Uitspraak 201608944/1/R3


Volledige tekst

201608944/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Buitenpost, gemeente Achtkarspelen,

en

1. de raad van de gemeente Achtkarspelen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2015 heeft de raad het verzoek om het bestemmingsplan voor het loonbedrijf aan het Hoendiep Noordzijde te Stroobos vast te stellen, afgewezen.

Bij besluit van 26 november 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten geen omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een nieuwe loods en het plaatsen van een geluidscherm op het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] te Stroobos.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

[appellante] heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, met zaak nr. 201608937/1/R3, gevoegd ter zitting behandeld op 20 april 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [persoon], bijgestaan door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, de raad en het college, beide vertegenwoordigd door G. Klont en B.J.H. Zuur, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaar van partijen heeft [appellante] ter zitting nadere stukken overgelegd.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] verricht land- en grondwerk in de directe omgeving van het dorp Gerkesklooster-Stroobos. Het loonbedrijf is gevestigd aan het [locatie 3] in Buitenpost. Vanwege gebrek aan stallingsruimte en gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden op deze locatie, wil [appellante] verhuizen naar een perceel in Stroobos, ongeveer anderhalf kilometer verderop. Op deze nieuwe locatie, een perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2], wil [appellante] een grotere loods bouwen van ongeveer 1.250 m².

2. [appellante] overlegt sinds 2011 met het gemeentebestuur over de verplaatsing van het bedrijf. Het thans geldende bestemmingsplan "Gerkesklooster - Stroobos" staat op het perceel tussen [locatie 1] en [locatie 2] geen loods toe ten behoeve van een loonbedrijf.

3. [appellante] heeft de ruimtelijke en landschappelijke haalbaarheid van de door haar gewenste verplaatsing laten onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 8 november 2013 dat ook wel het Nije Plaets advies wordt genoemd. In het Nije Plaets advies zijn in verband met de gewenste verplaatsing van het loonbedrijf vier locaties tegen elkaar afgewogen. De locatie tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2], om welke locatie het ook ging bij het verzoek om herziening van het bestemmingsplan en bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van een loods (hierna: locatie 1), is in het Nije Plaets advies als meest geschikte locatie naar voren gekomen.

3.1. Na afloop van het onderzoek dat heeft geresulteerd in het Nije Plaets advies, heeft een bewoner van het perceel [locatie 1] bij het gemeentebestuur aangegeven dat de nieuwe loods voor [appellante] enkele tientallen meters verder van zijn perceel af geprojecteerd zou moeten worden, op een alternatieve locatie. Omdat het gemeentebestuur met de wensen van deze omwonende rekening heeft willen houden, heeft hij [appellante] gevraagd de haalbaarheid van verplaatsing naar deze alternatieve locatie (hierna: locatie 2) te onderzoeken. [appellante] heeft dit gedaan, waarop de bewoner van [locatie 1] in eerste instantie kon instemmen met deze alternatieve locatie. Toen hij daarna echter aanvullende wensen naar voren bracht ten aanzien van locatie 2, heeft [appellante] niet langer willen wachten en heeft zij het college en de raad verzocht om besluitvorming ten aanzien van locatie 1.

Het besluit van de raad van 19 november 2015

4. [appellante] betoogt dat de raad het bestemmingsplan "Gerkesklooster - Stroobos" ten onrechte niet heeft herzien ten behoeve van de verplaatsing van het loonbedrijf naar locatie 1. Zij is het niet eens met de vier argumenten die de raad aan zijn besluit van 19 november 2015 ten grondslag heeft gelegd.

4.1. De raad stelt zich allereerst op het standpunt dat verplaatsing van het loonbedrijf niet alleen mogelijk is naar locatie 1, maar ook naar locatie 2, de alternatieve locatie. Verder stelt hij dat omwonenden en [appellante] geen overeenstemming hebben bereikt over de nieuwe locatie voor het loonbedrijf en dat omwonenden onvoldoende hebben geparticipeerd in de voorbereiding van het ontwerpplan. Ook stelt de raad dat het driehoekige stuk grond met de bestemming "Bedrijventerrein" ten zuidwesten van locatie 1 een bestemming voor weide zou moeten krijgen maar dat de eigenaar daarvoor geen toestemming geeft. Als vierde argument voert de raad aan dat de opslagloods voor een vishandel aan het [locatie 2] niet zal worden gebouwd, zodat deze loods geen geluidwerende functie meer kan vervullen voor de nieuwe loods van [appellante] op locatie 1.

