Uitspraak 201506146/1/A3


Volledige tekst

201506146/1/A3.
Datum uitspraak: 11 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2015 in zaak nr. 14/5173 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Buitenlandse Zaken.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2014 heeft de minister het verzoek van [appellant] om hem stukken te doen toekomen die ten grondslag hebben gelegen aan een hem betreffend individueel ambtsbericht gedeeltelijk ingewilligd.

Bij besluit van 9 juli 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, advocaat te Culemborg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. K.J. Bregman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] heeft verzocht om hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) de stukken te doen toekomen die ten grondslag hebben gelegen aan een hem betreffend in het kader van een asielprocedure opgemaakt individueel ambtsbericht van 27 juni 2013. De minister heeft de betreffende stukken openbaar gemaakt behoudens passages over de identiteit van personen die aan het onderzoek hebben meegewerkt, passages die informatie bevatten over de gebruikte methoden en technieken en passages die informatie bevatten over een voor [appellant] onbekende derde. [appellant] stelt dat hij als gevolg daarvan zich in zijn asielprocedure niet kan verweren tegen de in het individueel ambtsbericht gestelde conclusies en de conclusies van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij openbaarmaking van de geweigerde passages. Volgens hem heeft de rechtbank een onjuiste invulling gegeven aan de termen 'openbaar belang' en 'algemeen belang'. Daartoe voert hij aan dat de benadering van de rechtbank dat een individueel belang geen algemeen belang kan zijn en omgekeerd, onjuist is. Het kunnen controleren van de totstandkoming en de juistheid van het ambtsbericht is zowel in zijn belang als in het algemeen belang, aldus [appellant].

2.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte passages in de aan [appellant] verstrekte stukken. Zij stelt vast dat de belangen waarop de minister zich heeft beroepen bij de informatie in deze passages aan de orde zijn en niet kunnen worden beschermd door een geringere mate van anonimisering of beperking van de openbaarmaking dan heeft plaatsgevonden.

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1567) en zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, dient het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. Aan het belang van de verzoeker wordt in deze belangenafweging geen waarde toegekend. Dat het kunnen controleren van de juistheid van het ambtsbericht ook de goede en democratische bestuursvoering dient, betekent niet dat dit belang afzonderlijk in de in het kader van de Wob te verrichten afweging tussen het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen moet worden betrokken.

De Afdeling heeft voorts in die uitspraak overwogen dat de minister bij stukken die aan een individueel ambtsbericht als hier aan de orde ten grondslag hebben gelegen, in het algemeen de belangen genoemd in artikel 10, tweede lid, van de Wob zwaarder mag laten wegen dan het algemeen belang dat wordt gediend bij openbaarmaking van die stukken. Gelet hierop en op de inhoud van de niet openbaar gemaakte passages, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van de desbetreffende passages achterwege heeft kunnen laten.

2.3. Het betoog faalt.

3. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vragen over de totstandkoming, objectiviteit en het waarheidsgehalte van het individueel ambtsbericht in de asielprocedure aan de orde kunnen worden gesteld. Daartoe voert hij aan dat de rechter vaak geen kennis neemt van de niet openbaar gemaakte passages, zodat er geen enkele controle of verificatie plaatsvindt van de individuele ambtsberichten dan wel de totstandkoming daarvan.

3.1. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vragen over de totstandkoming, objectiviteit en het waarheidsgehalte van het individueel ambtsbericht in de asielprocedure aan de orde kunnen worden gesteld. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4365) wordt de inhoud en de wijze van totstandkoming van het individueel ambtsbericht in deze procedure, waarin wordt beoordeeld of de minister heeft mogen weigeren om een aantal passages uit voornoemde stukken openbaar te maken, niet betrokken.

3.2. Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van Deventer-Lustberg
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2016

587.