Uitspraak 201508445/1/R2


Volledige tekst

201508445/1/R2.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KIKX Development B.V., gevestigd te Rotterdam,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2015 heeft het college het wijzigingsplan "Keizersdijk 30-34, Raamsdonksveer" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en KIKX beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

KIKX en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2016, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.W. Verhoeven, advocaat te Breda, KIKX, vertegenwoordigd door C.B. van Sliedregt en mr. M.H. Fleers, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door M.L.W. Timmermans en ing. S. Pieper, beiden werkzaam bij de gemeente, en mr. R. Veenhof, drs. J.L. Damen en R. Bak, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [partij], belanghebbende, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van een bibliotheek in combinatie met detailhandel of woningen op de percelen Keizersdijk 30-34 in het centrum van Raamsdonksveer. Met het wijzigingsplan wordt beoogd om drie bestaande bibliotheekvoorzieningen onder te brengen in één bibliotheek.

2. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] en exploiteert een snackbar aan de [locatie 2]. Zijn percelen grenzen aan het plangebied. [appellant sub 1] vreest met name voor concurrentie en een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

KIKX is ontwikkelaar voor een supermarkt en een aantal dagwinkels op de percelen Keizersdijk 14-24 in Raamsdonksveer. KIKX vreest met name voor concurrentie, met dien verstande dat de verhuurbaarheid van de dagwinkels zal worden bemoeilijkt als gevolg van het wijzigingsplan.

Algemeen

3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid

4. [appellant sub 1] betoogt dat het college geen gebruik mocht maken van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer", omdat deze bevoegdheid onvoldoende objectief is begrensd en daarmee in strijd is met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). Daartoe voert hij aan dat geen maximale afmetingen zijn opgenomen voor het te wijzigen bouwvlak. [appellant sub 1] stelt verder dat in de wijzigingsregels ten onrechte niet staat op welke bouwlaag detailhandel is toegestaan. Ook is niet duidelijk wat wordt bedoeld met een oppervlakte van maximaal 300 m² per eenheid voor nieuwe detailhandel, aldus [appellant sub 1].

4.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

4.2. Ingevolge artikel 22, lid 22.3, van de planregels bij het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer", vastgesteld op 27 juni 2013, is het college bevoegd voor het gebied ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" het bestemmingsplan te wijzigen en de bestemmingen te wijzigen in de bestemming "Gemengd - 1", al dan niet in combinatie met de toevoeging van de aanduiding "detailhandel" voor het toestaan van nieuwe detailhandel en het aanpassen van het bouwvlak, met dien verstande dat:

a. de goothoogte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 7 m en de bouwhoogte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 10 m;

b. dienstverlening, maatschappelijke en culturele voorzieningen zijn toegestaan op de begane grond;

c. de vestiging van een bibliotheek is toegestaan zowel op de begane grond als op de verdieping;

d. wonen op de verdieping is toegestaan, waarbij het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 6;

e. de oppervlakte van nieuwe detailhandel niet meer mag bedragen dan 300 m2 per eenheid;

f. de wijziging inpasbaar is vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt;

g. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;

h. rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterkwaliteit en -kwantiteit);

i. voordat aan deze wijzigingsbevoegdheid toepassing wordt gegeven, middels een vooronderzoek inzicht in de archeologische waarden van het gebied dient te zijn gegeven;

j. voldaan wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW.

4.3. In het wijzigingsplan is aan het grootste deel van het wijzigingsplangebied de bestemming "Gemengd - 1" toegekend.

Ingevolge artikel 2 van de regels van het wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer" van overeenkomstige toepassing op dit plan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - 1" tevens een bibliotheek is toegestaan, alsmede detailhandel op de verdieping tot maximaal 300 m2 per eenheid of maximaal 6 appartementen op de verdieping.

