Uitspraak 201601126/1/A3


Volledige tekst

201601126/1/A3.
Datum uitspraak: 16 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2016 in zaak nr. 15/2973 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2014 heeft het college een verzoek van [appellante] van 8 april 2014 om haar persoonsgegevens in de Basisregistratie personen (hierna: de brp) te wijzigen, afgewezen.

Bij besluit van 13 maart 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. Y. Tamer en A.K. Nyaku, tolk, en het college, vertegenwoordigd door M.K. Ulrich, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] staat sinds 29 december 1999 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: de brp) als [naam], geboren op 23 december 1982, te Torit, Soedan, nationaliteit onbekend. Deze gegevens zijn ontleend aan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) afgelegde verklaringen van 22 april 1999 en 21 mei 1999. Zij heeft deze gegevens, wegens het ontbreken van een brondocument, op 21 oktober 2009 bevestigd door middel van een verklaring onder belofte omtrent geboorte[appellante] heeft het college verzocht de in de brp opgenomen geboorteplaats te wijzigen in Benin City, Nigeria, en haar nationaliteit te wijzigen in de Nigeriaanse. Het college heeft dit verzoek bij het in bezwaar gehandhaafde besluit afgewezen, omdat niet onomstotelijk vaststaat dat deze in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar verzoek om wijziging van haar persoonsgegevens in de brp terecht heeft afgewezen. Zij stelt dat de in de brp vermelde gegevens niet zijn gebaseerd op (bron)documenten en meent dat zij met het door haar overgelegde Nigeriaanse paspoort, een niet gelegaliseerde ‘attestation of birth’ (geboorteakte) en een niet gelegaliseerde ‘affidavit of declaration of age’ (verklaring van leeftijd), welke zijn afgegeven door de Nigeriaanse autoriteiten, onomstotelijk heeft aangetoond dat haar in de brp vermelde identiteitsgegevens onjuist zijn. [appellante] voert aan dat het college - zonder daarnaar een verificatieonderzoek in te stellen - niet van de ‘attestation of birth’ en het paspoort kan vaststellen of deze op de juiste wijze zijn afgegeven. Bovendien twijfelt de IND niet aan de echtheid van het Nigeriaanse paspoort, nu de IND daarin verblijfsstickers heeft geplaatst, aldus [appellante]. De rechtbank heeft het vorenstaande volgens haar niet onderkend.

2.1. Het college heeft aan zijn besluiten van 15 september 2014 en 13 maart 2015 ten grondslag gelegd dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de in de brp geregistreerde persoonsgegevens. Volgens het college is met de door [appellante] overgelegde brondocumenten niet onomstotelijk vast komen te staan dat de in de brp opgenomen persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn. In dit verband voert het college aan dat het niet gehouden is om een verificatieonderzoek in te stellen. Verder stelt het college dat het relatief gemakkelijk is in Nigeria officiële documenten te verkrijgen die gedeeltelijk of volledig verkeerde informatie bevatten. Daardoor kan verkeerde informatie worden opgenomen in de Nigeriaanse registers.

2.2. Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:232), dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

2.4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] met de overlegging van de ‘attestation of birth’, de ‘affidavit of declaration of age’ en het paspoort niet onomstotelijk heeft aangetoond dat de thans in de brp geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn.

De ‘attestation of birth’ en de ‘affidavit of declaration of age’ dateren beide van 6 maart 2012. In de ‘affidavit of declaration of age’ verklaart een zekere [persoon] dat [naam] haar zus is en dat [naam] is geboren in Benin City, Nigeria. Aan dit document kan niet de door [naam] gewenste betekenis worden toegekend. De rechtbank heeft terecht van belang geacht dat de ‘affidavit of declaration of age’ niet is gelegaliseerd, zodat aanleiding bestaat om te twijfelen aan de authenticiteit ervan. Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de inhoud van het document van belang mogen achten dat [appellante] bij het eerste gehoor bij de IND op 22 april 1999 heeft verklaard geen (half)broers of (half)zussen te hebben - hetgeen zij bij het nader gehoor op 21 mei 1999 heeft bevestigd - en dat niet is gebleken dat [persoon] uit eigen waarneming kon verklaren dat [naam] in Benin City, Nigeria is geboren. In dit verband is van belang dat het college onweersproken heeft gesteld dat onduidelijk is gebleven of [persoon] ouder of jonger is dan [naam] en of zij bij de bevalling aanwezig is geweest. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat naar objectieve maatstaven gemeten de ‘affidavit of declaration of age’ niet op betrouwbare gegevens is gebaseerd. Het college was dan ook niet gehouden om een verificatieonderzoek in te stellen. Nu de overgelegde ‘attestation of birth’ en het Nigeriaanse paspoort zijn vervaardigd naar aanleiding van de ‘affidavit of declaration of age’, komt aan deze documenten evenmin betekenis toe. De omstandigheid dat de IND gelet op de plaatsing van verblijfsstickers in het paspoort niet aan de echtheid van het paspoort zou twijfelen, wat daarvan verder ook zij, leidt niet tot een ander oordeel, nu de sticker in het paspoort slechts een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, betreft.

Het betoog faalt. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college het verzoek terecht heeft afgewezen.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Borman w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016

612.