Uitspraak 201506402/1/A1


Volledige tekst

201506402/1/A1.
Datum uitspraak: 13 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2015 in zaak nr. 15/843 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Baarle-Nassau.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2014 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een omgevingsvergunning voor gebruik als woning van het gebouw aan de [locatie] te Baarle-Nassau (hierna: het perceel) en het bouwen van twee dakkapellen op het gebouw, afgewezen.

Bij besluit van 6 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door ing. J. Klei, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 10 december 1991 is een bouwvergunning verleend voor de bouw van een schuur op het perceel. Niet in geschil is dat op het perceel in plaats van een schuur een woning is gebouwd en dat [appellant] deze woning bewoont.

[appellant] heeft voor het gebruik van het gebouw als woning een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) aangevraagd. [appellant] heeft verder ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning voor bouwen aangevraagd, omdat hij op het gebouw twee dakkapellen wil plaatsen.

Het college heeft bij besluit van 8 juli 2014 geweigerd deze omgevingsvergunningen te verlenen, omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan, geen toepassing kan worden gegeven aan de zogenoemde toverformule en het gebruik als woning volgens het college ook niet op andere wijze vergund kan worden. Dit besluit heeft het college bij zijn besluit van 6 januari 2015 in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op grond van de gegeven motivering terecht heeft geweigerd de omgevingsvergunningen te verlenen.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat voor het gebruik van het gebouw als woning geen omgevingsvergunning nodig is, omdat dit gebruik niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Hij stelt dat, nu aan het perceel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing toegestaan" is toegekend, het op het perceel aanwezige gebouw in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zodat het gebruik van het gebouw als woning ingevolge dat bestemmingsplan ook is toegestaan. Volgens [appellant] is dit ook nadrukkelijk bedoeld door de planwetgever. [appellant] wijst ter ondersteuning van zijn betoog op het besluit van de gemeenteraad van Baarle-Nassau van 11 december 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Baarle-Nassau, herziening 1a" (hierna: het bestemmingsplan).

2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

2.2. Vaststaat dat het perceel ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch" heeft met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing toegestaan".

Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder a, b en c, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening, behoud en herstel van ruimtelijke, landschappelijke en waterhuishoudkundige waarden en extensief dagrecreatief medegebruik.

Ingevolge het bepaalde onder f, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing toegestaan", tevens bestemd voor de opslag van machines en gereedschap.

De artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.6 bevatten bouwregels.

Ingevolge artikel 3.2.7 is in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 tot en met 3.2.6 ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bestaande bebouwing toegestaan" de bestaande bebouwing toegestaan ten behoeve van de opslag van machines en gereedschap toegestaan.

Ingevolge artikel 1.30 van de planregels is bestaande bebouwing bebouwing, zoals die aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, of bebouwing die rechtens mag worden gebouwd op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

2.3. Gelet op artikel 3.2.7, in verbinding gelezen met artikel 1.30, van de planregels is op het perceel toegestaan het gebouw zoals dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan op het perceel aanwezig was. Ter zitting is bevestigd dat het gebouw op het perceel gelijk is aan het gebouw zoals dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan op het perceel aanwezig was. Het gebouw is dan ook in overeenstemming met het bestemmingsplan.

Het gebruik van het gebouw als woning is ingevolge de planregels niet toegestaan. De planregels zijn wat dit betreft duidelijk. Aan uitleg van de bedoeling van de planwetgever wordt daarom niet toegekomen. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een bouwplan of bepaald gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft slechts in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven, indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:682).

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat voor het gebruik van het gebouw als woning een omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan vereist is.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan te verlenen. Hij voert hiertoe aan dat het college ten onrechte de zogenoemde toverformule niet heeft toegepast. Volgens hem is de woning namelijk niet meer geschikt voor de ingevolge het bestemmingsplan toegestane opslag van machines en gereedschap. Ter ondersteuning van deze stelling verwijst [appellant] naar het rapport van Lavrijsen Makelaardij van 19 maart 2015 en het rapport van Vermeeren Makelaardij van 28 maart 2016. [appellant] voert aan dat zinvol gebruik conform de bestemming voorts niet mogelijk is, omdat hij geen agrarisch bedrijf heeft, geen binding heeft met agrarische bedrijven en er in de omgeving van het perceel ook geen agrarische bedrijven aanwezig zijn die van de woning gebruik zouden kunnen maken.

3.1. Ingevolge artikel 3.6.2 van de planregels kan het bevoegd gezag door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het onder 3.5.1 vervatte verbod, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in haar uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1531) is een beroep op de zogenoemde toverformule alleen mogelijk indien een zinvol gebruik overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief gezien niet meer mogelijk is. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebouw is opgesplitst in onder meer een woonkamer, slaapkamer, keuken en badkamer. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zinvol gebruik van het gebouw overeenkomstig het geldende bestemmingsplan objectief nog mogelijk is. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het standpunt van het college dat in het gebouw - eventueel na kleine aanpassingen - lichte en kleine machines en gereedschappen kunnen worden opgeslagen. Dat het gebouw het meest geschikt is om als woning te gebruiken, leidt er niet toe dat gebruik van de verschillende kamers als opslagruimte objectief gezien niet meer mogelijk is. De stelling van [appellant] dat er in de omgeving geen agrarische bedrijven zijn die het gebouw zouden willen gebruiken, daargelaten of deze stelling juist is, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat het perceel zelf een agrarische bestemming heeft en derhalve opslag ten behoeve van agrarische bedrijfsuitoefening op het perceel kan plaatsvinden. Dat [appellant] zijn perceel niet voor agrarische doeleinden gebruikt, maakt niet dat agrarisch gebruik niet mogelijk is.

De rechtbank heeft, gelet op het vorenstaande, terecht overwogen dat het college in zoverre in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het gebouw als woning.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee dakkapellen niet in redelijkheid heeft kunnen afwijzen omdat het gebruik van de dakkappellen voor woondoeleinden niet in strijd is met het bestemmingsplan.

4.1. Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht overwogen dat het gebruik van het gebouw als woning in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruik van het gebouw als woning. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat het college in zoverre dan ook in redelijkheid heeft kunnen weigeren omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van twee dakkapellen.

Het betoog faalt.

5. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, wordt overwogen dat de rechtbank op die gronden is ingegaan. [appellant] heeft, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd, waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. Het aangevoerde kan reeds daarom niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Pans w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016

163-811.