4.4. De mogelijkheid om in een procedure tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, strekt niet zo ver dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toestingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Dit laat onverlet dat, mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden, in een wijzigingsbepaling in voldoende mate dient te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsregeling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

4.5. Het plangebied is het enige gebied in het bestemmingsplan waaraan de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" is toegekend. Dit gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 1185 m2. Gelet op genoemde aanduiding en op artikel 22, lid 22.3, van de planregels van het bestemmingsplan, mag het bouwvlak het hele gebied waaraan deze aanduiding is toegekend beslaan, met dien verstande dat de bouwregels voor de bestemming "Gemengd - 1" in acht worden genomen. In artikel 22, lid 22.3, aanhef en onder e, van de planregels staat dat de oppervlakte van nieuwe detailhandel niet meer mag bedragen dan 300 m2 per eenheid. Daarmee wordt bedoeld dat het vloeroppervlak per detailhandelsvestiging maximaal 300 m² mag bedragen. Dat in de planregels van het bestemmingsplan niet expliciet is bepaald op welke verdieping detailhandel is toegestaan maakt niet dat de wijzigingsbepaling onvoldoende objectief is begrensd, reeds omdat uit artikel 22, lid 22.3, aanhef en onder b, van de planregels voortvloeit dat detailhandel alleen op de verdieping is toegestaan.

Gelet op het voorgaande geeft hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 22, lid 22.3, van het bestemmingsplan door onvoldoende objectieve normen is begrensd en in zoverre rechtsonzeker is en dat het college om die reden van deze wijzigingsbevoegdheid geen gebruik mocht maken.

Het betoog faalt.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro

5. [appellant sub 1] en KIKX betogen dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Zij betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat wordt voldaan aan de in dat artikel neergelegde ladder voor duurzame verstedelijking. Zij vrezen dat het wijzigingsplan zal leiden tot onaanvaardbare leegstand.

[appellant sub 1] voert aan dat hij vreest voor concurrentie voor zijn snackbar, indien er detailhandel wordt gevestigd dat etenswaar te koop zal aanbieden. [appellant sub 1] voert voorts aan dat het wijzigingsplan leidt tot leegstand ter plaatse van de oude bibliotheekvoorzieningen.

KIKX voert aan dat het college door slechts te verwijzen naar de "Visie Detailhandel 2013-2018" onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat het wijzigingsplan geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de leegstand van detailhandelsvoorzieningen in de gemeente. Voorts is onduidelijk welke winkels bij de bibliotheek zijn beoogd en welke gevolgen dit heeft voor de door KIKX te bouwen supermarkt en dagwinkels. KIKX vreest dat de verhuurbaarheid van deze detailhandelsruimtes zal worden bemoeilijkt als gevolg van het wijzigingsplan.

5.1. Het college stelt zich, gelet op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), op het standpunt dat [appellant sub 1] en KIKX zich niet succesvol kunnen beroepen op artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro. Volgens het college strekt laatstgenoemd artikel niet tot bescherming van de concurrentiepositie van [appellant sub 1] en KIKX.

Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat bij de voorbereiding van het plan voldoende is ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro en verwijst daartoe naar hetgeen daarover in de plantoelichting is opgenomen.

5.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

5.3. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

(…).

Ingevolge artikel 1.1.1, onder h, van het Bro wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociale culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Ingevolge het bepaalde onder i wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

5.4. Het wijzigingsplan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro mogelijk. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro moet in de plantoelichting zijn beschreven dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

5.5. In de uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585, heeft de Afdeling als volgt overwogen. Als de concurrent stelt dat het besluit strijdt met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, dienen daarbij feiten en omstandigheden naar voren te komen, die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden. In dat geval staat de in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis niet aan inhoudelijke beoordeling van de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de weg. In het kader van die beoordeling kan aan de orde komen of het bestreden besluit zodanige leegstandseffecten tot gevolg heeft dat dit tot een uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal kunnen leiden. Daarbij betrekt de bestuursrechter het oordeel van het betrokken bestuursorgaan over de onaanvaardbaarheid van die leegstandseffecten.

