Uitspraak 201508679/1/A1


Volledige tekst

201508679/1/A1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2015 in zaken nrs. 14/2329 en 14/5952 in het geding tussen:

[appellant]

en

Het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum.

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2013 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum, thans: het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum, [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast om in de winkel op het adres [locatie 1] te Amsterdam de verkoop van truffels (en andere producten) die psychotrope stoffen bevatten te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 4 maart 2014 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 15 mei 2014 heeft het dagelijks bestuur besloten tot invordering over te gaan van de door [appellant] verbeurde dwangsom.

Bij besluit van 23 december 2013 heeft het dagelijks bestuur [appellant] en [belanghebbende] onder oplegging van een dwangsom gelast om in de winkel op het adres [locatie 2] te Amsterdam de verkoop van alle producten die psychotrope stoffen bevatten te staken en gestaakt te houden, deze producten uit de winkel te verwijderen en verwijderd te houden en alle reclame die verwijst naar de verkoop van deze producten te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] en [belanghebbende] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 oktober 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 4 maart 2014, 12 augustus 2014 en 15 mei 2015 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] is eigenaar van [bedrijf] en exploiteert een souvenirshop in het pand aan de [locatie 2] en een souvenirshop in het pand aan de [locatie 1] te Amsterdam. Bij een controle in de souvenirshops hebben medewerkers van de gemeente producten met psychotrope stoffen aangetroffen. De conclusie dat de aangetroffen truffels psychotrope stoffen bevatten, heeft het algemeen bestuur gebaseerd op onderzoek uit 2002 van de Voedsel en warenautoriteit waaruit volgt dat betrokken truffels 0,3% psychotrope stoffen bevatten.

Het algemeen bestuur heeft aan de opgelegde lasten ten grondslag gelegd dat de verkoop van producten met psychotrope stoffen alleen is toegestaan in zogenoemde smartshops. Door deze producten te verkopen exploiteert [appellant] de souvenirshops in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen.

De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur bevoegd was om handhavend op te treden. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het voldoende aannemelijk is dat [appellant] producten verkoopt met psychotrope stoffen en dat deze activiteit in strijd is met de bestemmingsplannen.

2. Ingevolge het ten tijde van het nemen van het besluit van 24 april 2013 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nieuwendijk-Kalverstraat e.o. 2001" rustte op het perceel [locatie 1] de bestemming "Gemengde doeleinden".

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden aangewezen voor winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentenverzorgende dienstverlening.

Ingevolge onder g, zijn smartshops uitsluitend toegestaan ter plaatse waar op de plankaart de aanduiding "afwijkend gebruik smartshop" voorkomt, met dien verstande dat deze functie alleen is toegestaan in de op de plankaart aangegeven, al dan niet bijzondere, bouwlaag, met inachtneming van het bepaalde in lid 2, sub E. Deze aanduiding ontbreekt ter plaatse van het pand [locatie 1].

Ingevolge artikel 14, is het verboden om de gronden of bebouwing binnen het plangebied te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met de bestemming.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 37, wordt onder smartshop verstaan een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.

Ingevolge het ten tijde van het nemen van het besluit van 23 december 2013 in werking getreden bestemmingsplan "Postcodegebied 1012" rust op zowel het perceel [locatie 2] als het perceel [locatie 1] de bestemming "Centrum-1", met de nadere aanduiding "specifieke vorm van Centrum-souvenirwinkel toegestaan in eerste bouwlaag".

Ingevolge artikel 3.1, aanhef, en onder aa, van de planregels zijn op deze gronden souvenirwinkels in de eerste bouwlaag uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum- souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag" en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.11.

Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder y, zijn smartshops in de eerste bouwlaag uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum- smartshop toegestaan in de eerste bouwlaag" en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.10. Deze aanduiding ontbreekt ter plaatse van de panden [locatie 1] en 65.

Ingevolge artikel 1.58, wordt onder smartshop verstaan detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen.

Gronden van het hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om op te treden, nu niet is vastgesteld dat sprake is van een overtreding. Hiertoe voert [appellant] aan dat het niet op zijn weg ligt om aan te tonen dat de door hem verkochte truffels geen psychotrope stoffen aanwezig bevatten, maar dat het op de weg van het algemeen bestuur ligt om aan te tonen dat dat wel het geval is en dat het daarin niet is geslaagd. In dit kader stelt hij dat de toezichthouders niet enkel op basis van de tijdens de controle gemaakte foto's met zekerheid de aanwezigheid van psychotrope stoffen in de aanwezige truffels kunnen vaststellen.