4.2. [appellante] betoogt dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat vestiging van een loonbedrijf ook op locatie 2 mogelijk is. Volgens het loonbedrijf ziet haar verzoek niet op locatie 2, maar op locatie 1 en blijkt uit het Nije Plaets advies dat de verplaatsing van het loonbedrijf naar locatie 1 planologisch aanvaardbaar is mits deze landschappelijk wordt ingepast.

[appellante] weerspreekt voorts dat omwonenden onvoldoende bij de voorbereiding van het plan zouden zijn betrokken.

Verder stelt [appellante] dat [persoon], de eigenaar van de gronden tussen de percelen [locatie 1] en [locatie 2], anders dan de raad stelt wél bereid is ermee in te stemmen dat de bestemming "Bedrijventerrein" voor zijn driehoekig stuk grond langs het Hoendiep Noordzijde komt te vervallen in ruil voor de bouwmogelijkheid voor een loods voor het loonbedrijf op locatie 1.

Tot slot stelt [appellante] dat de loods ten behoeve van de vishandel aan het [locatie 2] ondertussen is gebouwd en dat het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ook al duidelijk was dat dit zou gebeuren.

4.3. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

4.4. De raad heeft bij het nemen van het bestreden besluit een zwaar gewicht toegekend aan de wens van de bewoner van [locatie 1] om de loods voor het loonbedrijf niet op locatie 1, maar verder van zijn woning af, op locatie 2, te situeren. In dit licht ziet de Afdeling ook de twee standpunten van de raad over de participatie van omwonenden en over de mogelijkheid de loods op locatie 2 te situeren. Deze en de overige twee standpunten kunnen het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling echter niet dragen.

Wat de participatie van omwonenden betreft blijkt uit de stukken namelijk, en dit wordt door de raad ook niet bestreden, dat [appellante] meermalen in overleg is getreden met omwonenden zoals de bewoner van [locatie 1], hoewel dit voorafgaande aan de wettelijk geregelde voorbereidingsprocedure niet is vereist. Voor het mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling is bovendien niet vereist dat de initiatiefnemer en omwonenden met elkaar overeenstemming bereiken over de nieuwe locatie. De raad dient immers zelf, na afweging van alle betrokken belangen, een standpunt in te nemen over de aanvaardbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling op een bepaalde locatie. De raad heeft niet kunnen verduidelijken, ook niet ter zitting, op basis van welke ruimtelijke argumenten hij de situering van de loods op locatie 1 niet en op locatie 2 wel aanvaardbaar acht. Zo is ter zitting komen vast te staan dat de loods aan het [locatie 2] die volgens de raad een noodzakelijke geluidwerende functie moet vervullen indien het loonbedrijf op locatie 1 wordt gevestigd, inmiddels is gebouwd. [appellante] heeft ter zitting gesteld, hetgeen niet althans niet op overtuigende wijze is weersproken, dat de vergunninghouder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit ook al feitelijk een begin had gemaakt met de bouw - de grond was afgegraven en de staalconstructies voor de fundering van de loods lagen al klaar - zodat op dat moment niet viel te verwachten dat de loods aan het [locatie 2] niet zou worden gebouwd. Verder is, daargelaten dat de raad geen instemming van een grondeigenaar nodig heeft om een andere bestemming aan gronden toe te kennen, ter zitting door [persoon], de eigenaar van het driehoekig stuk grond met de bestemming "Bedrijventerrein", verklaard dat hij ten tijde van het bestreden besluit juist wél bereid was ermee in te stemmen dat dit stuk grond zijn bedrijfsbestemming zou verliezen in ruil voor de bestemmingswijziging die nodig is om een loods voor het loonbedrijf op locatie 1 mogelijk te maken. Anders dan de raad stelt zou met de herziening van het bestemmingsplan per saldo dus niet meer bedrijvigheid in het gebied worden mogelijk gemaakt. Volgens [persoon] zou hij alleen geen toestemming hebben willen geven indien het loonbedrijf zich op locatie 2 zou vestigen, welke locatie in het verzoek van [appellante] juist niet aan de orde is. Gelet op deze verklaring, die door de raad ter zitting niet is weersproken, heeft de raad te lichtvaardig aangenomen dat de eigenaar van het betreffende perceel geen medewerking wilde verlenen aan vestiging van [appellante] op locatie 1.

