Uitspraak 201608937/1/R3


Volledige tekst

201608937/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te Buitenpost, gemeente Achtkarspelen,

en

het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen,
verweerder.

Procesverloop

[appellante] heeft op 9 oktober 2015 beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een ingediende aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen en daarbij verzocht om vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een verbeurde dwangsom door het college.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij uitspraak van 11 november 2016, zaak nr. LEE 15/3976, heeft de rechtbank Noord-Nederland zich onbevoegd verklaard van dit beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht. De rechtbank heeft het beroepschrift daarna doorgestuurd naar de Afdeling.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft deze zaak, met zaak nr. 201608944/1/R3, gevoegd ter zitting behandeld op 20 april 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], vergezeld door [persoon], bijgestaan door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door G. Klont en B.J.H. Zuur, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellante] verricht land- en grondwerk in de directe omgeving van het dorp Gerkesklooster-Stroobos. Het loonbedrijf is gevestigd aan het [locatie 1] in Buitenpost. Vanwege gebrek aan stallingsruimte en gebrek aan uitbreidingsmogelijkheden op deze locatie, wil [appellante] verhuizen naar een perceel in Stroobos, ongeveer anderhalve kilometer verderop. Op deze nieuwe locatie, een perceel tussen [locatie 2] en [locatie 3], wil [appellante] een grotere loods bouwen van ongeveer 1.250 m².

2. [appellante] overlegt sinds 2011 met het gemeentebestuur over de verplaatsing van het bedrijf. Het thans geldende bestemmingsplan "Gerkesklooster - Stroobos" staat op het perceel tussen [locatie 2] en [locatie 3] geen loods toe ten behoeve van een loonbedrijf.

3. Op 20 juni 2014 heeft [appellante] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods en het plaatsen van een geluidscherm op het perceel tussen [locatie 2] en [locatie 3] te Stroobos.

4. Bij brief van 22 september 2015 heeft zij het college in gebreke gesteld.

5. [appellante] vindt dat de besluitvorming over de verplaatsing van het bedrijf en de bouw van de loods op het perceel tussen [locatie 2] en [locatie 3] veel te lang duurt. In dit verband heeft het loonbedrijf ter zitting naar voren gebracht dat zij overweegt vergoeding te vorderen van geleden immateriële schade vanwege de lange duur van de procedure.

Bevoegdheid van de Afdeling

6. De aanvraag van [appellante] voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een loods is gecoördineerd voorbereid met de herziening van het bestemmingsplan "Gerkesklooster - Stroobos" als bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). Nu de Afdeling bevoegd is te beslissen op een beroep tegen een besluit dat gecoördineerd is voorbereid als bedoeld in artikel 3.30 van de Wro, is de Afdeling ook bevoegd kennis te nemen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een gecoördineerd voorbereid besluit, zoals hier aan de orde.

Wettelijk kader

7. Artikel 4:17 van de Awb luidt:

" 1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.

2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.

3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen."

Artikel 8:55c van de Awb luidt:

"Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing."

Beoordeling

8. De aanvraag van [appellante] voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een loods is een aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. Voor het niet tijdig nemen van een beschikking op die aanvraag, kan het college derhalve een dwangsom verbeuren. Dat deze aanvraag gecoördineerd is voorbereid met de herziening van het bestemmingsplan "Gerkesklooster - Stroobos" maakt dat niet anders.

9. Nu het college pas bij besluit van 26 november 2015 op de aanvraag van [appellante] heeft beslist, stelt de Afdeling vast dat het college de geldende termijn voor het beslissen op deze aanvraag van 20 juni 2014 ruimschoots heeft overschreden. Het betoog slaagt.

Conclusie

10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.

11. Gelet op het verzoek van [appellante] zal de Afdeling in de hierna volgende beslissing de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen.

Besluit van het college van 26 november 2015

12. Tegen het besluit van het college van 26 november 2015 heeft [appellante] eveneens beroep ingesteld. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:1542, beslist de Afdeling ook op dat beroep.

Proceskosten

13. Het college zal tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.

14. [appellante] heeft verzocht om vergoeding van reiskosten van [persoon] in zijn hoedanigheid als meegebrachte getuige en deskundige. De Afdeling heeft [persoon] echter niet gehoord als getuige of deskundige als bedoeld in de Awb, zodat de door hem gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond;

II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;

III. stelt de door het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen verbeurde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht vast op € 1.260,00 (zegge: twaalfhonderdzestig euro);

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.047,74 (zegge: duizendzevenenveertig euro en vierenzeventig cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.C. Zweistra-Immink, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Zweistra-Immink
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2017

813.