3.1. De rechtbank heeft aan de hand van de ter zitting door het algemeen bestuur overgelegde foto's van de vitrines waarin de truffels zijn aangetroffen, vastgesteld dat aan de etiketten op de producten is te zien dat tijdens de controles op beide adressen onder meer "Psilocybe Mexicana" en "Atlantis Magic Truffles" zijn uitgestald. Dit zijn gangbare handelsbenamingen voor in smartshops verkrijgbare truffels, die hallucinogene stoffen bevatten. Voorts blijkt uit de door het algemeen bestuur ter zitting van de Afdeling overgelegde foto's dat op bij de controles aangetroffen verpakkingen van de truffels staat vermeld welke uitwerking de truffels op de psyche van de gebruiker zal hebben. Mede gelet op de verklaring van [appellant] ter zitting van de rechtbank dat hij de bedoeling had truffels met psychotrope stoffen te verkopen en er geen aanwijzingen zijn dat er desondanks andere producten in de desbetreffende verpakking zaten, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het algemeen bestuur nader onderzoek diende te verrichten naar de aanwezigheid van psychotrope stoffen in de te koop aangeboden producten in de souvenirshops. In het licht van de gegeven omstandigheden kon het algemeen bestuur daarvan uitgaan en de rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het op de weg van [appellant] ligt om aan te tonen dat de tijdens de controles aangetroffen truffels geen psychotrope stoffen bevatten. Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank, door te overwegen dat de verkoop van producten met psychotrope stoffen in strijd is met beide bestemmingsplannen, heeft miskend dat winkels die slechts deels smartshopproducten verkopen geen smartshop zijn in de zin van het bestemmingsplan. Hiertoe voert [appellant] aan dat niet voorbij kan worden gegaan aan de toelichting bij het bestemmingsplan "Nieuwendijk-Kalverstraat e.o. 2001", waaruit blijkt dat de planwetgever heeft beoogd alleen winkels die geheel als smartshop functioneren als smartshop in de zin van het bestemmingsplan aan te merken. Gelet hierop handelen winkels die slechts gedeeltelijke smartshopproducten verkopen niet in strijd met dit bestemmingsplan noch met het bestemmingsplan "Postcodegebied "1012", dat een bestendiging van het beleid met betrekking tot de verkoop van producten met psychotrope stoffen bevat.

4.1. Uit de begripsomschrijving van beide bestemmingsplannen volgt dat een winkel als een smartshop is aan te merken als de hoofdactiviteit of een van de activiteiten bestaat uit de handel in psychotrope stoffen. Nu tijdens controles in de souvenirshops is vastgesteld dat [appellant] producten met psychotrope stoffen verkocht, staat vast dat een van de activiteiten in de winkels bestaat uit handel in psychotrope stoffen en de winkels volgens de begripsomschrijvingen van de bestemmingsplannen als smartshop moeten worden aangemerkt. Nu ingevolge beide bestemmingsplannen een smartshop alleen is toegestaan ter plaatse van panden, waar op de plankaart dan wel de verbeelding hiertoe een aanduiding is opgenomen, en deze aanduiding ter plaatse van de panden aan de aan de [locatie 1] en 65 ontbreekt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gebruik van deze panden ten behoeve van de verkoop van psychotrope producten ingevolge de bestemmingsplannen niet is toegestaan. De planvoorschriften en planregels zijn wat dit betreft duidelijk en de rechtbank is daarom terecht aan een uitleg van de bedoeling van de planwetgever niet toegekomen. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de op de plankaart dan wel verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een bouwplan of bepaald gebruik in strijd is met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft slechts in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven, indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in onderlinge samenhang duidelijk zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1953). Het betoog faalt.

5. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank gemotiveerd ingegaan op hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd met betrekking tot het overgangsrecht en het gelijkheidsbeginsel. Eerst ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] het hoger beroep aangevuld in die zin dat hij het beroep op het overgangsrecht en het gelijkheidsbeginsel heeft herhaald. Nog daargelaten dat niet valt in te zien waarom [appellant] dit niet eerder dan ter zitting heeft kunnen inbrengen, heeft [appellant] geen redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak op deze punten onjuist dan wel onvolledig is. Het aangevoerde kan reeds daarom niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Deen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016

604.