5.6. Voor relevante leegstand als hiervoor bedoeld is onvoldoende dat de voorziene ontwikkeling, die mogelijk wordt gemaakt door een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning, leidt of kan leiden tot een verminderde vraag naar producten of diensten en daardoor tot daling van omzet en inkomsten van de eigen onderneming of de betreffende vestiging. Het enkele feit dat de voorziene ontwikkeling kan leiden tot beëindiging van de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en daardoor tot leegstand van het in gebruik zijnde bedrijfsgebouw is op zichzelf eveneens onvoldoende om te concluderen dat zich relevante leegstand zal voordoen. Dit kan echter onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien het bedrijfsgebouw dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen heeft, dat andersoortig gebruik - al dan niet door transformatie - niet of onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort, hetgeen niet licht zal kunnen worden aangenomen. Voorts zou relevante leegstand zich voor kunnen doen bij leegstand als gevolg van de voorziene ontwikkeling in de omgeving van het bij de concurrent in gebruik zijnde bedrijfspand.

5.7. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 1] en KIKX niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke relevante leegstand zich zal kunnen voordoen. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt. Horeca is niet toegestaan. Alleen op de verdieping is, naast wonen, detailhandel met een oppervlak van maximaal 300 m² per eenheid toegestaan. Ter plaatse zijn verder op de begane grond en de verdieping andere specifieke functies toegestaan. Volgens het college vloeien daaruit beperkingen voort voor de aard van de slechts op de verdieping toegestane detailhandel. Die beperkingen brengen volgens het college met zich dat het slechts zal gaan om gethematiseerde detailhandel in het verlengde van de bibliotheekactiviteiten, zoals bijvoorbeeld detailhandel in educatief speelgoed, hobbyartikelen en tijdschriften, een thuiszorgwinkel, een VVV- en/of een ANWB-winkel. De Afdeling komt dit standpunt van het college niet onredelijk voor. Aldus valt niet in te zien dat het wijzigingsplan zodanige gevolgen zal hebben dat [appellant sub 1] zijn snackbar ter plaatse zal moeten sluiten en de door KIKX te realiseren supermarkt en dagwinkels niet verhuurbaar zullen zijn en aldus voor [appellant sub 1] en KIKX zal leiden tot relevante leegstand. En in het geval dergelijke leegstand wel zou optreden, hebben [appellant sub 1] en KIKX niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfsbebouwing voor de snackbar aan de [locatie 2] en de beoogde supermarkt en dagwinkels aan de Keizersdijk 14-24, dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen heeft respectievelijk zullen hebben, dat een andersoortig gebruik dan het gebruik van die bebouwing als snackbar respectievelijk als supermarkt en dagwinkels - al dan niet door transformatie - niet of slechts onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort.

In het licht van evenbedoeld standpunt van het college valt ook niet in te zien dat het wijzigingsplan tot een vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand in de omgeving van de snackbar van [appellant sub 1] en van de door KIKX te realiseren supermarkt en dagwinkels zal leiden. Waar het de door [appellant sub 1] gevreesde leegstand ter plaatse van de locaties van de oude bibliotheekvoorzieningen betreft, heeft het college ter zitting gemeld dat een onherroepelijk bestemmingsplan ter plaatse van de hoofdlocatie van de oude bibliotheekvoorziening voorziet in woningbouw aldaar en dat de overige twee locaties van de oude bibliotheekvoorziening zijn gevestigd in culturele centra. Aldus geeft het aangevoerde ook geen aanleiding voor het oordeel dat voor relevante leegstand ter plaatse van de locaties van de oude bibliotheekvoorziening hoeft te worden gevreesd.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden. De in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis staat daarom in de weg aan de inhoudelijke beoordeling van de door [appellant sub 1] en KIKX gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Visie Detailhandel

6. [appellant sub 1] voert aan dat het toestaan van detailhandel in strijd is met de "Visie Detailhandel 2013-2018", vastgesteld door de raad van de gemeente Geertruidenberg, nu hierin staat dat als aanvulling op het boodschappenaanbod slechts in beperkte mate ruimte is voor winkels in andere branches.

6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting uiteen is gezet dat de in het wijzigingsplan voorziene mogelijkheid tot detailhandel past binnen het regionale en het gemeentelijke beleid.

