Uitspraak 201607858/1/R3


Volledige tekst

201607858/1/R3.
Datum uitspraak: 26 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Gorinchem,
2. de Vereniging van Eigenaars Koningin Wilhelminalaan 71 t/m 107 oneven (hierna: VvE), gevestigd te Gorinchem,

en

de raad van de gemeente Gorinchem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Haarwijk-Noord, herziening Koningin Wilhelminalaan 73" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en VvE beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], VvE en Lidl Nederland GmbH hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2017, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk van DAS Rechtsbijstand, de VvE, vertegenwoordigd door mr. A. Barada van DAS Rechtsbijstand en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door P.P. van der Werff en D. Nelemans, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Lidl, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plan biedt een juridisch-planologische regeling voor een bestaand appartementengebouw met een supermarkt en een slagerij op de begane grond. Bij besluit van 26 november 1996 heeft het college van burgemeester en wethouders van Gorinchem (hierna: het college) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) hiervoor vrijstelling van het geldende bestemmingsplan en bouwvergunning verleend.

1.1. Bij besluit van 13 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Haarwijk-Noord" vastgesteld. In dat plan werd onder andere een regeling getroffen voor het appartementengebouw met supermarkt. In haar uitspraak van 10 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1827, heeft de Afdeling het raadsbesluit echter vernietigd voor zover het betreft het plandeel dat betrekking heeft op het perceel Koningin Wilhelminalaan 73. In haar tussenuitspraak van 3 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4411, heeft de Afdeling daarvoor als reden gegeven dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat als gevolg van het plan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen nabij de supermarkt kan worden gewaarborgd.

In verband hiermee heeft de raad ten behoeve van het voorliggende plan onderzoeken laten verrichten. Deze onderzoeken tonen volgens de raad aan dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse kan worden gegarandeerd. Volgens [appellant sub 1] en de VvE is dat niet het geval. Zij hebben bezwaren tegen het plan omdat de bedrijfsactiviteiten vanwege de supermarkt geluid- en geuroverlast veroorzaken en door het vrachtverkeer dat de supermarkt bevoorraadt verkeersonveilige situaties in de omgeving ontstaan.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid van de beroepen

3. Van de zijde van Lidl is naar voren gebracht dat het college bij besluit van 30 december 2015 aan Lidl een omgevingsvergunning heeft verleend voor het (ver)bouwen van een bouwwerk en het in gebruik nemen van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en dat deze vergunning inmiddels onherroepelijk is geworden. Daarom hebben appellanten volgens Lidl geen procesbelang en dienen hun beroepen niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6365, overweegt de Afdeling dat de door Lidl genoemde omstandigheid geen aanleiding geeft voor het oordeel dat appellanten niet langer belang hebben bij een uitspraak op hun beroepen tegen het plan, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. De beroepen zijn dan ook ontvankelijk.

Inhoudelijk

4. Het perceel in het plan heeft de bestemming "Gemengd - 1".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, van de planregels zijn gronden met deze bestemming bestemd voor detailhandel in de vorm van een supermarkt, bestaande detailhandel in dagelijkse goederen en dienstverlening, al deze functies uitsluitend op de eerste bouwlaag. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor wonen, met dien verstande dat wonen op de eerste bouwlaag niet is toegestaan.

4.1. Het gebouw op dit perceel is in 1996 gebouwd op grond van een vrijstelling op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) en een bouwvergunning. Het gebouw heeft 16 appartementen en op de begane grond een supermarkt, een slagerij en een bakkerij. In 2013 is deze supermarkt uitgebreid met 170 m2 doordat de bakkerij bij de supermarkt is betrokken, echter zonder dat de hiervoor vereiste omgevingsvergunning was verleend. Het plan biedt een juridisch-planologische regeling voor de bestaande situatie, met inbegrip van deze uitbreiding.

