichtingen in elkaars nabijheid zijn gelegen, niet in geschil is dat sprake is van organisatorische binding en het op de weg van het college had gelegen te onderzoeken of daarnaast sprake was van een functionele of technische binding. Dit is volgens [appellant] ten onrechte niet gebeurd. [appellant] heeft foto’s overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat hetzelfde personeel en materieel op beide locaties wordt ingezet, zodat sprake is van functionele bindingen.

1.1. Artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer luidt, voor zover hier van belang: […] Daarbij worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. […]

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 oktober 2013; ECLI:NL:RVS:2013:1325) is het voor het bestaan van voldoende bindingen, als bedoeld in dit artikellid, niet noodzakelijk dat alle vermelde bindingen aanwezig zijn. Anderzijds is een enkele binding niet voldoende om uit te gaan van één inrichting.

1.2. De rechtbank heeft overwogen dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat sprake is van één inrichting. Volgens de rechtbank is van functionele en technische bindingen niet gebleken en is het bestaan van slechts organisatorische bindingen onvoldoende om van één inrichting uit te gaan. De rechtbank heeft overwogen dat het feit dat het college zich heeft gebaseerd op informatie van de aanvrager, zonder concrete aanknopingspunten dat die informatie onjuist is, niet tot een ander oordeel leidt.

1.3. Aangevraagd is een vergunning voor het houden van geiten aan de [locatie 1]. De aanvraag ziet niet tevens op de geitenhouderij aan de [locatie 2]. Het college dient bij de beoordeling van de aanvraag het aangevraagde tot uitgangspunt te nemen. Overigens bedraagt de afstand tussen de geitenhouderijen hemelsbreed ongeveer 300 m en over de openbare weg ongeveer 1,9 km. De geitenhouderijen zijn dan ook niet in elkaars onmiddellijke nabijheid gelegen en kunnen reeds daarom niet als één inrichting worden aangemerkt.

De rechtbank heeft terecht, zij het op andere gronden, overwogen dat het betoog van [appellant] dat sprake is van één inrichting met de geitenhouderij aan de [locatie 2] niet kan slagen.

Het betoog faalt.

2. Het hoger beroep is ongegrond.

3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Hoogvliet w.g. De Jong
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017

628.