6.2. In de plantoelichting staat dat de beoogde mogelijkheid tot detailhandel past binnen de regionale afspraken omtrent detailhandelsontwikkeling, als opgenomen in de "Visie op de detailhandelsstructuur 2009-2020 West-Brabant". Deze regionale visie heeft als leidraad gediend voor een uitwerking van het detailhandelsbeleid op gemeentelijk niveau, onder meer bij de vaststelling van de "Visie Detailhandel 2013-2018"(hierna: de Visie) voor de gemeente Geertruidenberg. De Visie vermeldt dat ernaar gestreefd wordt de centrumfunctie van Raamsdonksveer te versterken. Het belangrijkste bezoekmotief voor het centrum is het 'boodschappen doen' bij de supermarkten en de nabijgelegen winkels, zoals verswinkels, drogisterijen en bloemisten. Als aanvulling op het boodschappenaanbod is in het centrum slechts in beperkte mate ruimte voor winkels in andere branches, zoals bijvoorbeeld mode, schoenen en luxe artikelen. De Visie vermeldt ook dat een sterke groei in het aanbod van de winkels in deze branches niet haalbaar is vanwege het grote winkelaanbod in de centra van Oosterhout, Waalwijk, Breda, Tilburg en Den Bosch. Daarom wordt ernaar gestreefd om het centrum van Raamsdonksveer de "huiskamer" van de gemeente Geertruidenberg te laten zijn. In de Visie wordt in dit verband gewezen op het belang van horecavoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen, zoals een bibliotheek en een gezondheidscentrum, in of aan de rand van het centrumgebied. In de Visie wordt de Keizersdijk genoemd als zwakke plek met veel leegstand die ontwikkeling behoeft.

De plantoelichting vermeldt dat het realiseren van een bibliotheek, eventueel met commerciële ruimte(n), past binnen het streven om de centrumfunctie van Raamsdonksveer te versterken. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Hierbij is mede van belang dat het college, zoals hiervoor reeds is aangegeven, heeft verklaard dat de - naast woningen - op de verdieping voorziene detailhandelsvestigingen zullen worden ingevuld door detailhandel in het verlengde van de bibliotheekactiviteiten, zoals bijvoorbeeld detailhandel in educatief speelgoed, hobbyartikelen en tijdschriften, een thuiszorgwinkel, een VVV- en/of een ANWB-winkel. Het college heeft zich aldus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de totale ontwikkeling, die het wijzigingsplan mogelijk maakt, wordt beoogd de centrumfunctie te versterken, waardoor per saldo een positieve bijdrage wordt geleverd aan het woon-, leef- en ondernemersklimaat van de gemeente.

In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan in strijd met de Visie van de gemeente Geertruidenberg detailhandel toestaat.

Het betoog faalt.

Woningbouw

7. [appellant sub 1] betoogt dat het college niet heeft onderbouwd dat de mogelijkheid tot de bouw van zes appartementen, waarin het wijzigingsplan voorziet, past in de "Woonvisie 2012-2016".

7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting uiteen is gezet dat de in het wijzigingsplan voorziene mogelijkheid tot woningbouw past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat is gebaseerd op provinciale afspraken.

7.2. In de plantoelichting staat dat de beoogde mogelijkheid tot woningbouw past binnen de provinciale afspraken omtrent woningbehoefte. Deze provinciale afspraken zijn opgenomen in een zogenoemd einddocument voor bouwplannen. Uit het einddocument volgt dat in het centrum van Raamsdonksveer een plancapaciteit voor 73 woningen bestaat. Het college heeft toegelicht dat de afspraken met het provinciebestuur over het realiseren van woningbouw in het centrum van Raamsdonksveer zijn uitgewerkt in de "Woonvisie 2012-2016" van de gemeente Geertruidenberg. Evenbedoeld einddocument voor bouwplannen is als bijlage 6 opgenomen bij de "Woonvisie 2012-2016". De Woonvisie vermeldt verder dat er aandacht moet zijn voor vernieuwing van de woningvoorraad en voor woningbouw in bestaande wijken. In de plantoelichting is omschreven dat de mogelijkheid tot woningbouw voor de zes appartementen, waarin het wijzigingsplan ook voorziet, past in het gemeentelijke woningbouwprogramma. Het college heeft zich terecht op dit standpunt gesteld.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

8. [appellant sub 1] betoogt dat het wijzigingsplan niet uitvoerbaar is, nu niet duidelijk is of er detailhandelsruimte(s) of woningen worden gerealiseerd.

