Uitspraak 201501678/1/R2


Volledige tekst

201501678/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Albergen, gemeente Tubbergen,
2. de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: Mob), gevestigd te Nijmegen,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2014, kenmerk 2014/0248037, heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet (hierna: Nbw 1998) verleend voor het in werking hebben van een vleespluimveehouderij aan de Tichelweg (ongenummerd) te Albergen.

Bij besluit van 19 januari 2015, kenmerk 2014/0350958, heeft het college de door [appellant sub 1] en Mob hiertegen gemaakte bezwaren, gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Mob beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2016, waar Mob, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. van Kippersluis en A.M. Rensen, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

Het bestreden besluit

1. Bij het bestreden besluit van 19 januari 2015 heeft het college het besluit van 4 september 2014 met een aangevulde motivering in stand gelaten. In dat besluit heeft het college vergunning verleend voor het wijzigen/uitbreiden van een agrarisch bedrijf. In dat besluit is vermeld dat ten opzichte van de milieuvergunde situatie met de laagste emissie sprake is van een toename in de ammoniakemissie. Om deze toename te compenseren zijn van een vijftal bedrijven emissierechten overgenomen.

Het beroep van [appellant sub 1]

2. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij betoogt dat de externe saldering op onjuiste wijze plaatsvindt nu de intrekking van vier van de vijf bij de saldering betrokken milieuvergunningen nog niet is zeker gesteld. [appellant sub 1] betoogt dat het voorschrift dat bij het bestreden besluit aan de vergunning is toegevoegd, niet de vereiste zekerheid geeft dat de vereiste intrekking van de milieuvergunningen daadwerkelijk zal plaatsvinden en dat deze onherroepelijk zullen worden. Het vorenstaande heeft volgens [appellant sub 1] tot gevolg dat de Nbw 1998-vergunning reeds van kracht is, terwijl niet is verzekerd dat de benodigde mitigerende maatregelen zijn getroffen.

2.1. Het college betoogt dat [appellant sub 1] zich vanwege het relativiteitsvereiste niet op de in dit verband relevante normen kan beroepen.

2.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

2.3. De bepalingen van de Nbw 1998 hebben in het bijzonder ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011 in zaak nr. 201008514/1/M3 volgt dat de individuele belangen van burgers die in of in de onmiddellijke nabijheid van een Natura 2000-gebied wonen bij behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Nbw 1998 beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Nbw 1998 kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

2.4. Het perceel van [appellant sub 1] aan [locatie] te Albergen ligt op meer dan acht kilometer afstand van het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied "Springendal & Dal van de Mosbeek". Gelet op deze afstand bestaat geen duidelijke verwevenheid van de individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van de directe omgeving met de algemene belangen die de Nbw 1998 beoogt te beschermen. Nu de betrokken Natura 2000-gebieden geen deel uitmaken van zijn leefomgeving, moet worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen die [appellant sub 1] heeft als omwonende van de veehouderij aan de Tichelweg (ongenummerd) te Albergen.

Het voorgaande leidt ertoe dat de Afdeling de naar voren gebrachte beroepsgronden buiten beschouwing laat, nu artikel 8:69a van de Awb er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die redenen wordt vernietigd.

3. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van Mob

4. Mob betoogt dat het college ten onrechte haar verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, heeft afgewezen. Zij voert hiertoe aan dat haar bezwaar gegrond is verklaard en bij het bestreden besluit voorschrift 1 is gewijzigd. Omdat hiermee sprake is van een herroeping had het college haar een proceskostenvergoeding dienen toe te kennen.

4.1. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen aanspraak bestaat op vergoeding van de kosten die Mob in bezwaar heeft gemaakt. Volgens het college is het primaire besluit niet herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Daarnaast stelt het college dat het het bezwaar van Mob bovendien ongegrond heeft verklaard.

4.2. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

Ingevolge het tweede lid, herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.

Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het in bezwaar aangevochten besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

4.3. In het besluit op bezwaar staat dat de bezwaren van zowel [appellant sub 1] als Mob gevoegd zijn behandeld en dat over alle aangevoerde bezwaren één besluit wordt genomen. In het besluit staat:

"Wij hebben besloten:

1. Uw bezwaren gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond te verklaren;

2. Het bestreden besluit met een aangevulde motivering in stand te laten;

3. Het verzoek van Mob om een proceskostenvergoeding af te wijzen."

Over het verzoek van Mob om een vergoeding van proceskosten overweegt het college in het besluit op bezwaar dat dit wordt afgewezen omdat: "wij het bestreden besluit niet herroepen wegens een aan ons te wijten onrechtmatigheid. Bovendien hebben wij de door Mob ingediende bezwaren ongegrond verklaard."

4.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2005, in zaak nr. 200407125/1), vindt herroeping van een in bezwaar bestreden besluit plaats, indien een tegen dat besluit gemaakt ontvankelijk bezwaar na heroverweging leidt tot intrekking of wijziging van het besluit.

In het bezwaarschrift heeft Mob aangevoerd dat "Niet is geborgd en aangetoond dat de stikstofuitstoot op de Natura 2000-gebieden vanwege de stoppende/verkopende inrichting ook daadwerkelijk vermindert". In het besluit op bezwaar is deze door Mob aangedragen bezwaargrond tezamen met het door [appellant sub 1] ingediende bezwaar besproken. In het besluit staat: "Hierbij wordt terecht door u opgemerkt dat de ammoniakrechten niet daadwerkelijk zijn verplaatst, omdat er weliswaar meldingen op grond van artikel 8.40 Wet milieubeheer zijn ingediend, maar de vergunningen op grond van artikel 2.1, lid 1, sub 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet bij een separaat besluit zijn ingetrokken. […] Om de overgang van ammoniakrechten voor de overige vier bedrijven zeker te stellen wordt voorschrift 1 van de vergunning van 4 september 2014 als volgt gewijzigd: […]" In voorschrift 1 wordt met het bestreden besluit, voor zover hier van belang, toegevoegd dat vleeskuikens mogen worden gehouden, zodra de omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.1, lid 1, sub 1 van de Wabo van [bedrijf A], [bedrijf B], [bedrijf C] en [bedrijf D] (gedeeltelijk) zijn ingetrokken en de besluiten tot (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunningen onherroepelijk zijn geworden.

De Afdeling overweegt dat voorschrift 1 is gewijzigd. Deze wijziging heeft naar het oordeel van de Afdeling rechtsgevolg, omdat thans aan de vergunning een voorwaarde is verbonden voor het aanvangstijdstip waarop meer vleeskuikens mogen worden gehouden. Nu de herroeping plaatsvindt op grond van nadere inzichten van het college in wat rechtens juist is met betrekking tot de intrekking van de omgevingsvergunningen, staat vast dat het besluit is herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid.

Het betoog van Mob slaagt.

4.5. In hetgeen Mob heeft aangevoerd, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar van Mob ongegrond is verklaard, is genomen in strijd met de artikelen 7:11, eerste lid, van de Awb. Voorts is het bestreden besluit, voor zover het verzoek van Mob om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, is afgewezen, in strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.

Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Zelf voorzien

4.6. Naar aanleiding van het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar, zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, de hoogte van het aan Mob te vergoeden bedrag ten behoeve van de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten vaststellen.

Proceskosten

5. Het college dient op hierna te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten van Mob in bezwaar en beroep te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II. verklaart het beroep van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. gegrond;

III. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 19 januari 2015, kenmerk 2014/0350958, voor zover het verzoek van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, is afgewezen;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Hagen w.g. Konings
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016

612.