Uitspraak 201508270/1/A1


Volledige tekst

201508270/1/A1.
Datum uitspraak: 21 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2015 in zaak nr. 14/3855 in het geding tussen:

[bedrijf]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij e-mail van 21 juli 2014 heeft de RDW [bedrijf] meegedeeld dat hij de catalogusprijs in het kentekenregister alleen mag aanpassen op aangeven van de importeur als het betreffende voertuig nog niet is tenaamgesteld en in alle andere gevallen de Belastingdienst de wijziging moet doorgeven aan de RDW. [bedrijf] is meegedeeld dat hij zich voor het laten wijzigen van de catalogusprijs van een voertuig van het merk Audi met kenteken [...] dient te wenden tot de Belastingdienst.

Bij besluit van 18 september 2014 heeft RDW het door [bedrijf] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 23 oktober 2015 heeft de rechtbank het door [bedrijf] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [bedrijf] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 augustus 2016, waar [bedrijf], bijgestaan door mr. S.M. Bothof, advocaat te Diepenheim, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. B.S. Kruize, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat de e-mail van 21 juli 2014 niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat daartegen geen bezwaar open staat. Om die reden heeft de RDW het door [bedrijf] tegen de e-mail van 21 juli 2014 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2. [bedrijf] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de RDW bij e-mail 21 juli 2014 heeft geweigerd te beslissen op een verzoek als bedoeld in artikel 43e van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) en reeds daarom sprake is van een besluit.

2.1. Ingevolge artikel 43c, eerste lid, van de Wvw 1994 meldt een overheidsorgaan dat gerede twijfel heeft over de juistheid van een in het kentekenregister opgenomen authentiek gegeven, die twijfel, onder opgave van redenen, aan de Dienst Wegverkeer.

Ingevolge artikel 43e, eerste lid, kan een belanghebbende, indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een gegeven dat bij of krachtens deze wet als authentiek is aangemerkt of een niet-authentiek gegeven onjuist of ten onrechte wel, dan wel ten onrechte niet in het kentekenregister is opgenomen, onder opgave van die redenen aan de Dienst Wegverkeer een verzoek doen tot wijziging, verwijdering of opneming van dat gegeven.

Ingevolge het tweede lid, beslist de Dienst Wegverkeer naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het eerste lid over wijziging, verwijdering of opneming van het betreffende gegeven en bericht de belanghebbende die het verzoek heeft gedaan over deze beslissing.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge het tweede lid wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, uitspraak van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:99, heeft een beslissing rechtsgevolg, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel een juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.

2.3. Naar het oordeel van de Afdeling moet de e-mail van 21 juli 2014 worden gekwalificeerd als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, gelet op de inhoud van de e-mail en de wijze waarop die is geformuleerd.

[bedrijf] heeft in een e-mail van 15 juli 2014 aan de RDW een verzoek gedaan op grond van artikel 43e, eerste lid, van de Wvw 1994 en heeft de RDW verzocht de catalogusprijs zoals vermeld in het kentekenregister van een voertuig van het merk Audi met kenteken [...] te wijzigen. De e-mail van 21 juli 2014 is, blijkens de redactie ervan, bedoeld als reactie op het verzoek van [bedrijf] van 15 juli 2014. Met de e-mail is vervolgens, anders dan [bedrijf] betoogt, niet geweigerd om op het verzoek te beslissen, maar is concreet en ondubbelzinnig op het verzoek van [bedrijf] beslist, doordat daarin wordt vermeld dat de RDW alleen de catalogusprijs mag aanpassen op aangeven van de importeur, indien het betreffende voertuig nog niet is tenaamgesteld en in alle andere gevallen de Belastingdienst de wijziging moet doorgeven aan de RDW en [bedrijf] vervolgens in diezelfde e-mail wordt doorverwezen naar de Belastingdienst. Met de e-mail van 21 juli 2014 heeft de RDW het verzoek van [bedrijf] op grond van artikel 43e, eerste lid, van de Wvw 1994 om de catalogusprijs in het kentekenregister te wijzigen derhalve afgewezen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Voor zover de RDW heeft aangevoerd dat de email van 21 juli 2014 een email van de klantenservice van de RDW betreft, medewerkers van deze afdeling niet bevoegd zijn tot het nemen van besluiten tot wijziging van het register en de email van 21 juli 2014 reeds daarom geen besluit betreft, wordt overwogen dat de vraag of met een handeling een rechtsgevolg is beoogd en het al dan niet om een besluit gaat, onderscheiden moet worden van de vraag of degene die de op rechtsgevolg gerichte handeling heeft verricht bevoegd was om in naam van een bestuursorgaan besluiten te nemen. De e-mail van 21 juli 2014 is overigens, hoewel bovenaan de e-mail is vermeld dat deze afkomstig is van de Klantenservice, blijkens de ondertekening afkomstig van een medewerker van de unit Voertuigregistratie & Documenten van de RDW en niet van een medewerker van de Afdeling Klantenservice RDW.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 18 september 2014 vernietigen. De RDW dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [bedrijf] te beslissen.

4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit op bezwaar slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

5. Bestuursorganen worden geacht rechterlijke uitspraken na te leven. Nu geen reden bestaat om op voorhand aan te nemen dat de RDW niet met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het door [bedrijf] gemaakte bezwaar zal nemen, ziet de Afdeling geen aanleiding om, zoals door [bedrijf] is verzocht, toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, en zesde lid, van de Awb en de RDW een termijn van twee weken te stellen voor het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar en te bepalen dat de RDW aan [bedrijf] een dwangsom verbeurt indien of zolang de RDW niet voldoet aan de uitspraak. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit artikel 7:10 van de Awb volgt binnen welke termijn de RDW opnieuw op het bezwaar van [bedrijf] dient te beslissen en uit artikel 4:17, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 7:14 van de Awb volgt dat de RDW aan [bedrijf] een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is.

6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de kosten in verband met het bijwonen van de zitting van [appellant] worden vastgesteld op € 533,90, waarvan € 486,00 verletkosten (6 uur x € 81,00).

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 oktober 2015 in zaak nr. 14/3855;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 18 september 2014, kenmerk BZW140728/bob;

V. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld

VI. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2517,90 (zegge: tweeduizendvijfhonderdzeventien euro en negentig cent), waarvan € 1984,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de directie van de Dienst Wegverkeer aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016

580.