Uit de stukken blijkt dat het college bij besluit van 30 december 2015 aan Lidl een omgevingsvergunning heeft verleend voor onder meer het (ver)bouwen van een winkelpand en het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het geldende bestemmingsplan. Tegen dit besluit zijn bezwaren ingediend, maar tegen het hierop genomen besluit van 17 augustus 2016, waarbij de bezwaren ongegrond zijn verklaard, zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Hiermee is dit besluit rechtens onaantastbaar geworden.

4.2. Het plan strekt ertoe om hetgeen met deze omgevingsvergunning ter plaatse mogelijk is gemaakt, planologisch vast te leggen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat het plan op dit punt geen mogelijkheden biedt die naar aard en omvang afwijken van hetgeen met het in rechte onaantastbare besluit tot verlening van de vergunning mogelijk is. Onder deze omstandigheden sluit de afweging die de raad bij de vaststelling van het plan heeft moeten maken, nauw aan bij de afweging van het college in het kader van de verzochte omgevingsvergunning. Het besluit van 30 december 2015 voor de vestiging van de supermarkt en de uitbreiding ervan, alsmede de vervanging, het plaatsen en behouden van koelinstallaties op het dak van de supermarkt, is onherroepelijk geworden en moet derhalve voor rechtmatig worden gehouden.

Het plan verschilt niet van hetgeen de omgevingsvergunning mogelijk maakt. Niettemin dient de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan een andere afweging te maken indien de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het plan zijn gewijzigd ten opzichte van de feiten en omstandigheden die bestonden ten tijde van het besluit op bezwaar van 17 augustus 2016.

In dit verband hebben [appellant sub 1] en de VvE aangevoerd dat het college aan Lidl inmiddels maatwerkvoorschriften heeft gesteld en dat de bewoners van het appartementengebouw in toenemende mate overlast, met name geluidoverlast, ondervinden van de bedrijfsactiviteiten van Lidl.

Uit de stukken blijkt dat, wat hier verder ook van zij, anders dan [appellant sub 1] en de VvE hebben gesteld, het college reeds bij besluit van 12 mei 2015 aan Lidl maatwerkvoorschriften heeft opgelegd, zodat dit betoog reeds hierom geen wijziging van omstandigheden betreft ten opzichte van het besluit op bezwaar van 17 augustus 2016. Voorts kan in de stelling van [appellant sub 1] en de VvE dat de geluid- en maatwerkvoorschriften nog steeds worden overtreden, geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat de raad hierom een andere afweging had moeten maken bij de vaststelling van het plan. Verder hebben [appellant sub 1] en de VvE ter zitting betoogd dat het college een nieuwe afweging moet maken indien de exploitatie van de supermarkt door Lidl wordt overgenomen door een andere onderneming. Hierover overweegt de Afdeling dat een omgevingsvergunning een zaaksgebonden vergunning betreft voor de uitvoering van een project. De Afdeling verwijst hiertoe naar haar uitspraak van 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1667, waarin is overwogen dat het in de tweede volzin van artikel 2.25, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) gebezigde begrip "vergunninghouder" in ruime zin moet worden opgevat. Onder dat begrip moet hier worden verstaan degene die het project uitvoert, dat wil zeggen degene die voor die uitvoering verantwoordelijk is en voor wie de omgevingsvergunning derhalve geldt.

Artikel 2.25, eerste lid, van de Wabo luidt als volgt: "Een omgevingsvergunning geldt voor eenieder die het project uitvoert waarop zij betrekking heeft. De vergunninghouder draagt ervoor zorg dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften worden nageleefd."

Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 1] en de VvE niet aannemelijk gemaakt dat zich ten tijde van de vaststelling van het plan nieuwe feiten en omstandigheden ten opzichte van het besluit op bezwaar van 17 augustus 2016 hebben voorgedaan, waarin de raad aanleiding had moeten vinden een andere afweging te maken.

4.3. In hetgeen [appellant sub 1] en de VvE hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" voor het perceel aan de Koningin Wilhelminalaan 73 strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.

w.g. Helder w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017

177.