Uitspraak 201600999/1/A3


Volledige tekst

201600999/1/A3.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 december 2015 in zaak nr. 15/4985 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2015 heeft de korpschef van politie het aan [appellant] verleende wapenverlof ingetrokken.

Bij besluit van 13 augustus 2015 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Benamar, advocaat te Almere, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft de intrekking van het wapenverlof door de korpschef gehandhaafd omdat wapens en munitie volgens hem niet langer aan [appellant] kunnen worden toevertrouwd. Daaraan heeft hij twee processen-verbaal en een mutatierapport ten grondslag gelegd. Daaruit blijkt dat in de panden aan de [locatie 1] en [locatie 2] te Almere hennepplantages zijn aangetroffen. Het pand aan de [locatie 1] werd gehuurd door [persoon] en [appellant]. De hennepkwekerij was al sinds januari 2014 in werking en [appellant] was hiervan op de hoogte. Hij heeft dit bij de politie niet gemeld omdat hij door de henneptelers werd bedreigd. [appellant] is op 14 juli 2014 bij het pand aangetroffen. In het pand werd een bezoekkaartje van NUON aangetroffen gericht aan [appellant] met als adres [locatie 2]. Ook op dat adres is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Hieruit blijken aanwijzingen dat [appellant] bij drugshandel is betrokken of criminele activiteiten gedoogt en verzwijgt. Voor het oordeel dat vrees voor misbruik aan de orde is, is niet vereist dat [appellant] strafrechtelijk is veroordeeld, aldus de staatssecretaris.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn wapenverlof ten onrechte is ingetrokken. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris mocht uitgaan van de inhoud van de processen-verbaal en het mutatierapport die aan de besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. Overigens heeft hij eerst in beroep van deze documenten kennis kunnen nemen. Uit deze documenten kan niet de conclusie worden getrokken dat objectief toetsbare twijfel bestaat dat het hebben van wapens en munitie niet langer aan hem kan worden toevertrouwd. Op basis van de processen-verbaal en het mutatierapport is een onjuist beeld van hem gecreëerd. Er is niet gebleken dat hij medehuurder was van het pand waar de hennepplantage is aangetroffen. Het is aan het bestuursorgaan om te bewijzen dat hij medehuurder was en niet aan hem om te bewijzen dat dat niet het geval was. Evenmin zijn er sterke aanwijzingen dat hij bij enige vorm van drugshandel of zware (georganiseerde) criminaliteit betrokken is. Verder wijst [appellant] erop dat sinds de opmaak van de processen-verbaal en het mutatierapport twee jaren zijn verstreken zonder dat een strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden. Naar processen-verbaal, die nog niet tot een veroordeling hebben geleid, mag alleen worden verwezen bij zaken die zo recent zijn dat er nog geen beslissing van de officier van justitie of de rechter is. Overigens is het wapenverlof pas ingetrokken zes maanden nadat het eerste proces-verbaal is opgesteld. Tot slot voert [appellant] aan dat zijn persoonlijk belang bij het hebben van het wapenverlof erg groot is. Hij beoefent de schietsport al 24 jaar. Het is een uitlaatklep voor hem sinds het overlijden van zijn vrouw en bij de zorg voor zijn verstandelijk beperkt kind, aldus [appellant].

2.1. Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet wapens en munitie kan een wapenverlof door het bestuursorgaan dat dit heeft verleend worden ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.

Volgens Bijzonder deel B, paragraaf 1.1, van de Circulaire wapens en munitie 2015 (hierna: CWM) zijn ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ twee verschillende omschrijvingen voor in feite dezelfde situatie. Hetgeen in de CWM wordt opgemerkt met betrekking tot de invulling van het ‘vrees voor misbruik’-criterium kan analoog worden toegepast indien het gaat om de vraag of het voorhanden hebben van wapens of munitie niet (langer) kan worden toevertrouwd.

Volgens paragraaf 1.2 vormen wapens en munitie een potentieel ernstige bedreiging voor de veiligheid in de samenleving indien zij in handen komen van personen die onvoldoende betrouwbaar zijn om wapens en munitie voorhanden te hebben. Daarom wordt een restrictief beleid gevoerd waar het de toepassing van het criterium ‘geen vrees voor misbruik’ betreft. Degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie komt in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod om wapens of munitie voorhanden te hebben, geldt. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd. Het intrekken van een verlof is uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie, maar is een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering voldoende reden om een verlof in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering.