Gelet op het voorgaande concludeert de Afdeling dat de raad zich bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende heeft vergewist van de ruimtelijke situatie ter plaatse van locatie 1 om zich op het standpunt te kunnen stellen dat de door [appellante] gewenste ruimtelijke ontwikkeling op locatie 1 niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De raad heeft het bestreden besluit aldus niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid voorbereid. Het betoog slaagt.

Het besluit van het college van 26 november 2015

5. [appellante] betoogt dat het college ten onrechte heeft geweigerd de door hem gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat hij gelet op het besluit van de raad van 19 november 2015 was gehouden de omgevingsvergunning te weigeren.

5.2. In het besluit van het college van 26 november 2015 staat dat de raad in zijn vergadering van 19 november 2015 heeft besloten geen medewerking te verlenen aan een bestemmingsplanherziening voor locatie 1. Zoals de Afdeling onder 4.4 van deze uitspraak reeds heeft overwogen, heeft de raad dat besluit niet met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid voorbereid.

Nu het college het standpunt van de raad in het besluit van 19 november 2015 heeft overgenomen en ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit van 26 november 2015, is de Afdeling gelet op hetgeen onder 4.4 van deze uitspraak is overwogen van oordeel dat het college zijn beslissing op de omgevingsvergunningaanvraag, die vanaf 19 november 2015 mede moest worden aangemerkt als aanvraag om van het bestemmingsplan af te wijken, eveneens onzorgvuldig heeft voorbereid. Het betoog slaagt.

Conclusie

6. Gelet op hetgeen in 4.4 en 5.2 van deze uitspraak is overwogen, is de conclusie dat het besluit van de raad van 19 november 2015 en het besluit van het college van 26 november 2015 in strijd met artikel 3:2 van de Awb zijn genomen. Het beroep tegen deze besluiten is gegrond, zodat deze moeten worden vernietigd.

7. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Opdracht

8. De Afdeling zal de raad en het college in de hierna volgende beslissing opdragen nieuwe besluiten te nemen.

Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling nog op dat bij een aanvraag om herziening van een bestemmingsplan en een omgevingsvergunning voor bouwen die gecoördineerd worden voorbereid in beginsel de procedure uit artikel 3.31 in samenhang met artikel 3.8 van de Wro moet worden gevolgd. Hoewel in afwijking van het voorgaande de procedure zoals beschreven in artikel 3.9 van de Wro zou gelden indien een verzoek om herziening van een bestemmingsplan wordt afgewezen, geldt voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen vanaf dat moment van afwijzing dat die aanvraag mede dient te worden aangemerkt als aanvraag voor een omgevingsvergunning om van het bestemmingsplan af te wijken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) zodat de uitgebreide voorbereidingsprocedure uit paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing is.

Proceskosten

9. De raad en het college zullen in de beslissing tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

9.1. De Afdeling zal de door [appellante] opgegeven reiskosten niet meenemen in de berekening van de proceskosten, omdat deze reiskosten reeds zijn meegenomen in de berekening van de proceskosten in de tegelijkertijd ter zitting behandelde zaak nr. 201608937/1/R3.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Achtkarspelen van 19 november 2015;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen van 26 november 2015;

IV. draagt de raad en het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen nieuwe besluiten te nemen en deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Achtkarspelen en het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen tot vergoeding van bij de vennootschap onder firma [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag door de raad van de gemeente Achtkarspelen of het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen aan [appellante] beide bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Achtkarspelen en het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen aan de vennootschap onder firma [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoeden, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag door de raad van de gemeente Achtkarspelen of het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen aan [appellante] beide bestuursorganen aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Zweistra-Immink
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017

813.