Uitspraak 201504183/1/A3


Volledige tekst

201504183/1/A3.
Datum uitspraak: 3 februari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 april 2015 in zaak nr. 14/4434 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2014 heeft het college het verzoek van [wederpartij] om wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen
(hierna: brp) afgewezen.

Bij besluit van 12 november 2014 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [wederpartij] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2016, waar [wederpartij], bijgestaan door mr. R.H.T. van Boxmeer, advocaat te
’s-Hertogenbosch en P.J. Molenaar, tolk, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Vliet, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [wederpartij] is op 26 november 2001 op basis van een verklaring onder ede ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: basisregistratie personen) van de gemeente ‘s-Hertogenbosch als [naam 1], geboren op [geboortedatum 1] te [plaats], Soedan, dochter van [vader] en [moeder], beiden geboren in [plaats], Soedan. Zij heeft zich daarbij gelegitimeerd met een vreemdelingendocument. [wederpartij] staat sindsdien met deze persoonsgegevens bij diverse instanties geregistreerd. Op 15 mei 2013 heeft zij het college verzocht haar persoonsgegevens te veranderen in [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] te [plaats], Nigeria, dochter van [vader] en [moeder]. De eerder opgenomen gegevens zijn volgens [wederpartij] niet correct, omdat zij destijds tijdens haar asielaanvraag een valse identiteit heeft aangenomen. In verband met dit verzoek heeft zij een Nigeriaans paspoort, afgegeven op 7 maart 2013 en een ‘Attestation of birth’ (geboorteakte), afgegeven op 15 februari 2013, overgelegd. Daarnaast heeft zij een DNA-onderzoeksrapport, uitgevoerd door Unistel Medical Laboratories te Zuid-Afrika, van 3 september 2013 overgelegd, waarin is vermeld dat de kans dat [vader] haar biologische vader is, 97,7367% is. Ter zitting bij de Afdeling heeft [wederpartij] desgevraagd verklaard dat zij zich wil laten naturaliseren en dat daarvoor vereist is dat de persoonsgegevens in de brp overeenstemmen met de door haar overgelegde documenten.

2. Het college heeft aan zijn besluiten van 6 maart 2014 en 12 november 2014 ten grondslag gelegd dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de in de brp geregistreerde persoonsgegevens. Volgens het college is met de door [wederpartij] overgelegde brondocumenten niet onomstotelijk vast komen te staan dat de in de brp opgenomen persoonsgegevens feitelijk onjuist zijn. Voorts blijkt uit het DNA-onderzoek niet onomstotelijk dat zij een andere identiteit heeft. Het college heeft daartoe overwogen dat uit het DNA-onderzoek volgt dat de kans dat [vader] haar biologische vader is, 97,7367% is, terwijl naar Nederlands recht voor 99,9% het biologisch vaderschap moet zijn aangetoond. In dat verband heeft het college gewezen op de vereisten die op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap en het daarop gebaseerde Besluit DNA-onderzoek vaderschap en het Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2008/8) worden gesteld aan de erkenning van het biologisch vaderschap. Dat [wederpartij] in bewijsnood zou verkeren, kan niet leiden tot het alsnog honoreren van haar verzoek, aldus het college.

3. [wederpartij] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet onomstotelijk vaststaat dat de in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn. Zij voert daartoe aan dat het Nigeriaans paspoort, de geboorteakte en het DNA-onderzoek, in onderling verband bezien met haar verblijfsvergunning, handtekening en foto voldoende aantonen dat de persoonsgegevens in de brp onjuist zijn. In dat verband wijst zij erop dat voor gegevens die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, een rangorde bestaat in de geschriften waaraan gegevens wel kunnen worden ontleend. Het Nigeriaans paspoort en de geboorteakte zijn van een hogere rangorde dan de verklaring onder ede, zodat daarmee is aangetoond dat de gegevens in de brp onjuist zijn. Zij voert verder aan dat zij al het bewijs heeft aangedragen dat nodig is voor wijziging van de persoonsgegevens, hetgeen door de rechtbank is miskend. Ook is volgens haar niet gebleken dat een oneigenlijk motief aan haar verzoek ten grondslag ligt. Ten slotte verwijst [wederpartij] naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015 in zaak nr. 201404029/1/A3, die volgens haar van overeenkomstige toepassing is.

4. De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is op 6 januari 2014 vervangen door de op dit geding van toepassing zijnde Wet basisregistratie personen (hierna: Wet brp). Ingevolge artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring over het desbetreffend feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 juli 2015 in zaak nr. 201500799/1/A3) dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

4.2. Het verzoek van [wederpartij] komt neer op het verwijderen van nagenoeg alle in de brp opgenomen persoonsgegevens en het registreren van volledig andere, beweerdelijk haar betreffende, gegevens. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [wederpartij] met de door haar overgelegde documenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij dezelfde persoon is als degene die onder de [naam 2] in voormelde documenten is genoemd. Zolang zij daarin niet is geslaagd, staat niet onomstotelijk vast dat de in de brp met betrekking tot [wederpartij] geregistreerde gegevens onjuist zijn. De door [wederpartij] overgelegde documenten houden hieromtrent immers niets in, maar vermelden slechts gegevens met betrekking tot een zekere [naam 2] waarvan [wederpartij] stelt dat zij die persoon is. Dat de overgelegde documenten van een hogere rangorde zijn, maakt dat niet anders nu [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij die persoon is. [wederpartij] heeft met het door haar overgelegde DNA-onderzoek evenmin aannemelijk gemaakt dat zij die persoon is. Daartoe wordt overwogen dat het college, mede gelet op het systeem van de Wet brp, in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij het vereiste uit de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit DNA-onderzoek vaderschap en het Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2008/8) dat het vaderschap slechts is bewezen indien het onderzoek met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid (99,9%) het vaderschap bevestigt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deze norm gebaseerd is op de aanbevelingen van de International Society of Forensic Genetics. Deze aanbevelingen zijn ontleend aan de norm ISO/IEC 17025 en genieten internationale bekendheid bij laboratoria die vaderschapsonderzoek verrichten, zo ook bij het laboratorium in deze zaak. Voorts wordt daarbij in aanmerking genomen dat in het DNA-onderzoek vermeld staat dat een resultaat tussen 90.9% en 99% slechts indicatief van aard is en dat nader onderzoek is vereist. Dat, naar [wederpartij] stelt, zij al het bewijs heeft geleverd waarover zij kan beschikken en dat geen oneigenlijk motief aan het verzoek ten grondslag ligt, brengt niet met zich dat het college gehouden was haar verzoek in te willigen, nu voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens onomstotelijk moet vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Over de verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van

22 april 2015 overweegt de Afdeling dat de onderhavige zaak niet met die zaak is te vergelijken. Anders dan in die zaak heeft het college de juistheid van de overgelegde documenten betwist. Bovendien ging het in die zaak uitsluitend om wijziging van de geboortedatum en niet, zoals hier het geval is, om het wijzigen van nagenoeg alle persoonsgegevens. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college het verzoek terecht heeft afgewezen. Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Michiels w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016

176-818.