Uitspraak 201700507/1/A2


Volledige tekst

201700507/1/A2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2016 in zaak nr. 16/4079 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de raad.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2015 heeft de raad een aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [wederpartij] afgewezen.

Bij besluit van 19 mei 2016 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 6 december 2016 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 mei 2016 vernietigd en de raad opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, is verschenen.

Overwegingen

1. De raad heeft aan [gemachtigde] een toevoeging verstrekt voor het verlenen van 24 uren rechtsbijstand aan [wederpartij] bij verweer in een strafrechtelijke procedure. Op 2 oktober 2015 heeft [gemachtigde] een verzoek ingediend om toekenning van 50 extra uren gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit verzoek heeft de raad bij het besluit van 18 december 2015 afgewezen, omdat niet is gebleken van een bijzondere rechtsvraag of juridisch relevant feitencomplex. Tegen de afwijzing van het verzoek heeft [gemachtigde] namens [wederpartij] bezwaar gemaakt en tegen het besluit op bezwaar beroep ingesteld.

De raad heeft het door [gemachtigde] namens [wederpartij] gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gevraagde extra uren rechtsbijstand al waren verleend en de strafzaak van [wederpartij], waarvoor de toevoeging voor rechtsbijstand is verleend, is beëindigd. Het al dan niet toekennen van de verzochte extra uren gesubsidieerde rechtsbijstand heeft daarom voor [wederpartij] geen nadelig financieel of ander gevolg, aldus de raad.

2. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zich pas in het besluit van 19 mei 2016 op het standpunt heeft gesteld dat door beëindiging van de strafzaak het procesbelang van [wederpartij] is komen te vervallen. Op voorhand kon de raad echter niet uitsluiten dat [wederpartij] ten gevolge van het niet toekennen van extra uren rechtsbijstand schade zou lijden. De raad mocht daarom niet afzien van het horen van [wederpartij], zoals de raad heeft gedaan, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft overwogen niet zelf in de zaak te voorzien in verband met de beoordelingsruimte die de raad toekomt.

3. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 19 mei 2016 heeft vernietigd, omdat de raad [wederpartij] in bezwaar niet heeft gehoord. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vervalt het rechtsbelang van een rechtzoekende bij een besluit op een aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand indien de rechtsbijstand waarvoor de extra uren zijn aangevraagd al daadwerkelijk is verleend en de rechtszaak is beëindigd. De afwijzing van het verzoek om vergoeding van extra uren rechtsbijstand kan niet tot nadeel voor [wederpartij] leiden, omdat die afwijzing geen gevolgen heeft voor de hoogte van de eigen bijdrage, de betrokken advocaat bij [wederpartij] geen rekening voor de extra uren rechtsbijstand mag indienen en andere nadelige gevolgen niet zijn aan te wijzen. Er bestond daarom geen reden [wederpartij] in de gelegenheid te stellen om toe te lichten dat hij ondanks de beëindiging van zijn strafzaak procesbelang had bij de aanvraag om bekostiging van extra uren rechtsbijstand of hem in bezwaar te horen, aldus de raad.

De raad betoogt subsidiair, indien de rechtbank terecht zou hebben geoordeeld dat de raad [wederpartij] ten onrechte niet in bezwaar heeft gehoord, dat de rechtbank ten onrechte niet zelf in de zaak heeft voorzien.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 13 april 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ1053) zijn zowel de rechtsbijstandverlener als de rechtzoekende belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bij een besluit over de toekenning van te vergoeden extra uren rechtsbijstand. Gelezen het bezwaarschrift heeft de gemachtigde echter namens [wederpartij] bezwaar gemaakt en niet mede op eigen naam. Ook het beroepschrift was uitsluitend namens [wederpartij] ingediend.

3.2. Niet in geschil is dat [wederpartij] belanghebbende is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of zijn procesbelang is vervallen. Zoals de Afdeling in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 13 april 2011 heeft overwogen, vervalt het procesbelang van een rechtzoekende bij een besluit als aan de orde, indien de rechtsbijstand waarvoor de vergoeding van extra uren was aangevraagd al daadwerkelijk is verleend en de zaak is beëindigd, en het al dan niet toekennen van de gevraagde extra uren voor hem geen financiële of andere gevolgen heeft.

Niet in geschil is dat ten tijde van het besluit van 19 mei 2016 de gevraagde extra uren rechtsbijstand al daadwerkelijk waren verleend en de strafzaak van [wederpartij] was beëindigd. [wederpartij] heeft in bezwaar niet aangevoerd dat het niet toekennen van de gevraagde extra uren voor hem nadelige financiële of andere gevolgen heeft. Dergelijke gevolgen heeft hij evenmin in beroep en in het verweerschrift in hoger beroep gesteld. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de afwijzing geen nadelige financiële of andere gevolgen kan hebben voor [wederpartij].

De raad heeft het verzoek om extra uren bij het besluit van 18 december 2015 afgewezen. Het lag vervolgens op de weg van [wederpartij] om voor hem nadelige financiële of andere gevolgen van die afwijzing bij de raad te stellen. Nu hij dat in het bezwaarschrift noch anderszins heeft gedaan, mocht de raad ervan uitgaan dat de afwijzing geen nadelige financiële of andere gevolgen voor [wederpartij] heeft en afzien van het horen in bezwaar. De raad heeft terecht het door [wederpartij] gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Gezien het voorgaande behoeft hetgeen de raad verder heeft aangevoerd geen bespreking.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [wederpartij] bij de rechtbank ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 december 2016 in zaak nr. 16/4079;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017

507.