Uitspraak 201506198/1/R4


Volledige tekst

201506198/1/R4.
Datum uitspraak: 13 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Wânswert, gemeente Ferwerderadiel (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 2], Wyns" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 maart 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad vertegenwoordigd door J.D. Slager en J.A. Wiegersma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Het geschil

1. [appellant] exploiteert een melkveehouderijbedrijf aan de [locatie 1] te Wânswert in de gemeente Ferwerderadiel. Het plan maakt het mogelijk dat op het perceel aan de [locatie 2] te Wyns in de gemeente Tytsjerksteradiel één woning kan worden gebouwd. Het perceel is gesitueerd aan de overzijde van het melkveehouderijbedrijf van [appellant]. Daartussen bevindt zich het water Dokkumer Ie. Voorheen was in het plangebied en het aangrenzende perceel aan de [locatie 3] te Burdaard een beton- en aannemingsbedrijf van [bedrijf] gevestigd. De bedrijfsbebouwing staat al enige tijd leeg. De gemeente Ferwerderadiel heeft volgens de plantoelichting gelijktijdig met onderhavig plan het plan "Burdaard, [locaties 4]" vastgesteld, waarbij aan het perceel aan de [locatie 3] eveneens een woonbestemming is toegekend en de bestaande bedrijfswoning op het perceel aan de [locatie 5] een woonbestemming heeft gekregen. [appellant] richt zich tegen de in onderhavig plan voorziene woning op het perceel aan de [locatie 2], omdat deze binnen een afstand van 100 m van zijn melkveehouderijbedrijf komt te staan. Hij vreest hierdoor onnodig in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt.

Aard van de omgeving

2. [appellant]t betoogt dat de voorziene woning in het plangebied leidt tot onaanvaardbare beperkingen voor zijn agrarisch bedrijf aan de [locatie 1] te Wânswert. Daartoe voert hij allereerst aan dat niet wordt voldaan aan de afstand van 100 m die op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) moet worden aangehouden voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom, zodat uitbreiding van zijn bedrijf niet meer mogelijk is. Volgens [appellant] ontstaat door de voorziene woning in het plangebied tezamen met de woningen op de naastgelegen percelen aan de [locatie 3] en 140 een bebouwingslint vanuit het dorp Burdaard, direct aansluitend op een nieuwbouwwijk en dient de omgeving daarom te worden aangemerkt als bebouwde kom.

2.1. De raad stelt - onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 25 november 2009 in zaak nr. 200902261/1/M2, 14 april 2010 in zaak nr. 200904311/1/M2, 20 april 2011 in zaak nr. 200904306/1/M3 en 20 juni 2012 in zaak nr. 201103878/1/A4 - dat het hier gaat om lintbebouwing in een overwegend agrarisch gebied waar niet veel mensen wonen, zodat niet gesproken kan worden van een bebouwde kom situatie. Volgens de raad dient derhalve een afstand van 50 m te worden aangehouden tussen het emissiepunt van de rundveestallen en de voorziene woning en wordt ter plaatse van het melkveehouderijbedrijf van [appellant] aan deze afstand voldaan.

2.2. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wgv bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object:

a. ten minste 100 m indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en

b. ten minste 50 m indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

2.3. Tussen partijen is in geschil of de omgeving van de voorziene woning als binnen bebouwde kom of buiten bebouwde kom moet worden aangemerkt. Het begrip bebouwde kom kan volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wgv worden omschreven als het gebied dat door een aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid ook daadwerkelijk wonen of verblijven. De grens van de bebouwde kom wordt niet bepaald door de Wegenverkeerswetgeving, maar door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur (Kamerstukken II 2005-2006, 30 453, nr. 3, pag. 17 en 18), een en ander zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 25 november 2009 in zaak nr. 200902261/1/M2, de uitspraak van 30 juni 2010 in zaak nr. 200901350/1/R3 en de andere door de raad genoemde uitspraken.

2.4. Het plangebied is hoofdzakelijk omgeven door agrarische gronden. Ten oosten van het plangebied begint op enige afstand lintbebouwing richting een nieuwbouwwijk van het dorp Burdaard en de kern van dit dorp. In zoverre is er enige concentratie van gebouwen en bevolking, maar naar het oordeel van de Afdeling is de omvang daarvan te gering om te spreken van een aaneengesloten bebouwing die het gebied een overwegende woon- en verblijffunctie geeft. De raad heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat het plangebied niet als bebouwde kom kan worden aangemerkt. Op grond van de Wgv dient de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom minimaal 50 m te zijn. Ter zitting is vastgesteld dat de afstand tussen het bouwvlak op het perceel van [appellant] en het in het plan opgenomen bouwvlak ongeveer 73 m bedraagt. Gelet hierop wordt voldaan aan de in de Wgv vastgestelde afstandsnorm en vormt de voorziene woning in zoverre geen beperking voor de bedrijfsvoering en de uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijf van [appellant].

