Uitspraak 201604787/1/V2


Volledige tekst

201604787/1/V2.
Datum uitspraak: 21 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2016 in zaken nrs. 16/6901 en 16/6987 in het geding tussen:

[de vreemdelingen], mede voor hun minderjarige kinderen,

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 6 april 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 20 juni 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.

De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaken ECLI:NL:RVS:2016:3083 en ECLI:NL:RVS:2016:3084 ter zitting behandeld op 29 augustus 2016, waar de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.G.Th. Omtzigt, advocaat te Groningen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A. Visser en mr. R. Jonkman, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of van de vreemdeling, een soennitische moslim die oorspronkelijk en kenbaar afkomstig is uit de provincie Al-Anbar, waar Islamitische Staat in Irak en al-Sham/Islamitische Staat (hierna: ISIS) actief is, kan worden gevergd dat hij terugkeert naar zijn woonplaats Bagdad.

2. De vreemdeling is geboren in Falluja, provincie Al-Anbar, maar heeft zijn hele leven in de stad Bagdad gewoond. Zijn geboortestad en -provincie zijn vermeld op zijn identiteitskaart. De staatssecretaris heeft geloofwaardig geacht dat de vreemdeling als gevolg daarvan en omdat hij tot de soennitische geloofsstroming behoort, in en rond Bagdad-stad slachtoffer is geworden van meerdere incidenten, waaronder een bedreiging door gewapende mannen en een schermutseling bij een sjiitische controlepost. Omdat hij vreest dat sjiitische milities hem, als soenniet die kenbaar afkomstig is uit ISIS-gebied, zullen doden, heeft de vreemdeling Irak verlaten, samen met zijn echtgenote en hun drie minderjarige kinderen.

3. De rechtbank heeft overwogen dat staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling veilig naar Irak kan terugkeren. Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris, gelet op de geloofwaardig bevonden elementen in het relaas van de vreemdeling, in het licht van de algehele veiligheidssituatie in Bagdad-stad, moeten onderzoeken of de vreemdeling als gevolg van de vermelding van zijn geboorteplaats op zijn identiteitskaart bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000). Wegens het ontbreken van een dergelijke individuele beoordeling heeft de rechtbank de besluiten van 6 april 2016 vernietigd.

4. De staatssecretaris klaagt in de tweede grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij wel degelijk op grond van het individuele asielrelaas van de vreemdeling heeft beoordeeld of deze door zijn herkomst uit Al-Anbar een reëel risico loopt op ernstige schade. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit de door de vreemdeling overgelegde informatie evenwel niet dat de vermelding van zijn herkomst op zijn identiteitskaart een extra veiligheidsrisico met zich brengt, aldus de staatssecretaris.

4.1. In de besluiten van 6 april 2016 en de voornemens daartoe heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet op grond van zijn persoonlijke situatie dan wel zijn individuele asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade loopt. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de enkele omstandigheid dat hij een identiteitskaart heeft waarop een herkomst uit Al-Anbar is vermeld, in dit verband onvoldoende is. Nu de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat sjiitische milities specifiek naar hem op zoek zijn en hij met zijn gezin Irak legaal heeft verlaten en daarbij probleemloos een controlepost is gepasseerd, heeft hij het gestelde risico volgens de staatssecretaris niet alsnog aannemelijk gemaakt.

Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij ook van belang acht dat de vreemdeling na de geloofwaardig bevonden schermutseling bij de sjiitische controlepost in september 2015, die plaatsvond buiten Bagdad-stad, mocht doorrijden en op de terugweg naar Bagdad en tot aan zijn vertrek uit Irak in oktober 2015 geen problemen meer heeft ondervonden. Daarnaast heeft de staatssecretaris erop gewezen dat volgens cijfers van de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: de IOM) van juli 2016 nog ruim 364.000 mensen uit de overwegend soennitische provincie Al-Anbar in de provincie Bagdad verblijven. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alleen velen van hen in Bagdad-stad zullen verblijven, gelet op de aantrekkingskracht van de stad, maar ook dat velen van hen met de vreemdeling een identiteitskaart hebben waaruit blijkt dat zij oorspronkelijk afkomstig zijn uit (voormalig) ISIS-gebied. Mede gelet op de grote aantallen soennitische ontheemden uit Al-Anbar en andere (voormalige) ISIS-gebieden in de stad, zijn de problemen die zij kunnen ondervinden bij sjiitische controleposten volgens de staatssecretaris incidenten. Ook acht de staatssecretaris van belang dat uit het thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Irak van de minister van Buitenlandse Zaken van oktober 2015 (hierna: het thematisch ambtsbericht) blijkt dat het geweld tegen soennieten niet altijd is te onderscheiden van crimineel geweld en dat de meeste slachtoffers in Bagdad-stad onder de sjiitische bevolking vallen, als gevolg van aanslagen door ISIS.

4.2. Nu de vreemdeling ook ter zitting bij de Afdeling louter heeft betoogd dat hij sjiitische milities in algemene zin vreest en een concreet individueel risico niet heeft gesteld, heeft de staatssecretaris zich, anders dan de rechtbank heeft overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Met de door hem overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk Nederland en de IOM heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat hij door de enkele vermelding van zijn herkomst uit Al-Anbar op zijn identiteitskaart bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Weliswaar blijkt uit die stukken dat niet is uitgesloten dat soennitische moslims in Bagdad-stad problemen kunnen ondervinden bij controleposten van de aanwezige sjiitische milities of bij willekeurige controles door deze milities, maar gelet op de aanwezigheid in Bagdad-stad van grote aantallen soennitische ontheemden afkomstig uit onder meer de provincie Al-Anbar en de door de staatssecretaris genoemde informatie uit het thematisch ambtsbericht, is dit onvoldoende voor het oordeel dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat soennitische moslims met een kenbare herkomst uit ISIS-gebied in de stad Bagdad systematisch worden blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen. De stelling van de vreemdeling dat, zoals uit het thematisch ambtsbericht en een bericht van Human Rights Watch van 29 mei 2015 blijkt, veel soennitische moslims Bagdad-stad verlaten, doet hieraan niet af nu uit de door de staatssecretaris overgelegde cijfers van de IOM blijkt dat nog altijd meer dan een half miljoen overwegend soennitische ontheemden in de provincie Bagdad verblijven en dat het gelet op de aantrekkingskracht van de gelijknamige stad in de rede ligt dat een groot aantal van hen juist daar verblijft. De staatssecretaris heeft er daarbij bovendien terecht op gewezen dat, voor zover ontheemden Bagdad-stad weer verlaten, een logische verklaring hiervoor is dat zij terugkeren naar hun oorspronkelijke woonplaats omdat ISIS daar is verdreven.

De grief slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen de staatssecretaris in de eerste grief aanvoert, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 6 april 2016 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van de bij de rechtbank bestreden besluiten waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.

6. De beroepen zijn ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2016 in zaken nrs. 16/6901 en 16/6987;

III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2016

638-837.