Uitspraak 201508285/1/A3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2016:1704
- Datum uitspraak
- 22 juni 2016
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 23 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Baarn onmiddellijk te verlaten en deze tot 3 oktober 2015 niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden.
- Hoger beroep
- Huisverbod
201508285/1/A3.
Datum uitspraak: 22 juni 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Baarn,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 29 september 2015 in zaak nrs. 15-707 en 15-6324 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Baarn.
Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] gelast de woning aan de [locatie] te Baarn onmiddellijk te verlaten en deze tot 3 oktober 2015 niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden.
Bij uitspraak van 29 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2016, waar [appellant], vergezeld door zijn [echtgenote] en bijgestaan door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, en de burgemeester, vertegenwoordigd door P. Janse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat.
Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
2. De burgemeester heeft aan het besluit van 23 september 2015 ten grondslag gelegd dat [appellant] op 22 september 2015 zijn echtgenote heeft mishandeld. Met een huisverbod wordt de veiligheid van de vrouw en de zes kinderen van het echtpaar gewaarborgd en een adempauze gecreëerd en kan hulpverlening op gang worden gebracht, aldus de burgemeester.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester niet bevoegd was een huisverbod op te leggen, omdat geen ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de vrouw en de kinderen bestond. Daartoe voert hij aan dat hij zich niet aan mishandeling schuldig heeft gemaakt. Als er al gevaar was, dan heeft de rechtbank in ieder geval miskend dat dat gevaar zich ten tijde van de zitting niet meer voordeed, zodat het huisverbod diende te worden opgeheven. Door [appellant] en de vrouw is ter zitting bij de rechtbank verklaard dat het na bemiddeling goed tussen hen gaat en dat de situatie van 22 september 2015 zich niet opnieuw zal voordoen.
3.1. Anders dan de burgemeester ter zitting bij de Afdeling heeft aangevoerd, heeft [appellant], hoewel het huisverbod is geëindigd, nog een rechtens te beschermen belang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot het opleggen van deze maatregel. Daarbij is redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dat wordt opgelegd, een publieke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Gelet hierop is tot op zekere hoogte aannemelijk dat [appellant] als gevolg van het hem opgelegde huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad. Het resultaat dat hij nastreeft, te weten vernietiging van het besluit, kan om die reden voor hem van meer dan principiële betekenis zijn. [appellant] kan derhalve in zijn hoger beroep worden ontvangen.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 27 augustus 2014 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:3225), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
3.3. Uit een rapportage van de situatie ter plaatse, een door de hulpofficier van justitie op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen en een Risico-taxatie instrument Huiselijk Geweld, die aan de oplegging van het huisverbod ten grondslag zijn gelegd, volgt dat op 22 september 2015 een incident tussen [appellant] en de vrouw heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft verklaard door [appellant] te zijn geschopt en geslagen, ook toen ze op de grond lag. Hij heeft aan haar haren getrokken en haar verscheidene malen in het gezicht geslagen. Tevens heeft [appellant] haar met de dood bedreigd. De kinderen waren niet bij het incident aanwezig, maar bevonden zich wel in de woning. De vrouw is op blote voeten de woning ontvlucht, heeft haar kinderen daar achtergelaten en heeft op de openbare weg om hulp en om de politie geroepen. De politie heeft de vrouw na een melding aangetroffen bij een buurvrouw die haar van straat had gehaald. Vervolgens heeft de vrouw aangifte gedaan van mishandeling dan wel huiselijk geweld door [appellant]. Volgens de vrouw is geweld altijd aanwezig sinds het gezin in Nederland is herenigd. [appellant] daarentegen ontkent elke vorm van geweld of spanningen in het huwelijk. De vrouw is van hem afhankelijk wat betreft de financiën en contacten met instanties. Bij jeugdzorg zijn twee meldingen van eerdere ruzies geregistreerd.
Gelet op het voorgaande bestond op het moment van de oplegging van het huisverbod voldoende grond om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden dat een ernstige dreiging van geweld van [appellant] jegens de vrouw bestond. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de burgemeester zich terecht bevoegd heeft geacht het huisverbod op te leggen en dat [appellant] geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan de burgemeester van deze bevoegdheid geen gebruik had mogen maken.
3.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3103), is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. Ten tijde van de toetsing door de rechtbank was nog geen zorgadvies beschikbaar. Derhalve kon bij die toetsing niet voldoende worden beoordeeld of een reële aanvang met de noodzakelijke hulpverlening was gemaakt en derhalve of de situatie inmiddels in relevante mate was gewijzigd. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat de vrouw ter zitting anders heeft verklaard over de situatie tussen haar en [appellant] terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het niet gerechtvaardigd was het huisverbod te laten voortduren. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de gewijzigde verklaring van de vrouw niet overtuigt en meer waarde moet worden gehecht aan hetgeen zij direct na het incident op 22 september 2015 heeft verklaard.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Michiels w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2016
598.