Uitspraak 201605164/1/A3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2017:657
- Datum uitspraak
- 15 maart 2017
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 10 mei 2016 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast om de woning aan de [locatie] te Amsterdam onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 20 mei 2016 17:46 uur niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens heeft hij [wederpartij] gelast om gedurende deze periode geen contact op te nemen met de in die woning wonende persoon, te weten zijn partner.
- Hoger beroep
- Huisverbod
201605164/1/A3.
Datum uitspraak: 15 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 17 mei 2016 in zaak nrs. C/13/607772/FA RK 16/3112 en C/13/607773/KG ZA 16-535 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2016 heeft de burgemeester [wederpartij] gelast om de woning aan de [locatie] te Amsterdam onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 20 mei 2016 17:46 uur niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens heeft hij [wederpartij] gelast om gedurende deze periode geen contact op te nemen met de in die woning wonende persoon, te weten zijn partner.
Bij mondelinge uitspraak van 17 mei 2016 heeft de rechtbank onder meer het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2016 vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten tot 13 mei 2016 17:46 uur. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2017, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A.J. Wildschut en D. Sullival, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. I. Appel, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De burgemeester heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat op grond van de aangifte die tegen [wederpartij] was gedaan in verband met huiselijk geweld, de situatie is beoordeeld als onveilig. Met een huis- en contactverbod wordt de veiligheid van de partner van [wederpartij] gegarandeerd en wordt een adempauze gecreëerd, aldus de burgemeester.
2. De rechtbank heeft overwogen dat ten tijde van de oplegging van het huisverbod sprake was van voldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat de aanwezigheid van [wederpartij] in de woning een ernstig vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de achterblijfster. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat [wederpartij] en de achterblijfster uiteenlopende verklaringen hebben afgelegd over het verloop van het incident en dat er geen objectieve gegevens in de vorm van getuigenissen van derden of letsel beschikbaar zijn. De verwondingen die door de verbalisant zijn geconstateerd, komen niet overeen met de door achterblijfster gestelde mishandelingen. Nu de burgemeester niet over nadere gegevens beschikte en ook niet binnen een paar dagen na het besluit alsnog daarover beschikte, had hij nader moeten onderbouwen op welke grond een zwaarder gewicht is toegekend aan de verklaring van achterblijfster dan aan de verklaring van [wederpartij]. Het bestreden besluit is dan ook onvoldoende gemotiveerd, aldus de rechtbank.
3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat na het terecht opleggen van het huisverbod alsnog een motiveringsgebrek kan ontstaan. Volgens de burgemeester leidt dit oordeel tot veel onduidelijkheid over de vraag wanneer wel of niet een huisverbod mag worden opgelegd. Dit zal in de toekomst tot onwerkbare situaties en onzekerheid leiden. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat alsnog een motiveringsgebrek is ontstaan toen na drie dagen geen nadere informatie was verzameld.
Voorts betoogt de burgemeester dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, uit de verklaringen van de betrokkenen een aantal onbetwiste feiten kan worden afgeleid, namelijk: dat een ernstige ruzie heeft plaatsgevonden, dat achterblijfster daarbij letsel heeft opgelopen, en dat er iets is gebeurd met een tabaksdoos. Volgens hem staat daarmee vast dat in ieder geval kon worden gesproken van een vermoeden van ernstig en onmiddellijk gevaar. Een huisverbod kon zorgen voor rust en hulpverlening. Het bij achterblijfster geconstateerde letsel komt ook overeen met haar verklaring. Overigens was de informatie waarop de rechtbank doelt wel degelijk verzameld. De stukken waren door een administratieve fout alleen niet in het goede dossier terecht gekomen, aldus de burgemeester.
4. Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) luidt:
"De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […]"
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1704) is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. Indien de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
Het oordeel van de rechtbank dat er voldoende reden was voor de burgemeester om aan [wederpartij] een huisverbod op te leggen, wordt in hoger beroep niet betwist en de Afdeling gaat daarom uit van de juistheid van dat oordeel. Nu het huisverbod in redelijkheid mocht worden opgelegd, kan de door de rechtbank genoemde omstandigheid dat het op de weg van de burgemeester lag om zo spoedig mogelijk nadere gegevens op te vragen, bij het ontbreken van die gegevens niet alsnog leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Deze conclusie is niet verenigbaar met het daaraan voorafgaande oordeel dat het huisverbod in redelijkheid kon worden opgelegd. De burgemeester heeft voorts terecht tegengeworpen dat dit de door de rechtbank te verrichten ex nunc-toetsing ter terechtzitting te buiten gaat. Voorts is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die ten tijde van de uitspraak van de rechtbank opheffing van het huisverbod vóór afloop van de periode van tien dagen rechtvaardigden.
Het betoog slaagt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 10 mei 2016 ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2016 in zaken nrs. C/13/607772/FA RK 16/3112 en C/13/60773/KC ZA 16-535, voor zover aangevallen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Kramer w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017
545.