Uitspraak 201504084/1/A3


Volledige tekst

201504084/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de korpschef van politie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 april 2015 in zaak nr. 13/784 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de korpschef.

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2012 heeft de korpschef een verzoek van [wederpartij] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) niet-ontvankelijk verklaard. Op 13 november 2012 heeft de korpschef [wederpartij] bericht een deel van haar verzoek te hebben doorgestuurd naar Rijkswaterstaat.

Bij besluit van 10 december 2012 heeft de korpschef het door [wederpartij] tegen het besluit van 2 november 2012 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, dat besluit herroepen en een deel van de door [wederpartij] gevraagde documenten openbaargemaakt.

Bij uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij is geweigerd om van de documenten 1, 2 en 6 de datum, het tijdstip, de locatie, de inrijdtijd en de uitrijdtijd openbaar te maken en voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft en bepaald dat de korpschef de hiervoor genoemde gegevens binnen zes weken openbaar maakt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. Robbers, werkzaam bij de politie, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. H.P. Olthof, werkzaam bij Olthof Consultancy te Zoeterwoude, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Gebleken is dat de geweigerde gegevens, die als bijlage bij het hogerberoepschrift waren gevoegd, hangende het hoger beroep aan [wederpartij] zijn toegezonden, zodat zij daarvan kennis heeft kunnen nemen. Anders dan [wederpartij] betoogt, heeft de korpschef niettemin belang bij een beoordeling van zijn hoger beroep. De precedentwerking van de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 10 december 2012 en het door de korpschef ter zitting genoemde belang van eenduidige rechtspraak maken dat hij procesbelang heeft behouden bij zijn hoger beroep.

2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat het daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.

Ingevolge artikel 1 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

a. politiegegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;

[…]

m. persoonsgegeven: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp);

[…].

Ingevolge artikel 25, eerste lid, eerste volzin, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

3. Op 19 september 2012 heeft [wederpartij] op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van stukken die zien op een door haar gepleegde verkeersovertreding. Zij verzoekt onder meer om het brondocument (hierna: document 1), een op ambtseed opgemaakt en op een proces-verbaal gelijkend document, waaruit ondubbelzinnig blijkt hoe de vermeende overtreding is waargenomen (hierna: document 2) en de foto of video van de genoemde overtreding, voorzien van datum en tijdstip (hierna: document 6).

Bij het besluit van 10 december 2012 heeft de korpschef zich op het standpunt gesteld dat de documenten 1, 2 en 6 deels politiegegevens bevatten, te weten datum, tijdstip, plaats locatie, inrijdtijd, uitrijdtijd, kenteken, naam en plaats en woonplaats. Op deze gegevens is het bijzondere verstrekkingenregime van de Wpg van toepassing dat derogeert aan de Wob. De overige gegevens in de documenten heeft de korpschef krachtens de Wob openbaar gemaakt, behoudens de in document 2 opgenomen persoonsgegevens van de betrokken ambtenaar.

4. De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de in de documenten 1, 2 en 6 weergegeven datum, tijdstip, locatie, inrijdtijd en uitrijdtijd geen politiegegevens zijn en hij deze gegevens openbaar moet maken. Hiertoe voert hij aan dat deze gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daardoor kan worden geïdentificeerd. Daarmee zijn het politiegegevens, aldus de korpschef.

4.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 5 december 2012 in zaak nr. 201107020/1/A3, bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor zover gegevens politiegegevens in de zin van die bepaling zijn, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens.

Zoals de Afdeling verder heeft overwogen in de uitspraak van 25 september 2013 in zaak nr. 201204033/1/A3 is bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens moeten worden aangemerkt onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij moet, met inachtneming van de specifieke context van plaats, tijd en aantal betrokken personen, worden beoordeeld of die gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling mogen alle middelen worden betrokken waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren.

4.2. Document 1 en 6 zijn de foto’s van de door [wederpartij] gepleegde verkeersovertreding. De Afdeling heeft reeds meermalen geoordeeld dat dergelijke foto’s in hun geheel politiegegevens zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 17 december 2014 in zaak nr. 201400605/1/A3 en van 4 februari 2015 in zaak nr. 201400772/1/A3). Hiertoe behoort ook de onder de foto vermelde datum, tijdstip, locatie, inrijdtijd en uitrijdtijd.

In document 2 zijn datum, tijdstip en locatie van de gepleegde overtreding vermeld. In de context van document 2 en in combinatie met andere gegevens zijn datum, tijdstip en locatie gegevens over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Nu deze gegevens voorts in het kader van de uitoefening van de politietaak worden verwerkt, moeten ook deze gegevens worden aangemerkt als politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Derhalve heeft de korpschef in het besluit van 10 december 2012 terecht de Wpg van toepassing geacht op de hiervoor genoemde gegevens en niet de Wob. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte geoordeeld dat deze gegevens met toepassing van de Wob openbaar moeten worden gemaakt.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover de rechtbank het besluit van 10 december 2012 heeft vernietigd, voor zover daarbij is geweigerd om de in de documenten 1, 2 en 6 opgenomen datum, tijdstip, locatie, inrijdtijd en uitrijdtijd openbaar te maken, en voor zover zij heeft bepaald dat de korpschef deze gegevens binnen zes weken openbaar moet maken. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen in zoverre het beroep van [wederpartij] beoordelen.

6. Vaststaat dat [wederpartij] inmiddels beschikt over de door haar verzochte gegevens. Derhalve heeft zij in zoverre geen belang bij haar beroep. Haar beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 april 2015 in zaak nr. 13/784, voor zover daarin het besluit van 10 december 2012, kenmerk 2012/40723, is vernietigd, voor zover daarbij is geweigerd om de in de documenten 1, 2 en 6 opgenomen datum, tijdstip, locatie, inrijdtijd en uitrijdtijd openbaar te maken, en voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de korpschef deze gegevens binnen zes weken openbaar moet maken;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016

382-805.