Het betoog faalt.

Mestbassin

3. [appellant] voert aan dat op grond van artikel 3.51 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) een afstand van 100 m moet worden aangehouden tussen een mestbassin en een geurgevoelig object. Volgens [appellant] is het bij een herinrichting van het bouwvlak op zijn perceel mogelijk dat een mestbassin wordt opgericht binnen een afstand van 100 m van de voorziene woning en heeft de raad daarmee ten onrechte geen rekening gehouden.

3.1. Ingevolge artikel 3.51 van het Activiteitenbesluit is een mestbassin gelegen op een afstand van ten minste 100 m van een geurgevoelig object.

3.2. Ter zitting is besproken waar mogelijk binnen het bouwvlak op het perceel van [appellant] een mestbassin zou kunnen worden gerealiseerd. Volgens de raad is het niet aannemelijk gezien de indeling van het bouwvlak en de ontsluiting van het perceel aan de noordwestzijde om een mestbassin met een oppervlakte van meer dan 350 m2 op een afstand van minder dan 100 m van de voorziene woning te realiseren. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht daartoe geen concrete plannen te hebben. Hij heeft daarbij naar voren gebracht thans te beschikken over een mestkelder bij zijn bedrijf. Volgens hem zouden toekomstige eigenaren mogelijk wel een mestbassin willen realiseren op minder dan 100 m afstand van de voorziene woning en is dat door het plan niet meer mogelijk. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bestaande bedrijfsvoering van [appellant] niet wordt aangetast. Dat toekomstige eigenaren geen mestbassin met een oppervlakte van meer dan 350 m2 kunnen realiseren op een deel van het bouwvlak is onvoldoende voor het oordeel dat een onevenredige beperking plaatsvindt en dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

VNG-Brochure en Verordening Romte Fryslân 2014

4. [appellant]t voert verder aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de VNG-brochure) genoemde richtafstand van 100 m voor het fokken en houden van rundvee in verband met geur. Ter zitting heeft hij in dit kader uiteengezet dat het gestelde in zijn beroepschrift over de Verordening Romte Fryslân 2014 van de provincie Fryslân aldus moet worden begrepen dat ook deze verordening in beginsel nieuwe stedelijke functies in het buitengebied niet mogelijk maakt. Gelet op de VNG-brochure en de Verordening Romte Fryslân 2014 is het volgens [appellant] geen goede ruimtelijke ordening om in het plangebied woningbouw mogelijk te maken. Daarbij voert [appellant] aan dat het ook niet nodig is nu er in de omgeving voldoende kavels beschikbaar zijn voor de bouw van een woning.

4.1. De raad stelt de VNG-brochure te hebben toegepast, maar dat gemotiveerd is afgeweken van de in deze brochure aanbevolen afstand van 100 m. Daarbij heeft de raad naar voren gebracht een afstand van 73 m tussen het bouwvlak op het perceel van [appellant] en het bouwvlak van de voorziene woning, mede gelet op de minimum afstand die op grond van de Wgv moet worden aangehouden, in dit geval aanvaardbaar te achten. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat het plan voldoet aan de Verordening Romte Fryslân 2014. Over de noodzaak van de woningbouw in het plangebied staat in de plantoelichting dat gezien de bedrijfsbeëindiging en de economische situatie langdurige leegstand van de bedrijfsbebouwing een reële verwachting is. Volgens de plantoelichting leidt leegstand tot verpaupering, zodat is gekeken naar een andere invulling van het plangebied. De eigenaar van het plangebied wil de grond volgens de plantoelichting als bouwkavel gaan verkopen. Woningbouw biedt volgens de raad de mogelijkheid tot het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en het saneren en herinrichten van het plangebied. Dit standpunt van de raad acht de Afdeling niet onredelijk. Onder deze omstandigheden heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het doen van onderzoek naar alternatieve locaties voor de voorziene woningbouw.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de bouw van een woning in het plangebied mogelijk te maken.

Het betoog faalt.

Zienswijze

5. Voor zover [appellant] in het beroepschrift verzoekt de inhoud van zijn zienswijze als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in het raadsvoorstel behorend bij het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting, redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Alderlieste
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2016

590.