Uitspraak 201400848/2/R2


Volledige tekst

201400848/2/R2.
Datum uitspraak: 30 december 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Haaksbergen, en anderen,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het college aan de [maatschap] vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het in werking hebben van een paardenfokkerij met maximaal tien paarden en het bouwen van een stal aan de [locatie] te Haaksbergen.

Bij besluit van 16 december 2013, kenmerk 2013/0406194, heeft het college het hiertegen door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de [maatschap] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 januari 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [andere appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Orie en A.M. Rensen, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 1 april 2015 in zaak nr. 201400848/1/R2 heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 16 december 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 15 juli 2015 heeft het college te kennen gegeven bij besluit van diezelfde datum het besluit te hebben gewijzigd, door het aantal paarden terug te brengen van tien naar acht.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze hierover naar voren te brengen. [appellant] en anderen hebben daarvan gebruik gemaakt.

De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 23 november 2015, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [andere appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Orie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [de maatschap], vertegenwoordigd door [maat], bijgestaan door [gemachtigde].

Overwegingen

Tussenuitspraak en besluit van 16 december 2013

1. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 16 december 2013 is genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.

De Afdeling heeft daartoe overwogen dat het college heeft nagelaten de melding van 27 juni 2011 in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie, maar daarentegen slechts een vergelijking heeft gemaakt met de vergunde situatie op de referentiedatum, zijnde de milieuvergunning van 4 augustus 1998.

2. Gelet hierop, is het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 16 december 2013 gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.1. De Afdeling heeft het college in de tussenuitspraak opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog de melding van 27 juni 2011 in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de aangevraagde situatie, en, mocht dit tot een toename van de stikstofdepositie leiden, vervolgens toereikend te motiveren dat is verzekerd dat als gevolg hiervan de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast, dan wel het bestreden besluit te wijzigen, dan wel het bestreden besluit te vervangen door een besluit tot weigering van de vergunning.

2.2. Bij het besluit van 15 juli 2015 heeft het college de vergunning gewijzigd, door de melding van 27 juni 2011 in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de aangevraagde situatie en het aantal paarden terug te brengen van tien naar acht. Dit besluit is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding. Het beroep van [appellant] en anderen wordt dan ook geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit ter vervanging van het besluit van 16 december 2013.

Het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 15 juli 2015

3. [appellant] en anderen hebben naar aanleiding van het besluit van 15 juli 2015 een zienswijze ingediend. Zij kunnen zich ook met dit besluit niet verenigen. Zij betogen daartoe allereerst dat de krachtens de Wet milieubeheer op 4 augustus 1998 verleende vergunning op grond van artikel 8.18, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet van rechtswege is komen te vervallen. Zij voeren daartoe aan dat het college onvolledig is geïnformeerd door de gemeente Haaksbergen. Verder wijzen zij erop dat in de aanvraag voor de Nbw-vergunning het emissiepunt in het achterhuis van de oude woonboerderij ligt, in plaats van in het voorhuis. Ook dit vormt volgens [appellant] en anderen een aanwijzing dat de inrichting niet volledig in werking is gebracht.

Voorts betogen [appellant] en anderen dat er geen sprake is van de vereiste continuïteit, nu er sinds 2008 geen grote huisdieren meer in de inrichting zijn gehouden. In dit verband verwijzen [appellant] en anderen naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, met zaak nr. 201307903/1/R1, waarin in het kader van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen" is overwogen dat de betreffende locatie aan de Oude Enschedeweg ten tijde van de vaststelling van dat plan niet in gebruik was voor agrarische doeleinden.

Verder hebben [appellant] en anderen hun eerder ingebrachte stukken tegen het besluit van 16 december 2013 herhaald en ingelast.

3.1. De Afdeling stelt vast dat het betoog van [appellant] en anderen wederom gericht is op de milieuvergunning uit 1998. De Afdeling stelt voorop dat over deze milieuvergunning in de tussenuitspraak eindbeslissingen zijn gegeven. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan niet worden terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Hetgeen [appellant] en anderen thans hebben aangevoerd met betrekking tot de beweerde onvolledig gegeven informatie en de locatie van het emissiepunt geven hiertoe geen aanleiding.

3.2. Voor zover [appellant] en anderen hebben betoogd dat geen sprake is van de benodigde continuïteit, nu in de inrichting sinds 2009 geen dieren meer werden gehouden en de locatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen" niet voor agrarische doeleinden in gebruik was, faalt dit betoog, nu dat gebruik gelet op de verleende rechtstitels in beginsel weer had kunnen worden hervat.

3.3. Hetgeen [appellant] en anderen - met verwijzing naar eerder ingebrachte stukken - overigens hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat het college niet heeft voldaan aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven.

Conclusie

4. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van 15 juli 2015 ongegrond.

4.1. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 16 december 2013, kenmerk 2013/0406194, gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 16 december 2013, kenmerk 2013/0406194;

III. verklaart het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 15 juli 2015, ongegrond;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van €108,48 (zegge: honderdacht euro en achtenveertig cent) met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Jager, griffier.

w.g. Koeman
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015

704.