8.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan, waaronder mede begrepen een wijzigingsplan, kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat het college op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. De enkele omstandigheid dat niet duidelijk is of ter plaatse detailhandelsruimte(s) of woningen zullen worden gerealiseerd staat niet in de weg aan verwezenlijking van het plan binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. Mede gelet op hetgeen onder 5.7 en 6.2 is overwogen ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan te twijfelen.

Het betoog faalt.

Planbegrenzing

9. [appellant sub 1] stelt dat zijn percelen ten onrechte niet bij het wijzigingsplan zijn betrokken. Hij wijst erop dat de beoogde ontwikkeling op zeer korte afstand van zijn percelen is voorzien.

9.1. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen.

Het college is in beginsel vrij binnen de in het bestemmingsplan opgenomen objectieve begrenzing de grenzen van het wijzigingsplan te bepalen. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat het college een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde begrenzing van het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het college de door hem gewenste wijzigingen voor de percelen Keizersdijk 30-34 heeft opgenomen in het wijzigingsplan met gebruikmaking van de hem bij het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer" verleende wijzigingsbevoegdheid. Daarbij heeft het college bovendien niet de percelen van [appellant sub 1] bij het wijzigingsplan kunnen betrekken, omdat in het bestemmingsplan aan de percelen van [appellant sub 1] niet de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 3" is toegekend, zodat het college niet bevoegd is om die percelen bij de beoogde ontwikkeling te betrekken.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat van [appellant sub 1]

10. [appellant sub 1] vreest dat het wijzigingsplan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat, waaronder zijn privacy.

10.1. Wat betreft deze beroepsgronden ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover thans tot een ander oordeel te komen dan de voorzieningenrechter heeft gedaan in zijn uitspraak van 4 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:352, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening van [appellant sub 1] tegen het bestreden besluit is afgewezen en waarbij is ingegaan op deze beroepsgronden. Voor zover [appellant sub 1] vreest voor inkijk vanuit de ramen van de voorziene bebouwing op zijn tuin, wijst de Afdeling erop dat de positionering van de ramen in de gevel geen aspect is dat in een bestemmingsplan, waaronder mede begrepen een wijzigingsplan, wordt geregeld, maar een uitvoeringsaspect betreft. Overigens heeft Kieboom ter zitting toegelicht dat het voornemen bestaat om op de verdieping slechts schuine dakramen te plaatsen.

De betogen falen.

Zorgvuldigheidsbeginsel

11. KIKX betoogt dat het wijzigingsplan in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is vastgesteld. KIKX stelt hiertoe dat het college, door haar niet bij de voorbereiding van het wijzigingsplan te betrekken, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar belangen. KIKX verwijst in dit verband naar de project- en realisatieovereenkomst van 21 januari 2014.

11.1. Het college stelt dat bij de voorbereiding van de beoogde ontwikkeling rekening is gehouden met de belangen van KIKX. Zo is het voornemen van KIKX om aan de Keizersdijk een supermarkt en een aantal dagwinkels te realiseren betrokken bij de vaststelling van zowel het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer" als het voorliggende wijzigingsplan. Het college stelt voorts dat de project- en realisatieovereenkomst, waarnaar KIKX verwijst, ziet op een andere ontwikkeling aan de Keizersdijk dan die waarop het voorliggende wijzigingsplan ziet.

11.2. Ter zitting heeft het college toegelicht dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan "Keizersdijk 14-24 Raamsdonksveer" door het gemeentebestuur verscheidene malen overleg is gevoerd met KIKX over de invulling van het centrumgebied. Hierbij zijn ook de wijzigingsgebieden, als opgenomen in het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer", waaronder de percelen Keizersdijk 30-34 aan de orde gekomen.