Volgens diezelfde paragraaf kan vrees voor misbruik onder meer worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. De vrees voor misbruik kan worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid of in het geval de persoon in kwestie in hechtenis heeft gezeten, zonder dat daar een onherroepelijke rechterlijke uitspraak aan ten grondslag ligt. Een geval waarin een proces-verbaal (nog) niet tot een veroordeling heeft geleid, doet zich voor wanneer de zaak zo recent is dat van een beslissing door de rechter of de officier van justitie nog geen sprake is (of kan zijn) geweest.

2.2. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris de processen-verbaal van 16 juli 2014 en 21 augustus 2014 en het mutatierapport van 15 juli 2014 aan de besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Zoals volgt uit paragraaf 1.2 van de CWM kan de vrees voor misbruik worden gebaseerd op een proces-verbaal ook als dat niet tot een veroordeling heeft geleid. Dat [appellant] tot op heden niet strafrechtelijk is vervolgd betekent dan ook niet dat de processen-verbaal en het mutatierapport niet in de beoordeling hadden mogen worden betrokken. Ten tijde van de intrekking van het wapenverlof en de handhaving van die intrekking ging het om recente documenten. In de besluitvorming zijn deze documenten niet aan [appellant] verstrekt omdat het strafrechtelijk onderzoek nog niet was afgerond. De feiten en omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris de intrekking van het wapenverlof heeft gehandhaafd staan evenwel in het besluit van 13 augustus 2015. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat [appellant] zich niet kon verweren tegen de tegen hem bestaande bedenkingen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1597), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Dit sluit betwisting in rechte niet uit. Daarbij is de maatstaf of het geleverde tegenbewijs van dien aard en strekking is dat het twijfel wekt aan de juistheid van het proces-verbaal. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen stukken in het geding heeft gebracht of andere bewijsmiddelen heeft geleverd op grond waarvan getwijfeld moet worden aan de juistheid van de processen-verbaal en het mutatierapport. Ook in hoger beroep heeft [appellant] de inhoud bestreden zonder zijn stellingen te staven.

Uit de processen-verbaal en het mutatierapport blijken de volgende feiten en omstandigheden. Op 14 juli 2014 hebben wijkagenten na een melding aan de [locatie 1] een hennepplantage aangetroffen. Uit het pand kwamen personen die wegreden in een auto met het kentekennummer […]. Deze personen zijn later aangetroffen in de buurt van het pand, maar ontkenden daar vandaan te komen. Een van de wijkagenten herkende [appellant], die een T-shirt droeg met een bepaalde opdruk. [appellant] heeft later verklaard een T-shirt met die opdruk te hebben. Bij een getuigenverhoor is verklaard dat het pand aan de [locatie 1] aan twee mannen is verhuurd, waaronder aan een man met een Daihatsu Feroza met kenteken […]. [appellant]s auto heeft dat kenteken. Bij een verhoor van de vennoot van het bedrijf dat eigenaar is van het pand aan de [locatie 1] is door deze verklaard dat het pand via een makelaar aan [appellant] en een ander is verhuurd. Het huurcontract was ondertekend door de ander. Deze andere persoon heeft bij de politie verklaard het pand aan de [locatie 1] met [appellant] te hebben gehuurd. [appellant] betaalde hem de helft van de huur contant, waarna hij het volledige huurbedrag betaalde. Nu verscheidene getuigen hebben verklaard dat [appellant] huurder van het pand was, is de staatssecretaris daarvan terecht uitgegaan. Bovendien is [appellant] in de buurt van het pand aangetroffen en was hij op de hoogte van de hennepkwekerij. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de staatssecretaris op basis van de inhoud van de processen-verbaal en het mutatierapport terecht heeft geconcludeerd dat aanwijzingen bestaan dat [appellant] het onder zich hebben van een wapen of munitie niet langer kan worden toevertrouwd, omdat er aanwijzingen zijn dat [appellant] bij drugshandel is betrokken of criminele activiteiten gedoogt en verzwijgt. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de staatssecretaris het belang van de veiligheid in de samenleving in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] bij het behoud van zijn wapenverlof.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Niane-van de Put
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016

805.