De project- en realisatieovereenkomst van 21 januari 2014 is een overeenkomst tussen KIKX en de gemeente en heeft betrekking op de ontwikkeling van een supermarkt en een aantal dagwinkels op de percelen Keizersdijk 14-24. De project- en realisatieovereenkomst heeft geen betrekking op de bij het voorliggende wijzigingsplan beoogde ontwikkeling van een bibliotheek met op de verdieping ofwel detailhandel ofwel woningen voor de percelen Keizersdijk 30-34. Ten tijde van de ondertekening van de project- en realisatieovereenkomst was het voornemen voor de ontwikkeling ter plaatse van de percelen Keizersdijk 30-34 reeds bij KIKX bekend. Ter zitting heeft KIKX dit bevestigd. Voorts is van gemeentezijde een ieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het ontwerpwijzigingsplan door daarop een zienswijze in te dienen. KIKX heeft van deze gelegenheid ook gebruik gemaakt. In de nota van zienswijzen is het college ingegaan op hetgeen KIKX in haar zienswijze naar voren heeft gebracht. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college KIKX ten onrechte niet bij de voorbereiding van het wijzigingsplan heeft betrokken, ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar belangen of het wijzigingsplan in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

Bouwhoogte

12. KIKX vreest dat de maximale bouwhoogte van het pand voor de bibliotheek aan de Keizersdijk zal worden overschreden. Zij stelt hiertoe dat niet duidelijk is hoe het peil moet worden berekend, nu de bibliotheek aan twee zijden een ingang krijgt. Voorts is onduidelijk welke ingang wordt aangemerkt als hoofdingang.

12.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in de planregels van het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer", die van toepassing zijn op het wijzigingsplan, duidelijk is opgenomen wat onder het peil dient te worden begrepen en hoe dit dient te worden berekend. Voorts wijst het college erop dat de ingang aan de Keizersdijk, gelet op het aanzien en de beoogde verblijfskwaliteit van de openbare ruimte aan die zijde, als hoofdingang wordt aangemerkt.

12.2. Ingevolge artikel 2, lid 2.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer" wordt bij de toepassing van planregels als volgt gemeten:

(…)

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

(…)

peil:

a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m.

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

(…)

12.3. De plantoelichting bij het wijzigingsplan vermeldt dat de bibliotheek aan twee zijden een entree zal krijgen, te weten aan de zijde aan de Keizersdijk en aan de achterzijde grenzend aan het parkeerterrein. Het wijzigingsplan staat hier niet aan in de weg. Uit de plantoelichting volgt duidelijk dat de entree gelegen aan de Keizersdijk de hoofdingang zal vormen. Dit volgt overigens ook uit de impressie van het bouwplan. Dat, naar KIKX stelt, veel bezoekers de bibliotheek zullen betreden via de ingang aan de zijde van het parkeerterrein leidt niet tot een ander oordeel. In hetgeen KIKX heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan terzake van de hoofdingang van de bibliotheek leidt tot rechtsonzekerheid.

In de planregels van het bestemmingsplan wordt voor het bepalen van het peil voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst, uitgegaan van de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, vermeerderd met 0,20 m. Dit is geen ongebruikelijke regeling. Ook is niet onduidelijk hoe het peil moet worden berekend. Van belang daarbij is dat de Keizersdijk een bestaande weg is. In hetgeen KIKX heeft aangevoerd bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan terzake van het aan te houden peil ter bepaling van de goot- en bouwhoogten van de voorziene bebouwing leidt tot rechtsonzekerheid.

De maximale bouwhoogte wordt gemeten vanaf het peil. Ingevolge artikel 22, lid 22.3, aanhef en onder a, van de planregels bij het bestemmingsplan "Centrum Raamsdonksveer", gelezen in samenhang met de verbeelding, mag de goothoogte van de bebouwing ter plaatse van Keizersdijk 30-34 niet meer bedragen dan 7 m en de bouwhoogte niet meer dan 10 m. De plantoelichting vermeldt dat het bibliotheekgebouw uit twee bouwlagen zal bestaan. Bezien vanaf de Keizersdijk is de goothoogte beoogd op 6,4 m en de bouwhoogte op maximaal 10 m. Voor het oordeel dat aldus bebouwing is beoogd, die een overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte inhoudt, bestaat dan ook geen aanleiding.

Het betoog faalt.

Conclusies

13. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 1] en KIKX ongegrond.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KIKX Development B.V. ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Ramrattansing
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016

408.